JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Let op je woorden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Let op je woorden

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vertelschets


Zingen:
10 Geb. des HEEREN : 1, 4, 9
Ps. 139 : 1, 2, 14
Ps. 9 : 1, 2, 11
Ps. 141 : 3
Ps. 52 : 2, 3, 7
Ps. 6 : 1, 2
Ps. 33 : 1, 7, 11
Ps. 109 :2
Geb. des HEEREN : 1, 2, 6
Ps. 51 : 1, 2, 4, 5
Ps. 34 : 1, 2, 7

Lezen Leviticus 24 : 10-16 en 23

Kerntekst Gij zult de naam des HEEREN uws Gods niet ijdellijk gebruiken; want de HEERE zal niet onschuldig houden, die Zijn naam ijdellijk gebruikt
(Exodus 20 : 7)


Tussen wat tenten staat een groepje mensen te praten. Af en toe dwalen hun ogen over de woestijnvlakte. Ze hebben nog een lange weg te gaan. Maar dat geeft niet; God heeft hen uit Egypte geleid en Hij zal hen ook in het beloofde land brengen. Dat geloven ze vast, want de HEERE is er. Ze zien het aan de wolkkolom die voor hen uit gaat.

Hé, wat is dat voor een geschreeuw tussen die tenten verderop? Geschrokken kijken ze elkaar aan. "Dat gaat niet goed", zegt iemand, "kom, we gaan erheen. Misschien kunnen we iets doen."
Al gauw zien ze wat er aan de hand is. Twee mannen staan tegenover elkaar. Kwaad kijken ze elkaar aan. Ze hebben vreselijke ruzie. Steeds meer mensen komen op het geschreeuw af. Ze kennen de twee ruziemakers wel. De een is een Israëlitische man. De ander is de zoon van een Israëlitische moeder en een Egyptische vader. De mensen weten niet goed waar de ruzie precies over gaat, maar ze zien duidelijk dat het menens is. Steeds harder beginnen de mannen tegen elkaar te schreeuwen.

Dan opeens wordt het heel stil. Geschrokken kijken de mensen elkaar aan. Hoorden ze het goed? Luister, nu zegt die jongen van de Egyptische vader het weer. Verschrikkelijk! Hij vloekt. Hij lastert de God van hemel en aarde. Hij zegt vreselijke dingen over God. Hij schreeuwt ontzettende woorden tegen God. Hij veracht de HEERE en hij spreekt over Hem alsof Hij niet machtig is, alsof Hij niets kan.

Als de jongeman heel duidelijk de laatste vloeken heeft uitgesproken, blijft het onheilspellend stil. Niemand zegt iets. En toch, iedereen weet: hier moet iets gebeuren, want de HEERE is heilig. Niemand zal ongestraft Zijn Naam vloeken. Deze zonde zal de HEERE straffen.
Een paar mannen grijpen de vloeker vast en nemen hem mee. Ze zullen hem naar Mozes brengen. Die moet maar zeggen wat er met hem moet gebeuren.

Ernstig en verdrietig kijkt Mozes naar de jongeman. Verschrikkelijk! Hoe heeft hij het gedurfd om Israëls God te vloeken en te lasteren. Die God, Die als de trouwe Verbondsgod het volk uit Egypte geleid heeft en in de woestijn onderhoudt. Mozes begrijpt het niet. Hij beeft als hij denkt aan de toorn van God. De man heeft de NAAM, de heilige Naam van de HEERE gevloekt! Het kan niet anders of de HEERE moet heel vertoornd op hem zijn.
Wat moet Mozes nu met hem doen? Dat het erg is wat hij gedaan heeft, staat voor Mozes vast. Maar welke straf moet de man krijgen? Mozes weet het niet. Het is nog niet eerder gebeurd, dat iemand zo openlijk de Naam van God gelasterd en gevloekt heeft. "Zet deze man maar gevangen, dan zal ik aan de HEERE vragen wat er met hem moet gebeuren", zegt Mozes tegen de mensen.
Zodra ze weg zijn, knielt Mozes neer. Hij vraagt of de HEERE hem wil vertellen, wat hij met deze man moet doen. Dan begint God tot hem te spreken. Mozes luistert eerbiedig en huivert.

