Hizkia's genezing
Kerntekst: 2 Kronieken 32:24: "In die dagen werd Jehizkia krank tot stervens toe, en hij bad tot de HEERE; Die sprak tot hem, en gaf hem een wonderteken."
Door de straten van de stad Jeruzalem loopt een man. Zijn klederen zijn gescheurd en op zijn hoofd is as. In zijn handen houdt hij brieven. Als hij bij de tempel komt, gaat hij daar binnen. En daar legt hij de brieven, die hij bij zich heeft open op de grond neer. Zelf buigt hij zijn knieën en bidt. Wie is die man, en waarom doet hij dat allemaal? Die man is de koning van Juda; hij heet Hizkia. En de brieven die hij voor de Heere heeft neergelegd zijn brieven, die hij van Sanherib, de koning van Assyrië, heeft gekregen.
Sanherib ligt met een groot en sterk leger voor de poorten van Jeruzalem. Hij heeft al heel veel volken en koningen overwonnen. En nu wil hij ook Jeruzalem innemen. In de brieven die hij aan Hizkia heeft geschreven bespot hij de Heere. Hizkia denkt nu wel dat de Heere hem kan verlossen, maar, zegt Sanherib, dat kan de Heere niet. Sanherib denkt dat de God van Hizkia net is als de goden van de andere koningen.
Hizkia heeft de brieven gelezen; zelf weet hij geen uitkomst. Daarom gaat hij naar de tempel en laat de Heere de brieven zien. Het is net alsof Hizkia zegt: "Heere, leest U de brieven ook eens. U wordt bespot! Maar U bent toch machtiger. Wilt U dat eens tonen. Laat U het Sanherib zien." Hizkia vraagt de Heere om raad en hulp. En de Heere verhoort dat gebed. Hij geeft uitkomst. Het leger van de koning van Assyrië, dat geweldige leger, wordt door een engel van de Heere in die nacht verslagen. Zo helpt de Heere Hizkia, die op Hem mag vertrouwen en zonder Hem niets kan doen. Maar zo helpt de Heere nog iedereen die zich tot Hem om hulp en troost begeeft.
Het is een poosje later. In het paleis van Hizkia is het stil. De knechten die aan het werk zijn, doen dat zo zacht mogelijk. Hun gezichten staan verdrietig. Maar waarom dan? Is de koning van Assyrië misschien terug gekomen met een groot en sterk leger? Nee, dat niet. Maar er is iemand in het paleis ziek, heel erg ziek. Dat is Hizkia, de koning. En er is niet één dokter, die hem beter kan maken. Als er geen wonder gebeurt zal Hizkia sterven.
Kijk daar komt iemand het paleis binnen. Het is Jesaja de profeet. Hij komt met een boodschap voor Hizkia, een boodschap van de Heere. Luister, daar klinkt zijn stem: "Alzo zegt de Heere: Geef bevel aan uw huis, want gij zult sterven en niet leven." Dan draait Jesaja zich om en gaat weg; hij heeft de boodschap van de Heere gebracht. Hizkia zal sterven. Sterven? Maar dat kan niet. Hizkia kan niet sterven. Waarom niet? Hizkia is toch een kind van God? De Heere heeft hem toch Zijn genade gegeven, en al Hizkia's zonden vergeven? Ja, dat is het nu juist. Dat dacht Hizkia ook. Maar wie heeft voor al die zonden betaald? Dat zal de Zaligmaker gaan doen. En dat kan nu niet. Want de Zaligmaker zal uit Hizkia geboren worden, uit het geslacht van David. Maar Hizkia heeft nog geen zoon. En als hij nu moet sterven dan kan de Zaligmaker niet geboren worden. Maar dan, o dan kan zijn schuld ook niet betaald worden, dan kunnen zijn zonden niet vergeven worden, dan is hij helemaal geen kind van God. Sterven? Nee, dat is onmogelijk. En wat doet Hizkia? Hij weet maar èèn ding. Hij gaat met al die vragen die zijn hart bestormen naar de Heere. In zijn grote nood vlucht hij tot Hem. Waar moet hij anders heen? Hij draait zich met zijn gezicht naar de muur. Niemand hoeft te zien, hoe benauwd hij het heeft. Wat moet hij zeggen? Hij kan haast geen woorden vinden om te bidden. Hij kermt het uit voor de Heere: "O God hoe moet dat nu? Zonder Zaligmaker kan ik toch niet sterven, wie moet er dan mijn schuld betalen?
Zo worstelt Hizkia. Hij schreeuwt het uit voor de Heere: "O Heere, ik word onderdrukt! Wees Gij mijn Borg! U bent de enige, die Borg kan zijn, die mij kan redden. Heere help toch! Nu moet ik sterven en dat heb ik verdiend ook, maar ik kan niet sterven als er geen Verlosser is!"
