JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

3. Kerkgeschiedenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

3. Kerkgeschiedenis

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe verschillende personen uit de kerkgeschiedenis over het Oude en Nieuwe Testament dachten en hoe ze die met elkaar verbonden zagen. Veel dingen die nu vragen oproepen, speelden toen ook al.

Eerste eeuw na Christus

In de eerste eeuw na Christus (de tijd van het Nieuwe Testament) zag men het Oude Testament als de Bijbel. In het begin van deze periode was het Nieuwe Testament er ook niet. Maar ook de totstandkoming van het Nieuwe Testament was geen reden om het gezag van het Oude Testament aan te tasten. Immers, wat in het Oude Testament voorzegd was, is nu vervuld. Het Nieuwe Testament was in de ogen van de eerste christenen niet meer dan een logische aanvulling op het Oude Testament. Het Oude Testament is immers zo bedoeld, zoals in het Nieuwe Testament staat beschreven.

Oude Kerk (100-500)

Al in de eerste helft van de tweede eeuw na Christus kwam er kritiek op de eenheid van de twee testamenten. Marcion (in het jaar 160 overleden) zei dat hij het Oude Testament geen gezag meer toekende. De verschillen tussen het Oude en Nieuwe Testament waren voor hem te groot. Hij stelde een lijst samen met uitspraken uit het Oude en Nieuwe Testament die elkaar schijnen tegen te spreken. Hij maakte zelfs een scheiding tussen de God van het Oude en de God van het Nieuwe Testament. De God van het Oude Testament was voor hem een rechtvaardige, maar wraakzuchtige, toornige en oorlogszuchtige God. De God van het Nieuwe Testament was liefde, goedheid en barmhartigheid. Uiteindelijk hield hij alleen het Evangelie van Lucas en de brieven van Paulus (beide in bewerkte vorm) over. Het Oude Testament zag hij wel als betrouwbare geschiedschrijving van deze periode, maar hij wilde het niet als Woord van God aanvaarden. Marcion is dan ook door de kerk veroordeeld voor zijn opvattingen. Door deze discussie in de vroegchristelijke kerk is de kerk beter de waarde van de eenheid van de Schrift, van Oude en Nieuwe Testament gaan zien. Ook liet men nadrukkelijker de verbinding en eenheid tussen het Oude en Nieuwe Testament zien.

De bekende kerkvader Augustinus (354-430) verwoordde de mening van de kerk. Hij zei dat het Nieuwe Testament in het Oude Testament verborgen is en dat het Oude Testament in het Nieuwe Testament openbaar is. Wij hebben het Oude Testament nodig om het Nieuwe te begrijpen, en het Nieuwe Testament om het Oude te begrijpen. Deze visie is nog steeds van groot belang als het gaat om de verhouding tussen het Oude en Nieuwe Testament.

Middeleeuwen (500-1500)

In de Middeleeuwen bleef men grotendeels de visie van Augustinus vasthouden, en de eenheid en gelijkwaardigheid van het Oude en Nieuwe Testament erkennen. Slechts een paar mensen waren het er niet mee eens. Zo meende Petrus d'Ailli (in het jaar 1420 overleden) dat het gezag van het Nieuwe Testament boven dat van het Oude uitging. Toch erkent hij wel de uitspraak van de rooms-katholieke kerk, dat het in het Oude Testament de profetie is en dat het Nieuwe Testament de vervulling van die profetie is. Daarnaast waren er ook in de Middeleeuwen mensen die de gedachten van Marcion overnamen, en het Oude Testament niet als gezaghebbend erkenden.

Reformatie (1500-1600)

In de Reformatie grijpt men terug op de uitspraak van Augustinus, dat het Oude Testament in het Nieuwe verborgen is, en dat het Oude Testament pas in het Nieuwe volledig te begrijpen is. Toch blijven de reformatoren zoeken naar een duidelijkere formulering die aan beide delen van de Bijbel recht doet. De reformator Maarten Luther (1483-1546) ziet de verhouding tussen het Oude en Nieuwe Testament als Wet en Evangelie. Het Oude Testament had grotendeels de functie van de Wet, die aanklaagt en afbreekt, terwijl het Nieuwe Testament vooral de functie van het Evangelie kreeg, dat vrijspreekt en opricht.

