Handleiding 4a: Esther - Gods leiding
Toelichting op het thema
Het jaarthema van Kompas gaat over ‘personen uit de Bijbel’. Dit nummer gaat over Esther het Joodse meisje dat door de leiding van de Heere tot koningin gekozen werd en door Hem gebruikt werd om een groot volk - het volk van de Joden - in het leven te behouden. Deze schets is de eerste van een tweetal en behandelt Esther 2:16 tot 5:3.
Doel van de vertelling
In deze geschiedenis komt heel duidelijk de leiding van de HEERE naar voren. Hoewel Zijn Naam in het hele Bijbelboek Esther niet één keer wordt genoemd, is het door alles heen overduidelijk dat Hij regeert. Zo is het ook in ons leven. Dat willen we de kinderen laten zien door middel van deze vertelling.
Introductie van het thema voor de kinderen
Breng een borduurwerk of een geborduurde kaart mee, waarvan de achterkant een rommeltje is; of neem een afbeelding mee van zo’n borduurwerk (zie voorbeeld in de bijlage). Laat die achterkant aan de kinderen zien. Vraag wat ze ervan vinden en hoe dat ze denken dat de voorkant eruit ziet.
Zingen
Psalm 37:2 en 3
Psalm 93:1-4
Psalm 84:3
Psalm 111:5
Psalm 146:3
Psalm 33:5, 6, 7, 8, 10 en 11
Psalm 34:3 en 9
Psalm 131:4
Tweede berijming van de Twaalf Artikelen vers 1
Lied uit ‘Tot Zijn eer’:
• Rust mijn ziel, uw God is Koning
• Wat de toekomst brengen moge
Lezen
Esther 2:20-23; 3:1-11
Kerntekst
En alzo zal ik tot den koning ingaan, hetgeen niet naar de wet is. Wanneer ik dan omkom, zo kom ik om (Esther 4:16b).
Vertelling
“Hadassa, vertel maar aan niemand dat je een Jodin bent, want er zijn veel mensen die niet van Joden houden. En zeg ook maar niet, dat ik een neef van je ben!”
In een huis in Susan, in het land van de Meden en de Perzen, zitten een man en een jong meisje. ”Weet je Hadassa, nu Vasthi weggestuurd is uit het paleis, is de koning op zoek naar een nieuwe koningin. Daarom laat hij de mooiste meisjes uit zijn grote rijk naar zijn paleis brengen. Het zou best kunnen, dat de knechten jou ook meenemen. En misschien word jij dan wel koningin. Maar zeg dan maar niet dat je een Jodin bent!”
Hadassa kijkt haar neef Mordechai aan. Wat heeft hij goed voor haar gezorgd, toen haar vader en moeder stierven! Ze heeft altijd naar hem geluisterd. Waarom zou ze dat dan nu ook niet doen?
Niet lang daarna gebeurt er wat Mordechai gezegd heeft. De knechten die op zoek zijn naar de mooiste meisjes nemen ook de nicht van Mordechai mee naar het paleis. Daar krijgt ze een andere naam: Esther. En Esther doet wat Mordechai gezegd heeft: ze vertelt aan niemand dat ze een Jodin is…
Een jaar lang wordt Esther met alle andere meisjes in het paleis van koning Ahasveros goed verzorgd. Ze kan alles krijgen wat ze wil hebben. Hegai, een knecht van de koning, heeft haar meteen toen ze in het paleis kwam één van de beste plekjes gegeven. Ook heeft ze een paar dienstmeisjes gekregen.
Iedere dag komt Mordechai vragen hoe het met Esther gaat. Dat kan hij heel makkelijk doen, omdat hij belangrijk werk doet in het paleis.
Dan, na een jaar, is het moment gekomen dat de meisjes om de beurt naar de koning moeten. Ze mogen vragen wat ze willen om zich zo mooi mogelijk te maken. En Esther? Wat vraagt zij? Esther vraagt niets! Ze doet wat Hegai haar aanraadt en ze trekt de kleding aan die hij haar geeft. Hegai heeft al meteen gezien dat Esther een heel knap meisje is dat wel eens door de koning uitgezocht zou kunnen worden om de nieuwe koningin te worden.
