Ondanks de storm
B. Inleiding +12
Hoe maak je een inleiding over deze geschiedenis?
1. Lees Handelingen 27: 1-44. Hieronder vind je dat afgedrukt.
2. Lees Handelingen 27 nog een keer en kijk bij elk sterretje wat er voor achtergrondinformatie gegeven wordt.
3. In Handelingen 27 worden veel plaatsen en eilanden genoemd. Zoek ze eens op, op het kaartje in deze schets. In veel verenigingsgebouwen hangt een kaart met de zendingsreizen van Paulus (Als die er niet is kun je het kaartje uit de schets overtekenen op een groot vel karton). Als je je inleiding op de vereniging gaat houden kun je de plaatsen en eilanden aanwijzen.
4. Nu kun je je eigen verhaal gaan schrijven, je kunt bijv. beginnen te vertellen waarom Paulus naar Rome moest: "In de tijd van het Nieuwe Testament waren in Palestina de Romeinen de baas. Zij hadden een eigen rechtspraak. Iedere Romeinse burger kon zich op het burgerrecht beroepen. Paulus had het Romeinse burgerrecht door geboorte verkregen. Dat betekent dat ook zijn beide ouders het al bezaten. Paulus preekt overal waar hij kwam over de Heere Jezus: over Zijn dood én Zijn opstanding. (Hand. 25: 19). De overpriesters en de ouderlingen van de Joden geloofden niet in de opstanding van de Heere Jezus en ze ergerden zich dan ook aan Paulus. Ze sleepten Paulus voor stadhouder Felix; deze vond geen schuld in Paulus, maar liet hem wel gevangen nemen. Na twee jaar kwam er een andere stadhouder: Festus. Hij wilde de Joden een gunst bewijzen en liet Paulus daarom niet vrij. Maar een Romeins burger mocht niet gegeseld worden of geboeid. Bovendien maakte Paulus nu gebruik van zijn Romeins burgerrecht: hij beriep zich op de keizer in Rome (Hand 25: 10). Dat betekent dat de keizer over hem moest oordelen. Nu moet hij, ook al wilde Festus hem eigenlijk vrijlaten, naar Rome toe. Hoe moest Paulus nu in Italië komen? De makkelijkste weg was over zee. Per schip dus. De schepen van vroeger bestonden uit twee gelijke delen die aan elkaar waren bevestigd. De beide openingen aan de zijkant vóór en achter aan het schip, de ogen, dienden om de roei- of stuurriemen door te steken. Roeren, zoals wij die hebben, kenden ze niet, men stuurde met beide riemen....". Het eerste vers van Handelingen 27 begint met de reis naar Italië. Je kunt nu het hoofdstuk op de voet gaan volgen. Als je een * tegenkomt, goed lezen wat er bij staat en zelf bedenken of je dit belangrijk vindt om te noemen in je inleiding.
Je kunt als volgt eindigen: "Dit verhaal van Paulus' vaart en schipbreuk heeft ook een geestelijke betekenis. De Heere leidt het leven van Paulus. Dat hebben we in deze geschiedenis duidelijk kunnen zien. Paulus moest naar Rome en hij is er ook gekomen! De Heere leidt ook óns leven. Ook daar heeft de Heere een bedoeling mee. Heb je daar al eens over nagedacht? En aan de Heere gevraagd of Hij je dat wil laten zien?"
Is iets je nog niet duidelijk, ga dan naar een van de leiders of leidsters van je club toe. Zij willen je graag helpen.
Paulus als gevangene naar Rome gezonden
1. En als het besloten was, dat wij naar Italië zouden afvaren, leverden zij Paulus en enige andere gevangenen* over aan een hoofdman over honderd, met name Julius van de keizerlijke bende.
* Julius is de commandant van het gevangenentransport. De gevangenen waren meestal misdadigers die ter door veroordeeld, naar Rome gestuurd werden om voor het volk in de arena voor de wilde dieren geworpen te worden.