Ernstig en verdrietig komt Mozes wat later naar buiten. Hij ziet dat de mensen zwijgend naar hem kijken om te weten wat de HEERE gezegd heeft. 'Zo zegt de HEERE", begint Mozes. "Breng de vloeker buiten de legerplaats. Breng hem buiten de plaats waar de tenten opgesteld staan. Iedereen die de man heeft horen vloeken, moet daar zijn handen op het hoofd van hem leggen. Daarna moeten alle aanwezigen hem stenigen." Stenigen! Het blijft doodstil na dit woord. Stenigen betekent sterven. En sterven betekent staan voor de rechterstoel van God. Staan voor die God, Die de man gelasterd en gevloekt heeft. Dan zal de man merken dat de God van Israël vol majesteit en macht is. Dat geen mens Hem ongestraft zal kunnen vloeken en lasteren.
Mozes spreekt verder. "Als iemand later deze zonde ook doet, zal hij op dezelfde manier gestraft worden. Israëliet of vreemdeling, niemand mag de Naam vloeken. Er zal geen enkel offerdier zijn dat geofferd zal kunnen worden in de plaats van de vloekende zondaar. De vloeker zal zelf zijn eigen zonde dragen. Hij zal er zelf met de dood voor gestraft worden.

Diep onder de indruk keren de mensen zich om. Zwijgend lopen ze naar de plaats waar de jongeman gevangen gehouden wordt. Ze grijpen hem beet en nemen hem mee tot buiten de legerplaats. Het groepje mensen dat de man heeft horen vloeken, komt naar voren. Ze leggen hun handen op zijn hoofd. Het is net of ze zeggen: "Omdat wij jou hebben horen vloeken en lasteren, heb je ons eigenlijk vuil gemaakt met die zonde. Daarom leggen wij die zonde, die vuilheid terug op jouw hoofd. Je zult je eigen zonde moeten dragen. Je zult er zelf voor moeten boeten."
De mannen doen een paar stappen achteruit. Helemaal alleen staat de jongeman daar. Geen mens die hem nog kan redden. Dan suizen de eerste stenen door de lucht. De man sterft om zijn zonden.

Verschrikkelijk! Deze man wordt gestraft om zijn zonden. En dat is nog zo. Als wij ons niet bekeren, zullen ook wij gestraft worden om onze zonden. Maar, wat een wonder, de Heere Jezus wilde naar de aarde komen om die straf voor zondaren te dragen. Om van vloekers Godlovers te maken.