En dus gaat Esther naar koning Ahasveros, de machtige koning van het rijk van de Meden en de Perzen. En… zij wordt door hem gekozen om koningin te worden. Ook nu vertelt Esther niet dat ze een Jodin is. Zo kiest koning Ahasveros haar uit om met hem te trouwen en op de dag van de bruiloft zet hij Esther de koninklijke kroon op het hoofd. Nu is Esther de nieuwe koningin.
Op een dag komt Mordechai weer naar Esther toe. “Esther,” zegt hij, “ik heb iets ontdekt wat heel belangrijk is! Twee lijfwachten van de koning, Bigthan en Theres, zijn heel boos op de koning. Ze hebben een plan bedacht om hem te doden! Esther, jij moet dat aan de koning vertellen.”
Zo gauw Esther weer bij koning Ahasveros is, vertelt ze wat ze gehoord heeft. “Koning, er zijn twee mannen die u kwaad willen doen, ze willen u doden! Mordechai, een man die ook in uw paleis werkt, heeft het mij verteld…”
Als Ahasveros het laat onderzoeken, klopt het verhaal van Esther. De twee mannen worden gedood. Het gebeurde wordt opgeschreven in de kroniek, het boek waarin alle belangrijke gebeurtenissen worden geschreven, zodat ze niet vergeten kunnen worden.
En Mordechai, krijgt hij een beloning? Nee, daar denkt de koning helemaal niet aan… Zo wordt Mordechai helemaal vergeten en niemand denkt verder meer aan wat hij gedaan heeft.
Kijk, uit het paleis komt een man. Het is een nieuwe knecht van de koning. In korte tijd is hij heel machtig geworden. Eigenlijk is hij bijna even machtig als de koning. Daarom moet ook iedereen hem dezelfde eer geven als de koning: iedereen moet voor hem buigen. Haman heet hij. Als hij naar buiten komt, buigt iedereen heel diep voor hem.
Buigt iedereen? Nee, kijk daar eens! Eén man blijft staan… Het is Mordechai. Mordechai buigt niet. Waarom niet? De andere mensen zien het wel en op een dag vragen ze het aan hem: “Mordechai, waarom buig je niet voor Haman? De koning heeft het toch geboden?”
“Nee,” zegt Mordechai, “ik mag niet voor hem buigen.” “Waarom niet?” Ja, nu moet Mordechai wel zeggen wat hij al die tijd verborgen heeft gehouden… Hoor, daar klinkt het: “Ik mág niet buigen, want ik ben een Jood.”
Al snel hoort ook Haman dat Mordechai niet buigt. De mensen wijzen hem aan en ze vertellen erbij dat hij een Jood is. Wat wordt Haman boos! Niet zomaar boos, nee, er komt haat in zijn hart tegen Mordechai, maar vooral ook tegen het volk van Mordechai.
Als hij weer bij de koning is, zegt hij: “Koning, er is een volk in uw rijk dat zijn eigen wetten heeft en dat uw wetten niet gehoorzaamt. Dat volk mag eigenlijk niet blijven leven. Het moet gedood worden, het moet uitgeroeid worden. Er mag niemand van dat volk overblijven!”
En wat zegt de koning? Hij vraagt verder niets. Niet, welk volk het is; niet, wat ze dan precies verkeerd doen; niet, waar ze wonen; niet, hoe groot het is.
Maar koning Ahasveros doet wel iets anders!
Kijk, hij trekt zijn ring van zijn vinger. Die gebruikt hij altijd om een afdruk in het zegel te maken als hij een nieuwe wet ondertekent. Hij geeft de ring aan Haman. “Haman,” zegt hij, “je mag met dat volk doen wat je wilt. Hier heb je mijn ring. Dan kun je de wetten over dat volk ondertekenen.”
Daar gaat Haman. Hij maakt een wet waarin staat dat alle Joden moeten worden gedood. En dat de andere mensen hun bezittingen dan mogen roven.
Maar op welke dag zal hij dat het beste kunnen laten doen? Daar weet Haman ook wel iets op. Hij kiest die dag niet zelf, maar hij laat het lot werpen. Op die manier wil hij erachter komen wat de beste dag is. Het is nu de eerste maand van het jaar. En welke dag wordt dan door dat pur, dat is het lot, aangewezen? Een dag die nog héél ver weg is: de dertiende dag van de twaalfde maand. Het duurt bijna nog een jaar voordat die dag er is… ‘Dat is voor mij de beste dag,’ denkt Haman, ‘want het lot heeft hem aangewezen.’