2. En in een Adramyttenisch schip gegaan zijnde, alzo wij de plaatsen langs Azië bevaren zouden, voeren wij af; en Aristarchus* de Macedoniër van Thessalonica, was met ons*
Aristarchus komt uit Thessalonica. Hij is een trouwe reisgenoot van Paulus en hooeft ook al eens eerder met Paulus gevangen gezeten (Kol 4: 10 en Fil: 24). Lukas schrijft de Handelingen op. Hij is dokter van beroep en medewerker van Paulus.
3 .En des anderen daags kwamen wij aan te Sidon. En Julius, vriendelijk* met Paulus handelende, liet hem toe tot de vrienden te gaan, om van hen bezorgd te worden.
Julius is vriendelijk voor Paulus. Daarvoor heeft hij opdracht van stadhouder Felix: "Bewaar Paulus, dat hem geen ongemak geschiedt en houdt niemand tegen die Paulus wil dienen, of hem op wil zoeken."
4. En van daar afgevaren zijnde, voeren wij onder Cyprus heen, omdat de winden ons tegen waren.
5. En de zee, die langs Cilicië en Pamfylië is, doorgevaren zijnde, kwamen wij aan te Myra in Lycië.
6. En de hoofdman, aldaar een schip gevonden hebbende van Alexandrië dat naar Italië voer*, deed ons in hetzelve overgaan.
Een schip van Alexandrië: dit grote korenschip vaart tussen Egypte en Italië om Rome van brood te voorzien. Ook dit schip neemt passagiers mee, er bestond in die tijd geen verschil tussen passagiers- en vrachtboten.
7. En als wij vele dagen langzaam voortvoeren, en nauwelijks tegenover Knidus gekomen waren, overmits het ons de wind niet toeliet, zo voeren wij onder Kreta heen, tegenover Salmoné.
8. En hetzelve nauwelijks voorbij zeilende, kwamen wij in een zekere plaats genaamd Schonehavens, waar de stad Laséa nabij was.
9. En als veel tijd veropen, en de vaart nu zorgelijk* was, omdat ook de vasten nu voorbij was, vermaande hen Paulus.
De vaart wordt zorgelijk. Het is al bijna winter en dat is de tijd van hevige stormen. De schepen van toen waren daar niet tegen bestand. Daarom lag de scheepvaart van 11 november tot 5 maart praktisch stil. In oktober begon de vaart al bezwaarlijk te worden.
10. En zeide tot hen: Mannen, ik zie* dat de vaart zal geschieden met hinder en grote schade, niet alleen van de lading en het schip, maar ook van ons leven.
Paulus zegt: "Ik zie....." Dat betekent hier: "Ik heb te zien gekregen..."
11. Doch de hoofdman geloofde meer de stuurman en de schipper, dan hetgeen van Paulus gezegd werd.
12. En alzo de haven ongelegen was om te overwinteren, vond het meerderdeel geraden ook van daar te varen, of zij enigszins te Fenix konden aankomen om te overwinteren, zijnde een haven in Kreta, strekkende tegen het zuidwesten en tegen het noordwesten.
13. En alzo de zuidenwind zachtelijk waaide* meenden zij hun voornemen verkregen te hebben, en afgevaren zijnde, zeilden licht voorbij Kreta heen.
Er waait een zachte zuidenwind: de wind is gunstig gedraaid, en naar de mening van de zeelieden is het verantwoord om een betere plaats voor overwinteren op te zoeken.
14. Maar niet lang daarna, sloeg tegen hetzelve een stormwind, genaamd Euroklydon*
Euroklydon: een wervelstorm met een geweldige kracht, waartegen de schepen van die tijd niet bestand waren.