In de schemer van de vroege morgen staat de Heere Jezus voor het sanhedrin. Zijn handen zijn geboeid. Al veel beschuldigingen zijn tegen Hem uitgesproken, maar op niet een heeft Hij iets geantwoord. Nu staat de hogepriester op. Hij zegt: "Ik bezweer U bij de levende God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God?" Nu antwoordt de Heere Jezus wel: "Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg ulieden: Van nu aan zult gij zien de Zoon des mensen, zittende ter rechterhand der kracht Gods, en komende op de wolken des hemels." Als de hogepriester dit hoort, scheurt hij zijn kleren. "Meer getuigen hebben wij niet nodig", roept hij. "Jezus heeft God gelasterd! Hij is een godslasteraar! Volgens de wet van Mozes moet Hij sterven."
Ze kunnen Jezus niet stenigen, maar sterven zal Hij. De Romeinen moeten het vonnis maar uitvoeren door kruisiging.
"Wij hebben een wet", zeggen ze even later tegen Pilatus, "en naar onze wet moet Hij sterven." "Hij heeft Zichzelf Gods Zoon gemaakt; Hij is een godslasteraar." Niet lang daarna brengt de menigte mensen Hem buiten de legerplaats. Hij moet weg. Deze godslasteraar mag niet langer leven. Buiten de stad Jeruzalem spijkeren Romeinse soldaten Hem aan het kruis. Daar hangt Hij. Hij, de Zondeloze, laat Zich godslasteraar noemen. Hij, Die altijd de eer van Zijn Vader op het oog had, wordt nu verlaten door God en de mensen. Helemaal alleen hangt Christus daar. Alleen, met de last van de zonden van godslasteraars op Zijn schouders. Hij voelt dat de toorn, de boosheid van Zijn Vader over deze zonde verschrikkelijk is.
Het wordt donker. De mensen zwijgen. God Zelf zwijgt. In die verschrikkelijke eenzaamheid roept de Heere Jezus het uit: "Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten." Waarom? Opdat er weer redding mogelijk is voor godslasteraars, voor vloekers! Omdat de Heere Jezus vrijwillig de dood in ging, kunnen godslasteraars het leven krijgen. Omdat Hij riep: "Het is volbracht" hoeven vloekers de straf op hun zonden niet zelf te dragen. Christus heeft het in hun plaats gedragen. Uit genade mogen zij hun zonden op het offerlam Christus leggen. Wat een onbegrijpelijk wonder...
Geloof je dat? Of vind je jezelf geen vloeker? Weet je het zekeri' Denk eens goed na: heb je nooit een vloek gezegd? Heb je nooit iets lelijks over de HEERE gezegd of gedacht? Ben je nooit boos geweest op God? Heb je de HEERE vandaag eigenlijk al geëerd? Heb je verteld hoe goed Hij is voor zondaren? Heb je dat al laten merken aan andere mensen? En nog iets: wat doe je als je je vriendje of andere mensen hoort vloeken? Doe je maar net of je niets hoort? Dat vindt de HEERE erg. Weet je dat je dan eigenlijk zelf hebt staan vloeken? Zie je nu, dat jij ook een vloeker bent en datj e de dood verdiend hebt?
Belijd je zonden toch aan de HEERE en smeek om genade. De HLERE is rechtvaardig: je hebt straf verdiend, maar Hij is ook genadig en barmhartig, omdat de Heere Jezus voor vloekers de straf wilde dragen. Bid of je dat oprecht mag geloven.

Opent uwen mond;
Eist van Mij vrijmoedig,
Op Mijn trouwverbond;
Al wat u ontbreekt,
Schenk Ik, zo gij 't smeekt,
Mild en overvloedig.

Aantekeningen bij de tekst

Vers 10: de zoon: de hier bedoelde man heeft een Israëlitische moeder en Egyptische vader. Hij behoorde blijkbaar tot "het mengelmoes" van Ex. 12 : 38. Het is waarschijnlijk dat hij het Israëlitische geloof had aangenomen; anders moet hij als vreemdeling onder het volk gewoond hebben.
Vers 11: lasterde uitdrukkelijk: verwenste, doorboorde, zodat iemand ontkracht wordt (zie achtergrondinformatie).
Vers 11: vloekte: iemand voor inhoudloos verklaren en daarmee ontkennen dat er enige kracht van hem uit kan gaan. Dit tast God in Zijn heilig wezen aan.
Vers 11: de NAAM: JaHWeH
Vers 11: brachten: de rechters brachten hem tot Mozes om hem raad te vragen hoe zij deze gruwelijke lasteraar zouden straften.
Vers 12: de mond: naar het bevel van de HEERE.
Vers 12: verklaring: een beslissende uitspraak horen van God over de vraag wat er verder met deze man moet gebeuren.
Vers 14: buiten hel leger: door het voltrekken van de doodstraf zou de legerplaats, die rein is, verontreinigd worden, waardoor heel Israël buiten iedere cultische gemeenschap met de HEERE zou worden gesteld.
Vers 14: gehoord: hoe hij gevloekt en gelasterd heeft.
Vers 14: handen opleggen: door het horen van de lastering waren omstanders a.h.w. besmet. Door hun handen op zijn hoofd te leggen, droegen zij die schuld weer over op de lasteraar, net zoals de zondaar zijn schuld overdraagt op het offerdier of Aaron de zonden van het volk overdraagt op de bok. (16 : 21 ev.). De getuigen moesten (naar Deut. 17 : 7) een begin maken met de steniging.
Vers 14: gehele vergadering: daarmee toonden zij hun ijver voor God en zouden zij direct een afschrik hebben voor alles wat naar Godslastering zweemt.
Vers 15: zonde dragen: de straf van zijn zonde, (zie vs. 16) voor deze zonde was geen offer, waarop de zonde overgedragen kon worden. Daarom moet hij haar zelf op zijn eigen hoofd dragen als een offer aan de Goddelijke gerechtigheid. Een verklaarder volgt een ander spoor: In vs. 15 wordt onderscheid gemaakt tussen het "vloeken van zijn god" en het "verwensen van Gods Naam". In het eerste geval zal de dader "zijn schuld dragen", wordt de straf dus niet bepaald (men moet dan afwachten hoe "zijn god" op een dergelijke verachtelijke behandeling reageert); in het tweede geval moet hij beslist ter dood worden gebracht, of het nu om een vreemdeling of iemand van het eigen volk gaat. De HEERE zorgt Zelf voor de eer van Zijn Naam. Laat de God van de man die het waagde deze voor machteloos te verklaren, hetzelfde doen... als hij kan! In de schets is overigens niet voor deze exegese gekozen.
Vers 16: inboorling: iemand van het eigen volk. 