“Koningin Esther, de man die zo vaak vraagt hoe het met u gaat, die loopt nu voor de poort van het paleis. Maar, hij heeft zijn jas gescheurd en hij heeft een zak aan, ook heeft hij as op zijn hoofd. En hij loopt door de straten en roept…” Voor Esther staan haar dienstmeisjes. Verwonderd kijkt Esther hen aan. Wat zou er zijn met Mordechai? “Ga naar hem toe,” zegt ze, “neem andere kleren mee en laat hem die aantrekken, want met zijn gescheurde kleren mag hij niet in de poort komen. Ik wil met hem praten.” Daar gaan de dienstmeisjes. Ze doen wat Esther zegt. Maar als ze bij Mordechai komen, wil Mordechai de kleren die ze hebben meegebracht niet aantrekken.
Als Esther dat hoort, roept ze Hatach, één van haar knechten die ze kan vertrouwen. “Hatach, ga jij eens naar Mordechai toe en vraag hem wat er is.”
Daar gaat Hatach. “Mordechai, de koningin heeft mij gestuurd. Zij wil weten waarom u de kleren niet aantrekt. En waarom u zo loopt te roepen.” “Hatach,” zegt Mordechai, “er is iets verschrikkelijks gebeurd! Haman, de belangrijkste knecht van de koning, heeft een wet gemaakt die met de ring van de koning verzegeld is. Daarin staat dat op de dertiende dag van de twaalfde maand alle Joden gedood moeten worden. Kijk, hier heb ik een papier waarop het staat. Zulke papieren hangen er overal hier, in Susan. Ook zijn er mensen door het hele rijk van de koning gestuurd, om het overal te vertellen. Ga met dit papier naar de koningin en zeg haar dat ze naar de koning moet gaan. Ze moet gaan vragen of hij haar en haar volk wil sparen.”
Als Hatach bij Esther terugkomt, vertelt hij haar wat Mordechai gezegd heeft. En ook dat zij naar de koning moet gaan. Esther schrikt! Moet zij naar de koning? Maar… ze mag niet zomaar naar de koning! Ze moet wachten tot de koning haar bij zich roept. En als ze wél ongevraagd gaat? Dan zal ze gedood worden, of… de koning moet zijn scepter naar haar uitsteken. Maar dat gebeurt bijna nooit. En moet zij hem dan nu gaan vertellen wat ze zo lang verborgen heeft gehouden? Moet ze gaan vertellen dat ze een Jodin is? Esther durft niet. En eigenlijk wil ze ook niet. Zij is toch wel veilig, hier in het paleis van de koning?
“Hatach, ga naar Mordechai en zeg tegen hem dat iedereen weet dat je zomaar niet bij de koning mag komen. Alleen als hij je laat roepen, mag je gaan. En ik ben al dertig dagen niet bij hem geweest…”
Wat zegt Mordechai als hij dat hoort? “Zeg maar tegen Esther dat ze niet moet denken dat zij wel gespaard zal blijven! Als zij niet naar de koning gaat en hem vraagt of hij haar leven en dat van haar volk wil sparen, dan zal de Heere wel voor een andere verlosser zorgen! Maar zeg ook tegen haar, dat zij dan zal sterven. Wie weet heeft de Heere haar hierom koningin gemaakt.”
Als Esther het antwoord van Mordechai hoort, gebeurt er iets in het hart van Esther. Als dat waar is, als ze daarom koningin is geworden, dan is de Heere ook de Enige Die nu helpen kan!
"Ga terug naar Mordechai en zeg tegen hem dat hij alle Joden in Susan bij elkaar moet roepen. Zeg tegen hem, dat ze drie dagen en drie nachten moeten vasten. Ik en mijn dienstmeisjes zullen dat ook doen. Zo zal ik naar de koning gaan. Wanneer ik dan omkom, zo kom ik om. Als ik dan moet sterven, dan zal ik sterven.”
Daar gaat Mordechai. Hij roept alle Joden uit Susan bij elkaar. Ook Esther roept haar dienstmeisjes. Ook zij vasten. Drie dagen en drie nachten eten en drinken ze niets. Ze doen maar één ding: roepen tot de Heere. Ze bidden of Hij wil helpen. Of Hij uitkomst wil geven. Of Hij ervoor wil zorgen dat koning Ahasveros naar haar zal luisteren en haar niet zal laten doden, maar ook of hij haar gebed zal horen. Ze bidden overdag, maar ook ’s nachts! Want tot de Heere mag je altijd gaan. Tot Hém mag je altijd bidden. En Hij heeft nog nooit iemand weggestuurd. Wat een verschil met koning Ahasveros!