En bovendien, als Hizkia sterft, hoe moet het dan met het volk? Toen Achaz, zijn vader, koning was, diende het volk de afgoden. En daarna was Hizkia koning geworden. Hij had de Heere lief en hij wilde Hem alleen dienen. Maar niet alleen hijzelf moest de Heere dienen, ook het volk waarover hij koning was geworden, moest dat doen. Daarom had Hizkia de afgodsbeelden af laten breken; de afgoden mochten niet meer gediend worden. Hij had de deuren van de tempel weer open laten doen. Maar dat was niet het enige; Hizkia had de Levieten ook de opdracht gegeven de tempel te reinigen. En toen dat gebeurd was, had Hizkia het hele volk bij elkaar laten roepen om samen in de tempel het paasfeest te vieren. En nu zal hij sterven en wat zal het volk dan doen? Zullen de mensen nog naar de tempel komen of zullen ze de afgoden weer gaan dienen? Er blijft nog maar één ding over dat hij kan doen. Roepen om genade, om ontferming. Heere, U weet het toch, dat ik U in waarheid en met heel mijn hart gediend heb? Tranen stromen over zijn wangen. Heere, help toch, wees mij genadig. Doe jij dat ook? Met je vragen tot de Heere vluchten? Of heb jij de Heere niet nodig? Denk je dat je het alleen wel kunt? Dan vergis je je.
Hizkia heeft een Toevlucht. Hij weet dat de Heere hem kan helpen, ook al weet hij niet hoe. Al zijn zorgen en vragen legt hij voor de Heere neer. Heb jij ook zo'n schuilplaats? Dan zorgt de Heere voor je in blijde en droeve dagen.
Jesaja is nog niet eens in zijn huis gekomen, als de Heere opnieuw tot hem spreekt. Jesaja moet weer naar het paleis van de koning. Maar wat heeft hij nu een heel andere boodschap. Nu is het geen verdrietige maar een blijde boodschap. Kijk daar stapt Jesaja de kamer binnen waar Hizkia op zijn bed ligt. Hij zegt: "Zo zegt de Heere, de God van uw vader David: Ik heb uw gebed verhoord, Ik heb uw tranen gezien; zie Ik zal vijftien jaar tot uw dagen toedoen. En Ik zal u uit de hand van den koning van Assyrië verlossen, mitsgaders deze stad; en Ik zal deze stad beschermen." Hizkia hoort het grote wonder, dat de Heere hem nog vijftien jaar zal laten leven. En dan vraagt hij een teken om te mogen weten, dat het werkelijk waar is, dat hij weer gezond zal worden. En weer verhoort de Heere hem. Hizkia mag een teken vragen. Hij mag kiezen of de zon tien graden verder zal gaan of dat de zon tien graden terug zal gaan. Gewoonlijk gaat de zon vooruit. Dan gaat ze 's morgens in het oosten op en 's avonds in het westen onder. En nu zal de Heere de zon ineens een eind vooruit of achteruit laten gaan. Hizkia vraagt of de zon terug mag gaan en dat gebeurt ook; de zon gaat tien graden achteruit. Wat een wonder. De knechten van Hizkia leggen dan een grote klomp vijgen op de zweren die de koning heeft. Op wonderlijke wijze geeft de Heere Hizkia zo de gezondheid terug.
Wat is Hizkia verwonderd. De Heere wilde zijn gebed verhoren. Diep buigt hij zich voor die hoge God, Die Zich over hem wilde ontfermen, Die zo dicht bij hem kwam. Toch genade! Toch een Borg die de schuld zal betalen! Toch een Zaligmaker die zijn zonden vergeeft! Vol verwondering roept hij het uit: Gij hebt al mijn zonden achter uw rug geworpen! Al mijn zonden, ze zijn weg. U hebt ze vergeven, en dat kan omdat nu toch de Verlosser komen zal! Ik zal U loven Heere, ja, de vader zal de kinderen Uw waarheid bekend maken! Hizkia gelooft het vast, dat hij straks toch vader zal zijn , dat hij een zoon zal krijgen, en dat uit die zoon de Verlosser eens geboren zal worden. En nu wil Hizkia die zoon de wonderen van de Heere vertellen.
Het is drie dagen later. Door de straten van Jeruzalem lopen een aantal mensen; ze zijn op weg naar de tempel. Het is Hizkia , de koning, met zijn knechten. Hizkia gaat naar de tempel om de Heere te danken, omdat hij weer gezond is geworden. Nee, hij is het wonder niet vergeten, dat hij weer beter geworden is. Kijk daar knielt Hizkia in de tempel. Dat had hij niet kunnen denken toen Jesaja een paar dagen geleden zei dat hij moest sterven. Hij dacht toen dat hij nooit meer in de tempel zou komen. O, wat was hij bedroefd geweest. Hij moest sterven en hij kon niet sterven. Toen was dat grote wonder gebeurd. De Heere had hem het leven weer gegeven; ja, Hij had zijn zonden vergeven. Wat een genade en goedheid!
Jij bent ook wel eens ziek geweest, misschien wel ernstig ziek. Heb je toen de Heere gebeden? Misschien heb je Hem wel veel beloofd. En toen de Heere er voor zorgde dat je weer beter werd? Heb je de Heere toen weer vergeten? Had je Hem niet meer nodig? Kon je toen alles weer zonder Hem? Al de ziektes die de Heere zendt, zijn roepstemmen. Ze zeggen, dat je niet altijd zult blijven leven. Dat er aan ons leven hier op aarde eenmaal een einde zal komen. Dat kan zijn, als de Heere je spaart, als je oud bent, maar het kan ook als je jong bent. En dan...? Kun je dan sterven? Mag jij weten dat ook jouw zonden vergeven zijn? Ben jij al een kind van de Heere? Heb je hem al lief met je hele hart en kun je zonder Hem nooit meer gelukkig zijn? Weet je, dan kun je leven, maar dan kun je ook sterven. De God van Hizkia leeft nog. Hij kan ook jou bekeren. Hij kan ook jouw Borg zijn. Vraag Hem daar maar veel om.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 november 1988
Mivo -12 | 24 Pagina's