Achtergrondinformatie

Lasteren en vloeken
Het Hebreeuwse woord dat hier met uitdrukkelijk lasteren vertaald is, betekent eigenlijk doorsteken, doorboren, doorwonden, zodat iemand ontkracht wordt. Het woord dat door vloeken vertaald is, betekent iemand voor inhoudloos verklaren en daarmee ontkennen, dat er enige kracht van hem kan uitgaan. Naar oud Oosterse voorstelling bestaat er een nauw verband tussen een volk en zijn god. Achter een sterk volk moet een sterke god staan. Probeer nu door het uitspreken van bepaalde magische formules de god te ontkrachten en het gevolg is, dat ook dat volk ontkracht wordt (denk bijv. aan Bileam). Die wijze van doen probeert de jongeman over wie het hier gaat op zijn tegenstander toe te passen: hij verklaart de Naam van God voor inhoudloos in de mening zo zijn tegenstander krachteloos te maken. De man tast het heilig Wezen van God aan, verklaart dat voor inhoudloos.

Tijdstip van de steniging
Dachsel geeft aan dat de strafoefening naar alle waarschijnlijkheid op een van de dagen van het Paasfeest heeft plaatsgevonden (23 : 44). Ook later waren de Joden gewoon zware misdadigers juist op feestdagen als er veel volk te Jeruzalem was te vonnissen. Dit deden zij op grond van Deut. 17 : 13. Al het volk dat het vonnis zag of uitvoerde, zou uit vrees voor de straf weerhouden worden dezelfde zonde als de terechtgestelde te begaan. Wanneer de zonde godslastering betrof, vond de straf vooral plaats in deze tijd. Dit vonnis zag men voor een deel van de godsdienst aan, zodat daardoor de sabbat niet geschonden werd. Het hoeft ons dan ook niet te verwonderen, dat Jezus op de vijftiende Nisan, de eerste van de zeven dagen van de ongezuurde broden, gekruisigd werd.