Het is drie dagen later. Esther maakt zich netjes voor de koning. Ze trekt een koninklijk kleed aan. Toch is ze na drie dagen vasten niet zo mooi meer als de eerste keer dat ze bij de koning kwam… Zal de koning haar zo wel willen ontvangen?
Esther loopt door de gangen van het paleis, totdat ze bij de zaal komt waar de koning op zijn troon zit. Daar blijft ze staan. Wachtend totdat de koning haar zal zien. Wachtend, maar met een biddend hart… Plotseling kijkt de koning op. Daar ziet hij Esther staan. En dan? Wordt hij boos? Geeft hij bevel om Esther te doden? Nee! De koning kijkt haar vriendelijk aan en steekt haar zijn scepter toe! Esther mag dichterbij komen. Esther doet het. Even raakt ze de scepter aan.
Hoor, daar klinkt de stem van Ahasveros: “Wat is u, koningin Esther, of wat is uw verzoek? Het zal u gegeven worden, ook tot de helft des koninkrijks.” Nog voordat Esther iets gezegd heeft, belooft de koning dat ze zal krijgen wat ze van hem vraagt.
Wat heeft de Heere het gebed van Esther en haar volk wonderlijk verhoord. Wat is Hij goed voor hen geweest. Wat heeft Hij alles wonderlijk bestuurd. Hij zorgde ervoor dat de koning haar niet liet doden. Zo genadig is de Heere vandaag nog. Hij wil ook nu horen als wij met onze zonden en schuld tot Hem vluchten. Hij belooft het: Al wat u ontbreekt, schenk Ik zo gij het smeekt, mild en overvloedig.
Vraag aan de kinderen
Ben jij zo al eens tot de Heere gegaan? Want als je zo bij de Heere komt, zal Hij je niet afwijzen. Dan zal Hij je verhoren. Alleen uit genade, om de Heere Jezus’ wil.
Achtergrondinformatie bij het Bijbelgedeelte voor leidinggevenden
Het bijbelboek Esther
Het Bijbelboek Esther is eigenlijk een heel wonderlijk Bijbelboek. Niet één keer wordt hierin de Naam van God of Heere genoemd. Toch blijkt door alles heen overduidelijk dat Hij het is Die alle dingen regeert. En dat ten goede van Zijn volk. We zouden dan ook boven dit Bijbelboek kunnen zetten: De HEERE regeert.
Overzicht van het de geschiedenis en het Bijbelboek Esther
Zie hiervoor het origineel.
De tijd waarin deze geschiedenis plaatsvindt
De periode waarin het boek Esther plaatsvindt, is vanaf ongeveer 483 (verstoting van Vasthi, wat in deze schets verder niet behandeld wordt) tot 473 voor Christus.
Koning Kores (of Cyrus) had in 538 v. Chr. (dus zo’n kleine 50 jaar vóór deze geschiedenis) de Joden toestemming gegeven terug te keren naar hun land. Onder leiding van Zerubbabel en Jozua was een eerste groep toen teruggegaan naar Israël.
Er waren echter ook heel wat Joden - het merendeel - in Perzië gebleven. Onder hen was ook de familie van Mordechai en Esther → zie verder bij ‘De houding van veel Joden in de tijd van ballingschap’.
Koning Ahasveros
Ahasveros wordt in de ongewijde geschiedenis Xerxes genoemd; dat is zijn Griekse naam. Hij was de zoon van Darius, de koning van Perzië, die in Ezra 4:5 en 24 wordt genoemd - dit was niet de Darius ten tijde van Daniël - maar de kleinzoon van Cyrus (of Kores) die de Joden toestond naar hun land terug te keren. Hij was een Perzisch vorst.
In het boek Esther wordt hij getekend als iemand die nogal wispelturig is. Nadat hij Vasthi, zijn eerste vrouw heeft verstoten, heeft hij oorlog gevoerd tegen de Grieken. Dat is op een grote mislukking uitgelopen. Deze slag heeft hij verloren. Toen hij terugkwam, is hij met Esther getrouwd. Na deze oorlog deed hij niet veel meer aan de regering, maar liet die aan anderen over. Zo kreeg Haman van hem zo’n grote macht, dat hij in feite regeerder was van het grote rijk, waarover Ahasveros koning was.