Johannes Calvijn (1509-1564) legt in de discussie met de wederdopers grote nadruk op de eenheid van de Schrift. De wederdopers beklemtonen het werk van de Heilige Geest, waardoor ze het gezag van het Oude Testament ontkennen. Calvijn wijst op de voortgaande verbondsgeschiedenis. Het gaat in heel de Bijbel om één verbond, met twee bedelingen (voor en na de komst van Christus). Hij benadert de beide Testamenten vanuit de heilshistorie, vanuit de geschiedenis van het heil, waarbij alles steeds duidelijker wordt. Een voorbeeld van deze benadering is te vinden in de Heidelbergse Catechismus, vraag en antwoord 19: "Waaruit weet gij dat (Wie deze Middelaar is)? Uit het heilig Evangelie, hetwelk God Zelf eerstelijk in het paradijs heeft geopenbaard, en daarna door de heilige patriarchen en profeten laten verkondigen, en door de offeranden en andere ceremonieën der Wet laten voorbeelden, en ten laatste door Zijn eniggeboren Zoon vervuld." Het Oude Testament is dus een aankondiging en schaduw van wat komt in het Nieuwe Testament. Calvijn wijst ook op de gelijkheid en de verscheidenheid (niet: ongelijkheid) tussen de beide delen van de Schrift. De verschillen verbreken bij hem de eenheid niet. De beloften zijn dezelfde en het fundament van beide is Christus. De verschillen hebben volgens hem alleen betrekking op de vorm (de bedeling) waarin de dingen gebeuren, maar ze gaan niet over de dingen zelf.

Nadere Reformatie (1600-1750)

Ook in de periode na de Reformatie blijven mensen verschillende visies hebben, naast die van de reformatoren. De Nederlander Hugo de Groot (1583- 1645) benadrukt de zelfstandige betekenis van zowel het Oude als het Nieuwe Testament. Hierdoor krijgt het Oude Testament een veel zwakkere binding met het Nieuwe Testament. De Knecht des HEEREN (Jesaja 53) wordt niet meer gezien als heenwijzing naar Christus, maar als een verwijzing naar Jesaja zelf of Jeremia. De binding die de Oude Kerk zo belangrijk vond, laat Hugo de Groot voor een groot deel los.

De bekende Gisbertus Voetius (1589-1676) stelt dat in het Oude Testament wordt afgebeeld, wat in het Nieuwe Testament volledig in het licht komt. Tevens stelt hij dat zowel in het Oude, als in het Nieuwe Testament niemand door de Wet, maar allen alleen door Christus gerechtvaardigd worden. Zijn 'tegenstander' Johannes Coccejus (1603-1669) ziet het Oude Testament als iets voorlopigs. Pas na Christus' kruisdood kunnen de gelovigen echt deel krijgen aan de vergeving van zonden. De oudtestamentische gelovigen delen niet in die vergeving, zij worden gerechtvaardigd omdat God aan hun zonden voorbijgaat. Hij en zijn volgelingen hechten ook geen waarde aan oudtestamentische geboden, zoals het vierde gebod. Het heeft zijn geldingskracht verloren. Voetius vindt dat er geen wezenlijk verschil tussen het Oude en Nieuwe Testament is, maar Coccejus wel.

Verlichting (1750-1900)

Ook in de achttiende eeuw, waarin de kritiek op de Schrift op komt zetten, blijft men in het begin vasthouden aan de eenheid tussen het Oude en Nieuwe Testament. Wel wordt er een grote nadruk gelegd op het eigen karakter van het Oude Testament, ten opzichte van het Nieuwe. Langzaam maar zeker wordt er ondergronds een scheiding gemaakt tussen het Oude en Nieuwe Testament. Men begint het Oude Testament steeds meer te zien als een 'kinderlijke' periode uit de wereldgeschiedenis. Hierdoor komt het gezag van het Oude Testament ook meer onder kritiek te staan. Het christendom wordt steeds meer losgemaakt van het Oude Testament, dat steeds meer als boek van de joden gezien wordt. De invloed van de oude Griekse cultuur op het christendom wordt steeds belangrijker, waardoor het Griekse Nieuwe Testament veel aandacht krijgt, terwijl het joodse Oude Testament uit de schijnwerpers verdwijnt. Ook het antisemitisme (jodenhaat) heeft invloed gehad op de achterstelling van het Oude Testament bij het Nieuwe.

De theoloog J.S. Semler (1725-1791) zegt als één van de eersten dat het Woord van God in de Bijbel is. Voor hem is dus niet de hele Bijbel het Woord van God. Een mens moet zelf bepalen wat het Woord van God is in de Bijbel. Hij ziet het Oude Testament vooral als een joods boek, met allerlei joodse verhalen en legenden. Het Oude Testament is tijdgebonden, terwijl het Nieuwe Testament overal en altijd zeggingskracht heeft. Ook in het Nieuwe Testament ziet hij verschillen tussen iets wat blijvend zeggingskracht heeft, en delen die dat niet hebben. Deze theoloog heeft met zijn visie op de Bijbel de deur voor de schriftkritiek open gezet, doordat hij ontkent dat de Bijbel van kaft tot kaft het Woord van God is.