De beschuldiging van Christus
Het moet ons niet ontgaan, dat de Heere Jezus door het sanhedrin wordt beschuldigd van godslastering als Hij zegt de Zoon van God te zijn. De wet die God Zelfbij het gedeelte uit Leviticus 24 heeft ingesteld, wordt hier ten onrechte toegepast op de Heere Jezus. Christus laat Zich ook als godslasteraar beschuldigen en ter dood brengen. Wat een diep vernederende weg voor Hem, Die als de Volmaakte altijd de eer van Zijn Vader op het oog had. Wat een weg ook die alleen maar bewonderd kan worden door ons, godslasteraars. Jezus droeg de straf en de toorn van God over de zonden van godslasteraars. Zoals op de Grote Verzoendag. Alleen daardoor kunnen vloekers gered worden van de straf die zij zelf zouden moeten dragen volgens de wet van Mozes. Dit is ook het perspectief dat geopend wordt in het Nieuwe Testament door het offer van de Heere Jezus. In het Oude Testament was er geen offerdier waarop de schuld van de godslasteraar gelegd kon worden. Er was maar een weg: de dood.
De mensen die de godslasteraar hadden horen vloeken, moesten die zonden door hun handen op zijn hoofd te leggen op hem terugbrengen. Net als de zondebok op de Grote Verzoendag moest hij zelf zijn zonde dragen en buiten de legerplaats sterven. In het nieuwe Testament opent Christus voor godslasteraars door Zijn dood Zelf de weg naar het leven. Zoals de hogepriester op de Grote Verzoendag zijn handen -en daarmee symbolisch de zonden van het volk- op de kop van de bok legde, zo mogen godslasteraars hun zonden op het offerlam Christus leggen. In de plaats van Zijn uitverkorenen ging de Heere Jezus, net als de bok in het Oude Testament, buiten de legerplaats, beladen met hun schuld. Hij ging de dood in en bracht door Zijn bloed verzoening aan voor hen. Vergeving van hun zonden.

De kruisdood van Christus
Omdat op godslastering dood-door-steniging stond, kan het ons bevreemden dat de Heere Jezus gestorven is aan het kruis en niet t.g.v. steniging. Dit laatste zou de meest voor de hand liggende wijze van terechtstellen geweest zijn.
De Heere Jezus heeft tijdens Zijn omwandeling op de aarde verschillende keren aangegeven gekruisigd te zullen worden (zie Joh. 3 : 14, 8 : 28, 12 : 32 en 33, Matth. 26 : 1, 2). De kruisdood was dan ook een vervulling van Zijn eigen woorden. Het was een vervloekte dood "waardoor Hij de vervloeking, die op mij lag, op zich geladen heeft" (HC antw. 39).
Als we vanuit die verticale lijn naar het horizontale kijken, komen we twee verklaringen tegen die de in het begin gestelde vraag mogelijk kunnen beantwoorden.
1) Tien jaar voor de dood van de Heere Jezus tot twee jaar daarna was de Joden het recht om de doodstraf te voltrekken ontnomen. "Gij ziet hieruit Gods voorzienigheid, welke altijd voor hare raadslagen de juiste tijden en gelegenheden kiest. Als de bedding gereed is dan laat God de stromen van de bergen vloeien." (Da Costa)
2) De Romeinen bewaakten in Palestina het Romeinse recht. De Joden voerden hun eigen religieuze recht uit inclusief de daarbij horende straffen. Vandaar dat Pilatus ook zegt in Joh. 18 : 31: "Neemt gij Hem, en oordeelt Hem naar uw wet" en in Joh. 19 : 6: "Neemt gijlieden Hem en kruist Hem; want ik vind in Hem geen schuld."
De Joden zaten echter met het probleem dat ze op de sabbat en op de eerste en laatste dag van een feestweek volgens hun godsdienstige wetten niemand terecht mochten stellen. In de dagen daartussen durfden zij Jezus niet te doden uit angst voor oproer bij de samengestroomde feestgangers in de stad. Deze massa was namelijk, over het algemeen vervuld met bewondering voor Jezus. Vandaar dat ze de zaak op een listige manier aan Pilatus overdragen; deze heeft nl. als heiden wel de handen vrij om iemand te laten doden.
In de vertelschets is overigens geen keuze gemaakt voor een van de twee verklaringen. 

Aanwijzingen voor het gebruik

Het onderwerp waarover deze schets gaat ligt -helaas- maar al te dicht bij het dagelijks leven van de kinderen. Om zich heen horen ze geregeld vloeken en misschien bedienen ze zich er zelf ook van. Reden te mee r om er eens rustig met hen over te praten. De verleiding kan groot zijn om, met name als het om grove woorden en bastaardvloeken gaat, voorbeelden te gaan geven, zodat kinderen weten waar u het precies over hebt. Het lijkt ons verstandiger om dat niet te doen. Beter is het om er concreet op in te gaan als zo'n woord op de clubavond plotseling over tafel rolt.
Bij "Om over te praten" staat in vraag 5 een -voor kinderen- wat vreemde uitspraak. U kunt, afhankelijk van de sfeer op de avond, besluiten tot overslaan of juist wel behandelen van deze vraag.