De Joden in Susan
Susan was de Perzische hoofdstad en wordt door Herodotus ‘de residentie van Ahasveros’ genoemd. Susan, de hoofdstad van het Perzische Rijk, had een burcht, omgeven met prachtige parken, omsloten door hoge muren, en in die burcht waren de koninklijke paleizen.
Mordechai
Mordechai is een Jood. Hij wordt genoemd de zoon van Jaïr, de zoon van Simeï, de zoon van Kis, een man van Jemini. Dat betekent dat hij uit de stam van Benjamin komt (Jemini is een andere naam voor Benjamin). Mogelijk is hij een nakomeling van koning Saul geweest.
Het voorgeslacht van Mordechai is door Nebukadnezar als balling uit Israël weggevoerd naar Babel. Dat gebeurde bij de tweede wegvoering (597 v. Chr.), toen koning Jechonia - deze koning heet in de Bijbel ook wel Jojachin - gevangen naar Babel werd gebracht en met hem ‘de machtigen des lands’ (2 Kon. 24:14).
Hoewel de Joden enige tijd geleden toestemming hadden gekregen om terug te keren naar Jeruzalem, is Mordechai niet met hen meegegaan, maar in Susan gebleven.
Van hem wordt gezegd dat hij ‘in de poort des konings zat’. Dit betekent dat hij een belangrijke positie aan het hof van de koning heeft gehad (hij was ambtenaar aan het hof van koning Ahasveros). Dat verklaart ook waarom hij zo gemakkelijk in de omgeving van het paleis kon zijn (‘wandelende allen dag voor het voorhof van het huis der vrouwen’ (Esth. 2:12).
De naam Mordechai is een Perzische naam en is afgeleid van de naam Mardoek, een Babylonische god. Zijn Joodse naam is onbekend. Hij voedt zijn nicht op, die geen ouders meer heeft. Zij is de dochter van zijn oom. De vaders van Mordechai en Esther waren broers.
Esther
Esther is de nicht van Mordechai. Zij wordt in Esther 2:7 ‘Hadassa’ genoemd, wat ‘mirte’ betekent. Haar Perzische naam is Esther, wat ‘ster’ betekent en is afgeleid van de sterrengodin Istar. Deze naam heeft ze waarschijnlijk gekregen toen ze aan het hof kwam.
In Esther 2:15 en 9:29 lezen we dat ze ‘de dochter van Abichaïl’ was. In dat hoofdstuk staat ook dat Abichaïl de oom van Mordechai was en dat Mordechai haar zich ter dochter genomen had. Dit staat ook al in vers 7 staat, waar we lezen: En hij (Mordechai) was het die opvoedde Hadassa (deze is Esther, de dochter zijns ooms).
Mordechai raadt haar aan niet te vertellen dat zij een Jodin is. Dat om de haat en minachting die er voor de Joden was, te ontgaan. Ook hijzelf heeft niet verteld dat hij een Jood was. Toch, op Gods tijd komt Zijn werk openbaar! Want dat kan niet verborgen blijven.
Mordechai ontdekt het plan om de koning te doden
Als Mordechai ‘in de poort zit des konings zit’, wat betekent dat hij zijn werk heeft aan het hof van Ahasveros, wordt hem iets ‘bekend gemaakt’. Twee kamerlingen hebben een complot gemaakt om de koning te doden. Mordechai gaat niet zelf naar de koning om het te vertellen, maar zegt het tegen Esther, die het de koning vertelt. Deze laat de zaak onderzoeken en als blijkt dat het waar is, de kamerlingen doden. Hij laat deze gebeurtenis opschrijven in de kronieken, een boek waarin alle gebeurtenissen en daden uit het rijk van de Perzen worden opgeschreven. Zo wordt de naam van Mordechai bekend bij de koning. Een beloning krijgt Mordechai niet… Het zal echter blijken dat de Heere het zo bestuurt!
Het doet denken aan de geschiedenis van Jozef die door de schenker vergeten werd, maar die juist door die gebeurtenis aan het hof van Farao kwam!