15. En als het schip daarmede weggerukt werd, en niet kon tegen den wind opzeilen, gaven wij het op, en dreven heen.
16. En lopende onder een zeker eilandje, genaamd Klauda, konden wij nauwelijks de boot* machtig worden.
De boot: hiermee wordt de reddingsboot bedoeld die achter het schip aan drijft. Onder de beschutting van het eiland Klauda, slagen ze erin, zij het met moeite, de boot die wel vol water zal zijn gelopen, binnen boord te halen.
17. Dewelke opgehaald hebbende, gebruikten zij alle behulpselen, het schip ondergordende* en alzo zij vreesden, dat zij op de droogte Syrtis vervallen zouden streken zij het zeil, en dreven alzo henen.
Het schip omgordende: bij het korenschip waar de lading vooral in het midden van het schip lag, worden kabeltouwen van het ene boord, onder het schip door, naar het andere boord gehaald. Dit voor extra stevigheid.
18. En alzo wij van het onweder geweldiglijk geslingerd werden, deden zij de volgende dag een uitworp*.
Een uitworp: een deel van de kostbare lading wordt overboord gegooid. Zo komt het schip hoger te liggen.
19. En de derde dag wierpen wij* met onze eigen handen het scheepsgereedschap uit
Wij: hieruit kunnen we aannemen dat ook de gevangenen moesten helpen. De zeelieden proberen alles te doen om hun leven te behouden. Ze zijn niet lijdelijk. Ook wij zullen alles proberen om in leven te blijven. Maar zijn wij ook zo bezig met ons eeuwig behoud? Op welke manier zijn we bezig met gebed, bijbellezen, enz.? Verwachten wij het van eigen werken, of eigen kracht?
20. En als noch zon noch gesternte* verschenen in vele dagen, en geen klein onweder ons drukte, zo werd ons voorts alle hoop van behouden te worden benomen.
Geen zon, nog gesternte: in de oudheid werd de koers bepaald aan de stand van de zon en de sterren. Het kompas was nog niet uitgevonden, zodat het onmogelijk was om zich te oriënteren.
21. En als men lange tijd zonder eten geweest was, toen stond Paulus op in het midden van hen, en zeide*: O mannen, men behoorde mij wel gehoor gegeven te hebben en van Kreta niet afgevaren te zijn, en deze hinder en deze schade verhoed te hebben.
Waarom luisterden de zeelieden naar Paulus, de gevangene? Heeft Paulus zoveel macht? Nee, het zijn niet Paulus' woorden, maar het is de kracht van Gods Woord dat de zeelieden dwingt om naar Paulus te luisteren.
22. Doch alsnu vermaan ik ulieden goedsmoeds te zijn; want er zal geen verlies geschieden van iemands leven onder u maar alleen van het schip.
23. Want deze zelfde nacht heeft bij mij gestaan een engel Gods* Wiens ik ben, Welke ik ook dien
Engel Gods: de boodschap kwam rechtstreeks uit de hemel. Dat is voor de heidense opvarenden een teken dat de God van Paulus goedgunstig is. Uit Paulus' houding spreekt een vast vertrouwen op God. In vóór- en tegenspoed. Kennen wij God zoals Hij Zich heeft geopenbaard in Christus? Hoe spreken wij over God?
24. Zeggende: Vrees niet, Paulus, gij moet voor de keizer gesteld worden* en zie, God heeft u geschonken allen, die met u varen
Paulus moet voor de keizer gesteld: In Handelingen 23: 11 lezen we dit voor 't eerst. Wat een vertroosting voor Paulus! God Zelf zal ervoor zorgen dat het evangelie ook in Rome gepreekt zal gaan worden. Daarvoor gebruikt Hij Paulus.
25. Daarom zijt goedsmoeds* mannen, want ik geloof Gode, dat het alzo zijn zal, gelijkerwijs het mij gezegd is
Zijt goedsmoeds: Paulus moet de heidenen opwekken om op de Heere te zien.
26. Doch wij moeten op een zeker eiland vervallen.
27. Als nu de veertiende nacht gekomen was, alzo wij in de Adriatische Zee herwaarts en derwaarts gedreven werden, omtrent het midden des nachts, vermoedden de scheepslieden, dat hun enig land naderde*.