U zou kunnen overwegen om iemand van de bond tegen het vloeken te vragen om op de kinderclub te komen spreken. Pas dan wel op voor overlap met de basisschool, het zou kunnen dat de kinderen al een zelfde programma hebben gehoord en gezien. Bij de bond tegen het vloeken is ook meer informatie over dit onderwerp te vinden. Bijvoorbeeld: 'Gods bijzondere Naam' (een voorleesboekje voor kinderen) en 'Taalstrijd thuis' (een boekje over opvoeding en taalgebruik).

Bond tegen het Vloeken
Postbus 362
3900 AJ Veenendaal
Tel. 0318 - 512 002
Fax 0318 - 551 005
info@bondtegenvloeken.nl
www.bondtegenvloeken.nl 


Antwoorden

Weetje het nog?
1. Israël
2. Egypte
3. Tijdens een ruzie
4. Ze namen hem mee naar Mozes
5. Hij vroeg de HEERE om raad
6. Hij moest gestenigd worden
7. Zij moesten hun handen op zijn hoofd leggen
8. Buiten de legerplaats

Om over te praten
1. a. Gods naam leeg gebruiken. Zeggen dat God niets betekent. Iets lelijks over de HEERE zeggen. Oneerbiedig en brutaal (zonder vrees) zijn naam gebruiken. De HEERE niet prijzen, eren in onze woorden en daden. Vloeken heeft dus verschillende kanten.
b. Wanneer wij niets zeggen als iemand vloekt en een vloeker zijn gang laten gaan, wordt de vloek een deel van ons. Wij halen daarmee schuld op ons. Het is alsof wij zelf die vloeken hebben uitgesproken.
c. Probeer de kinderen goed te doordringen van het feit hoe erg de HEERE vloeken vindt.
2. Veel kinderen staan er helemaal niet bij stil wat ze zeggen als ze iemand een bepaalde ziekte toewensen of een bastaardvloek hanteren. Soms weten ze niet eens de betekenis van het door hen gebruikte woord. Geef aan dat ze iemand soms eigenlijk dood wensen en benadruk dat het gebruik van grove woorden en bastaardvloeken de stap naar een echte krachtterm heel klein maakt. Het gebruik van bastaardvloeken is te diepste niets anders dan vloeken, zij het in wat minder duidelijke bewoordingen. Laat u niet verleiden tot het geven van allerlei voorbeelden ter illustratie. Grijp liever de mogelijkheid tot gesprek aan wanneer iemand bijv. tijdens het knutselen zo'n woord gebruikt.
3. a. Zwijgen zorgt er niet voor dat wij ons aan de zonde van het vloeken niet schuldig maken. Juist niet. Wij maken de zonde van de vloeker tot onze eigen zonde als wij niets van iemands gevloek zeggen.
b. Zie antwoord
a. Denk ook aan het meebidden zonder je gedachten erbij te houden. Dan gebruiken we Gods naam ijdel.
c. In het laatste gedeelte van antwoord 99 gaat het over iets wat wij moeten doen, nl. eerbiedig Gods naam gebruiken over de HEERE spreken, zoals Hij Zich in de Bijbel aan ons toont, de HEERE in onze woorden en ons doen en laten eren.
4. Stefanus.
5. Zowel in als buiten de kerk wordt veel gevloekt. De kinderen zouden kunnen denken dat vloeken de kerkdeuren voorbij gaat. Het is nodig om hen een spiegel voor te houden: hoe is je houding in de kerk, hoe bid je, hoe zing je, hoe luister je naar het lezen uit de bijbel en de preek. 

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 oktober 2001

Mivo -12 | 31 Pagina's

Let op je woorden

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 oktober 2001

Mivo -12 | 31 Pagina's