De houding van veel Joden in de tijd van ballingschap
Hoewel de Joden toestemming hebben gekregen om naar hun land terug te keren, hebben velen aan die oproep geen gehoor gegeven, maar zijn in Perzië gebleven. Ze hadden het daar zo goed dat ze geen behoefte hadden terug te gaan naar het land dat de Heere hun voorouders gegeven had. Velen van hen hadden zich min of meer aangepast aan het Perzische leven. Ze droegen bijvoorbeeld ook Perzische namen. Maar ook werd de Naam van God verzwegen. Zoals ook Mordechai Esther verbood haar afkomst bekend te maken. Dit zou een nadelige invloed op haar eventuele functioneren als koningin kunnen hebben.
Daarbij komt dat Mordechai ook met het gebod van de Heere geen rekening houdt. Die had verboden om met heidenen te trouwen. Esther had helemaal niet met de Perzische koning mogen trouwen. Esther heeft gezwegen over haar geloof en zich volledig aangepast aan de Perzische gewoonten aan het hof. Niemand heeft gemerkt dat ze een Jodin was. Nergens in het boek Esther blijkt dat ze het moeilijk hebben gehad met deze wereldse stijl van leven. Wat een tegenstelling met Daniël en zijn vrienden aan het hof van Nebukadnezar!
Haman, de zoon van Hammedatha, de Agagiet
De naam ‘Haman’ en ‘Hammedatha’ zijn echt Perzische namen. Haman is echter geen Pers, maar een Amalekiet, een nakomeling van Ezau. Hij wordt in het boek Esther tot zes keer toe ‘Haman, de Agagiet’ genoemd. Agagiet komt van ‘Agag’ en was de naam van de koning van de Amalekieten. Dit volk voerde strijd tegen het volk Israël toen het uit Egypte door de woestijn naar Kanaän reisde. De Heere gebood dat Israël dit volk moest uitroeien (Ex. 17). Later kreeg koning Saul die opdracht van de Heere. Hij heeft hem echter niet volledig uitgevoerd. Mogelijk is Haman een nakomeling van deze Agag geweest. Agagiet betekent: nakomeling van Agag.
De eer die aan Haman gegeven moest worden
De koning zette Haman boven de zeven vorsten die als raadgevers bij hem waren (vgl. Esther 1:9). Daardoor werd Haman als grootvizier de onmiddellijke plaatsbekleder van de koning. Koningen werden bij de Perzen als goden gezien, aan wie ook goddelijke eer werd bewezen. Deze eer moest nu ook aan Haman worden gegeven.
Mordechai weigert te buigen
Omdat dit buigen niet zomaar een bewijs van burgerlijke eer was - het was in feite een aanbidden van Haman - mocht Mordechai daar niet aan meedoen. Nu komt toch openbaar wat er diep in zijn hart leeft. Als hem gevraagd wordt waarom hij niet buigt, belijdt hij dat hij een Jood is (Esther 3:4).
De haat en het plan van Haman
Het is heel opmerkelijk dat het weigeren van Mordechai om voor hem te buigen door Haman wordt aangegrepen om een plan te bedenken waarbij alle Joden zullen worden uitgeroeid. In hoofdstuk 3:6 staat: Doch hij - Haman - verachtte in zijn ogen dat hij aan Mordechai alleen de hand zou slaan (want men had hem het volk van Mordechai aangewezen); maar Haman zocht al de Joden die in het koninkrijk van Ahasveros waren, namelijk het volk van Mordechai, te verdelgen. Het wordt in vers 13 genoemd: dat men zou verdelgen, doden en verdoen al de Joden, van den jonge tot den oude toe, de kleine kinderen en de vrouwen, op één dag… Het volk van de Joden moest dus volkomen worden uitgeroeid; er mocht er niet één over blijven.
Haman, als werktuig van de satan
Ten diepste zien we hier de haat van de duivel tegenover God. De satan zal alles in het werk stellen om Gods plan te laten mislukken. Heeft de Heere niet beloofd dat uit het volk van de Joden de Messias geboren zal worden? Hij zal de kop van de slang vermorzelen. Hij zal satan verslaan. Maar als het Joodse volk wordt uitgeroeid, zal de Heere Jezus nooit geboren kunnen worden.
Satan heeft de eeuwen door geprobeerd om de komst van de Messias te voorkomen. Denk aan de farao van Egypte, die alle jongetjes van de Hebreeën probeerde te doden; koningin Athalia, die al het koninklijke zaad probeerde om te brengen. Toen de Heere Jezus geboren was, liet Herodes alle kinderen van Bethlehem ombrengen. Het is steeds weer de strijd van het slangenzaad tegen het Vrouwenzaad. En ook vandaag gaat die strijd nog door.