De scheepslieden vermoedden land: hun getrainde oren horen het geluid van de branding boven de storm uit.
28. En het dieplood uitworpen hebbende, vonden zij twintig vademen* en een weinig voortgevaren zijnde, wierpen zij wederom het dieplood uit, en vonden vijftien vademen.
20 vademen = +/- 36 meter diep
15 vademen = +/- 27 meter diep
29. En vrezende, dat zij ergens op harde plaatsen vervallen mochten, wierpen zij vier ankers van het achterschip uit, en wensten, dat het dag werd.
30. Maar als de scheepslieden zochten uit het schip te vlieden, en de boot nederlieten in de zee, onder de schijn, alsof zijn uit het voorschip de ankers zouden uitbrengen.
31. Zeide Paulus tot de hoofdman en tot de krijgsknechten: Indien deze in het schip niet blijven, gij kunt niet behouden worden
32. Toen hieuwen de krijgsknechten de touwen af van de boot, en lieten haar afvallen
Schipbreuk en redding
33. En ondertussen dat het dag zou worden, vermaande Paulus hen allen, dat zij zouden spijze nemen, en zeide: Het is heden de veertiende dag, dat gij verwachtende blijft zonder eten, en niets hebt genomen
34. Daarom vermaan ik u spijze te nemen* want dat dient tot uw behoudenis; want niemand van u zal een haar van het hoofd vallen
Paulus wekt allen op om voedsel te gebruiken. Er zal straks veel van hen gevraagd worden en nu zijn ze uitgeput.
35. En als hij dit gezegd had en brood genomen had, dankte hij God in aller tegenwoordigheid* enhetzelve gebroken hebbende, begon hij te eten.
Paulus dankte God: wat heeft Paulus hier geloofsmoed. Hij, een gevangene, weet allen te bezielen, want hij steunt op de belofte Gods.
36. En zij allen, goedsmoeds geworden zijnde, namen ook zelve spijs.
37. Wij waren nu in het schip in alles tweehonderd zes en zeventig zielen*
276 zielen: het moet een groot schip geweest zijn, dat vele mensen kon bergen.
38. En als zij met spijze verzadigd waren, lichtten zij het schip, en wierpen het koren uit in de zee
39. En toen het dag werd, kenden zij het land niet; maar zij merkten een zekere inham, die een oever had, tegen dewelke zij geraden vonden, zo zij konden, het schip aan te zetten.
40. En als zij de ankers opgehaald hadden, gaven zij het schip aan de zee over, meteen de roerhanden losmakende; en het razeil naar de wind opgehaald hebbende, hielden zij het naar de oever toe.
41. Maar vervallende op een plaats, die de zee aan beide zijden had, zetten zij het schip daarop* en het voorschip vastzittende, bleef onbewegelijk, maar het achterschip brak van het geweld der baren.
Het schip stuit op een zandbank: het voorschip zit muurvast; het achterschip breekt langzaam af, omdat de golven ertegen beuken. Doordat het langzamerhand ging, had de bemanning de gelegenheid zich op het voorschip in veiligheid te brengen.
42. De raadslag nu der krijgslieden was, dat zij de gevangenen zouden doden, opdat niemand, ontzwommen zijnde, zou ontvlieden .
43. Maar de hoofdman, willende Paulus behouden, beletten hun dat voornemen, en beval, dat degenen, die zwemmen konden, zich eerst zouden afwerpen, en te land komen;
44. en de anderen, sommigen op planken* en sommigen op enige stukken van het schip. En alzo is het geschied, dat zij allen behouden aan het land gekomen zijn.
Planken: waarschijnlijk het planken waarmee het koren was vastgestouwd. Ze worden onderscheiden van het wrakhout, dat van het schip afkomstig is.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1984
Mivo -16 | 36 Pagina's