Twintigste eeuw

De nieuw-testamenticus R. Bultmann (1884-1976) ziet de geschiedenis van het Oude Testament als een mislukking. De mens lijdt steeds weer schipbreuk op Gods eis. Maar juist in dit mislukken ziet Bultmann een heenwijzing naar het Evangelie. De onmogelijkheid van het Oude Testament wordt in het Nieuwe mogelijk door de genade van Christus. De geschiedenis is voor Bultmann niet belangrijk, het gaat alleen om de boodschap voor nu. Daarmee wordt de historiciteit van de Bijbel ontkend en is de Bijbel alleen een mooi verhalenboek met een boodschap.

De bekendste theoloog van de twintigste eeuw, K. Barth (1886-1968), wijst erop dat het niet specifiek beloften zijn die in het Nieuwe Testament vervuld worden, maar dat het hele Oude Testament in het Nieuwe vervuld wordt. De vervulling is voor hem niet alleen de vervulling van wat beloofd is. Alle dingen worden vervuld (Efeze 2: 10). De belofte wordt vervuld, maar ook de profetie en de geschiedenis van Israël. Het koningschap en priesterschap is vervuld in Christus als de Koning en enige Hogepriester.

De Nederlandse theoloog K.H. Miskotte (1894-1976) wijst op de meerwaarde, het 'tegoed' van het Oude Testament. Hij doelt hier met name op het brede draagvlak van het Oude Testament. Het Oude Testament gaat veel meer in op allerlei concrete vragen uit de hele breedte van het alledaagse leven, niet alleen rondom geloof, bekering en heiliging. Er is in het Oude Testament veel aandacht voor onder andere de menselijke klacht (Klaagliederen) en de worsteling met het lijden (Job). Het Woord van God heeft een boodschap voor alle terreinen van het bestaan, wat vooral in het Oude Testament naar voren komt. Zijn tijdgenoot A.A. van Ruler (1908-1970) noemt het Nieuwe Testament een 'woordenlijstje' ter verklaring van het Oude Testament. Het Oude Testament ziet hij als de eigenlijke Bijbel van de kerk. Hiermee wil hij aangeven dat het Nieuwe Testament niets nieuws is ten opzichte van het Oude. Deze uitspraken van Miskotte en Van Ruler zijn een reactie op de Duitse theologen die het Oude Testament als achterhaald zien. Toch wordt er tekort gedaan aan het Nieuwe Testament, als het Oude de eigenlijke Bijbel van de kerk genoemd wordt. De grote waarde van het Nieuwe Testament is de daadwerkelijke vervulling van het Oude: het Koninkrijk Gods is in Christus gekomen. Tevens gaat met de uitstorting van de Heilige Geest de deur van het Evangelie naar de heidenen open.


'De God van het Oude Testament'

Heeft Marcion geen gelijk als hij zegt dat de God van het Oude Testament de God van de wraak is en de God van het Nieuwe Testament de God van de liefde? In het Oude Testament lees je toch over een God Die opdracht geeft om alle Kanaänieten te doden, Die een volk wegvoert in ballingschap?

In het Oude Testament lezen we over de God Die is (Exodus 3: 14). Hij openbaart Zich aan de mensen door Zijn woorden en daden (denk bijvoorbeeld aan de uittocht uit Egypte). Hij laat Zich alleen kennen binnen het verbond, door degenen met wie Hij een verbond heeft gesloten. In het Oude Testament staat God temidden van alle goden uit de heidense omgeving. Voortdurend is er dan ook bij de Israëlieten de neiging tot afval en afgodendienst, terwijl God de Enige is en Hij alleen gediend moet worden (Exodus 20: 2-5). God is dan ook een God Die toornig is over allen die niet naar Zijn wil handelen, zowel tegen de heidenen, alsook tegen de zondigende Israëlieten. Dit is echter maar één kant van God in het Oude Testament. Hij is het ook Die heil belooft, als Hij zegt: Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, al gij einden der aarde; want ik ben God en niemand meer (Jesaja 45: 22). Hij is jaloers op Zijn eer, maar Hij doet ook barmhartigheid aan duizenden van degenen die Hem liefhebben. In het Oude Testament is God Dezelfde als in het Nieuwe. In het Oude Testament openbaart Hij Zich: HEERE, HEERE God, barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid, Die de weldadigheid bewaart aan vele duizenden, Die de ongerechtigheid en overtreding en zonde vergeeft; Die den schuldige geenszins onschuldig houdt, bezoekende de ongerechtigheid der vaderen aan de kinderen en aan de kindskinderen, in het derde en in het vierde lid (Exodus 34: 6-7). Deze God is Dezelfde als in het Nieuwe Testament. Ook daar wordt de zonde bestraft, maar is er genade voor de zondaar.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2005

AanZet | 72 Pagina's

3. Kerkgeschiedenis

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2005

AanZet | 72 Pagina's