Haman laat het lot (pur) werpen
Haman is erg bijgelovig. Daarom laat hij het lot werpen. In het Perzisch heet dat ‘pur’. Daardoor wil hij erachter komen welke dag het gunstigst is om zijn plan ten uitvoer te laten brengen. Het lot wordt van dag tot dag geworpen. Hoe dat precies gebeurd is, weten we niet. Maar uiteindelijk valt het lot op de dertiende dag van de twaalfde maand. En dat, terwijl het nu - op het moment dat Haman zijn plannen maakt - pas de eerste maand van het jaar is. Het is de maand Nissan in het twaalfde regeringsjaar van koning Ahasveros. Esther is dan vijf jaar koningin. Ook hieruit blijkt dat niet Haman, als werktuig van de duivel, regeert, maar dat de Heere alle macht heeft. Hij bestuurt het lot. Hij bepaalt die dag, die nog zo ver weg is, opdat het plan van de duivel zal mislukken.
Vervolgens wordt de wet op schrift gesteld in alle talen die er in het rijk van Ahasveros gesproken worden en gaan snelle lopers het land door om hem overal te brengen en te verkondigen. Om aan de verste grens te kunnen komen, hadden de koeriers wel 111 dagen nodig. In de stad Susan was dit bericht de eerste dag al bekend.
Zoals de afkondiging van de wet de Joden brengt tot vasten, bidden en God om genade smeken, moet ook ons de Wet van de Heere brengen tot bekering en de Heere bidden om vergeving van onze zonden.
De tijd waarop dit plan en het werpen van het lot plaatsvindt
De tijd waarop Haman dit plan maakt en het lot laat werpen wordt heel nauwkeurig vermeld: het is in de eerste maand (bij de Perzen genaamd Nisan). Voor de Joden was de eerste maand, de maand Abib (Ex. 12), een heel belangrijke maand. In die maand vonden diverse feesten plaats, waarvan het Pascha wel één van de belangrijkste was. In Esther 3:12 lezen we dat de wet op de dertiende dag van die eerste maand door de schrijvers wordt opgeschreven en door het land gestuurd wordt. En dat terwijl op de veertiende dag van die maand de joden het Pascha vieren. Pascha betekent ‘voorbijgang’ (zie ook Ex. 12). Dan dachten ze terug aan de uittocht uit Egypte.
Een wet der Meden en der Perzen
In het Perzische rijk zag men de koningen als goden. Dat betekende in de ogen van de mensen dat zij geen fouten konden maken. Het gevolg daarvan was dat als een koning een wet maakte die zo goed was, dat die wet niet veranderd hoefde te worden. Wetten konden dus niet herroepen worden. Dit zien we bijvoorbeeld ook in het boek Daniël (Dan. 6). In het boek Esther komen we dit ook meermalen tegen. Er kan wel een nieuwe wet - een ‘tegenwet’ - worden gemaakt.
Mordechai’s oproep aan Esther
Als Mordechai hoort van de wet die Haman heeft laten maken, trekt hij een rouwkleed aan. De dienstmeisjes van Esther zien hem en vertellen het Esther. Aan de knecht die zij naar Mordechai stuurt, vertelt hij van de wet en wat daarin staat. Hij geeft die knecht zelfs een afschrift van de wet mee, zodat Esther het zelf kan lezen. Ook doet Mordechai een beroep op haar om naar de koning te gaan en hem te smeken het leven van haar en haar volk te sparen. Ze moet de koning gaan vertellen wat ze al die tijd voor hem verborgen heeft gehouden, en wel, dat ze een Jodin is.
Eerst weigert Esther. Ze heeft allerlei argumenten. Ze mag niet ongeroepen bij de koning komen, want dan loopt ze groot gevaar dat ze gedood zal worden. En de laatste dertig dagen is ze niet één keer bij de koning geweest.
Mordechai laat haar echter zeggen dat ze niet moet denken dat zij wel aan de dood zal ontkomen. Hij mag verder zien en wel op de regering van de Heere, want hij zegt: “Zou je daarom misschien koningin zijn geworden, om op die manier het volk van de Joden te kunnen redden van de dood?” Het geloof breekt zelfs door als hij verder gaat en zegt: “Als jij niet naar de koning gaat, zal het volk op een andere manier verlost worden!”
Een opmerkelijk woord: ‘verkwikking’
Mordechai zegt tegen Esther dat als zij niet naar de koning gaat, dat de ‘verkwikking’ van de Joden van een andere kant zal komen. Als je de tekst in de oorspronkelijke taal leest, is er iets opmerkelijks. Het woord dat daar voor ‘verkwikking’ gebruikt wordt, betekent ‘geest’ of ‘adem’. Er zal voor de Joden ‘verademing’ komen. Voor het woordje ‘verlossing’ wordt in de Bijbel gewoonlijk een woord gebruikt dat ‘ruimte’ betekent, en waarin altijd de naam ‘Jezus’, Hosea, of Jozua is te vinden. Hier staat voor het woord verlossing echter een woord dat betekent: ontrukken uit de klauwen van een roofdier.
Esthers overgave
Esther geeft Mordechai bevel dat hij alle Joden van Susan bij elkaar moet roepen en dat ze drie dagen en drie nachten moesten vasten. Dit vasten was bedoeld om zich helemaal aan het bidden te kunnen wijden. Vasten was geen doel op zichzelf! Esther zelf zou dat ook doen met haar dienstmeisjes. En zo, met een biddend volk achter zich, zou ze dan naar de koning gaan. Vertrouwend niet op iets van haar, maar alles verwachtend van de HEERE alleen!
Haar vasten en bidden
Net als de Joden in Susan heeft Esther drie dagen en drie nachten lang gevast en gebeden. Drie dagen heeft ze niet gegeten. Ook heeft ze die nachten niet geslapen. Op de derde dag is er van haar schoonheid, waarom ze door de koning verkozen was tot koningin, dan ook niets over…
Dan trekt Esther een koninklijk kleed aan. Dat kleed heeft ze van de koning gekregen, misschien wel haar bruiloftskleed. En zo gaat ze naar het gedeelte van het paleis waar de koning op zijn troon zit.
Geen rouw of droefheid in de nabijheid van de koning
De Perzische vorsten wilden in hun omgeving niet met verdriet of rouw geconfronteerd worden. Rouwkleding mocht dan ook in hun nabijheid niet gedragen worden. Daarom moest Mordechai ook, toen hij zijn klederen had gescheurd, buiten de poort van de koning blijven.
Gods voorzienigheid
Door het hele boek Esther heen blijkt duidelijk dat de Heere alles regeert. Dit is ook al heel duidelijk te zien in aan het eind van het tweede hoofdstuk. De naam Haman is nog niet genoemd. Maar de beide mensen die de Heere wil gaan gebruiken zijn al op hun plaats. Esther is koningin, Mordechai zit in de poort en zijn naam staat al in de kronieken. En Esther heeft het hart van de koning voor zich ingewonnen. De Heere is de duivel allang voor.
Wat wij uit deze geschiedenis kunnen leren
Behalve de leiding van de Heere, die zo heel duidelijk is in het leven van Esther en Mordechai, vallen er nog meer dingen op.
In de gang van Esther naar de koning zien we een beeld van Gods kind. Niets hebbend in onszelf mogen we tot de Heere komen. En Hij is een genadig Koning, barmhartig en groot van goedertierenheid. Wie met zijn zonde en schuld, hoe groot ook, tot Hem de toevlucht neemt, zal niet beschaamd worden. Maar hem wil Hij in genade aanzien, in het volbrachte werk van de Heere Jezus Christus, Die aan Zijn gerechtigheid heeft genoeg gedaan. Die de weg gebaand heeft, zodat er een toegang is tot Gods genadetroon. Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden, om geholpen te worden te bekwamer tijd (Hebr. 4:16).
Belijdenisgeschriften
Heidelbergse Catechismus
Vraag 26: Wat gelooft gij met deze woorden: Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde?
Vraag 27: Wat verstaat gij door de voorzienigheid Gods?
Vraag 28: Waartoe dient ons dat wij weten, dat God alles geschapen heeft en nog door Zijn voorzienigheid onderhoudt?
Nederlandse Geloofsbelijdenis
Artikel XIII, Van de voorzienigheid Gods en de regering aller dingen
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 2019
Kompas Handleiding | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 2019
Kompas Handleiding | 24 Pagina's