De Psalmen en het Hallel
Inleiding
"Vergeet niet voor maandag je psalm te leren." Direct denk je terug aan de basisschool. Al van jongs af aan ben je in aanraking gekomen met de psalmen.
Spurgeon, een bekende Engelse predikant uit de negentiende eeuw, vertelde eens het volgende: "Als ik bij mijn grootvader en grootmoeder was, was er altijd wel wat te doen. Voor mijn grootvader moest ik ratten vangen. Daar gaf hij mij geld voor. Mijn grootmoeder wilde graag dat ik psalmen leerde. Als ik een psalm kende, gaf ze me ook geld. Dat geld ben ik allang kwijt, maar die psalmen ben ik nooit meer vergeten; die heb ik nog steeds".
Over de psalmen valt veel te zeggen. Iets daarvan is in deze schets terug te vinden. In hoofdstuk 1 wordt achtergrondinformatie gegeven over het boek van de Psalmen. Hierin komt onder andere aan de orde wie de dichters zijn, wat het doel van de psalmen is en de wijze waarop de Joden de psalmen een plaats gaven binnen de tempeldienst. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het Hallel. Dit bestaat uit de Psalmen 113 tot en met 118. Ze werden gezongen tijdens het vieren van het Pascha, het Pinksterfeest en het Loofhuttenfeest, die ook wel de drie grote feesten genoemd worden.
1. De Psalmen
Het boek van de Psalmen neemt in de Bijbel een bijzondere plaats in. De psalmen worden vaak gelezen. Bij veel Bijbels kun je aan de buitenkant zien waar je ze kunt vinden. De snede is daar wat donkerder gekleurd. Het is een bewijs dat de Bijbel daar vaak opengeslagen wordt. Het komt wel voor dat er vanwege gebrek aan tijd gauw een psalm wordt gelezen. Natuurlijk staan de psalmen niet in de Bijbel om even snel te lezen. In iedere psalm ligt een diepte die je niet opmerkt als je hem snel en oppervlakkig leest. De psalmdichters hebben hun persoonlijke ervaringen en ondervindingen een grote plaats gegeven in hun liederen. Daardoor vindt een gelovige zijn eigen diepste gedachten hierin terug en hebben ze een bijzonder plaats in zijn hart.
In het Hebreeuws heten de psalmen 'tehillim'. Dit betekent letterlijk: lofliederen. Wij noemen het psalmen omdat het in de Septuagintavertaling 'Psalmoi' of 'Psalterion' werd genoemd. 'Psalm' betekent evenals 'tehillim' loflied, ook al zijn niet alle psalmen lofliederen. De psalmen zijn over een periode van 1000 jaar, van Mozes tot en met de ballingschap in Babel, gedicht. Het boek heeft zijn huidige vorm gekregen in de vijfde eeuw voor Christus. Dit boek telt 150 psalmen. Ook op andere plaatsen in de Bijbel vinden we psalmen. De twee liederen van Mozes (Ex. 15 : 1-21 en Deut. 32 : 1-44) zijn hiervan een voorbeeld.
De opbouw van het Psalmenboek
De psalmen staan in het boek gegroepeerd. Opvallend is de indeling in vijf delen. Heeft men de behoefte gevoeld het boek na het ontstaan zo in te delen? Of zijn er eerder vijf psalmboeken geweest die later zijn samengevoegd? De oudste handschriften laten dit laatste zien. De psalmen zijn ingedeeld op grond van de verschillende dichters.
De eerste 41 psalmen zijn voornamelijk door David gedicht. Dit is het eerste deel van het Psalmenboek. Het tweede deel bestaat uit psalm 42 tot en met 72. Dit zijn vooral psalmen van David en psalmen voor de Korachieten. In het derde deel staan vooral psalmen van en voor Asaf.
Het gaat hier om de psalmen 73 tot en met 89. In het vierde deel staan veel psalmen waarvan de dichter onbekend is (de anonieme psalmen). In dit deel staat ook een psalm van Mozes. In dit deel horen de psalmen 90 tot 106. De laatste psalmen hebben een plaats in het vijfde deel. Hierin staan veel anonieme psalmen; ook komen we weer een aantal psalmen van David tegen. In deze bundel vinden we het 'Hallel' (psalm 113-118) en de liederen Hammaalöth' (psalm 120-134).
Op grond van de oudste handschriften bestaat, zoals al is gezegd, de mogelijkheid dat deze vijf delen een afzonderlijk bestaan hebben gehad. Dat zou kunnen verklaren dat Psalm 14 en Psalm 53 bijna woordelijk overeenkomen. Hetzelfde geldt voor Psalm 40 : 13-17 dat sprekend lijkt op Psalm 70; en Psalm 60 : 7-14 dat bijna hetzelfde is als Psalm 108 : 7-14.
Het valt op dat elke bundel afsluit met een lofprijzing, een doxologie. Zo eindigt psalm 41 met de woorden: "Geloofd zij de HEERE, de God Israëls, van eeuwigheid en tot in der eeuwigheid. Amen, ja amen". Psalm 150 is in z'n geheel een doxologie.
Waar vinden wij treffender woorden van vreugde dan in de lof- of dankpsalmen? Daar ziet u alle heiligen in het hart; het is alsof u in prachtige lusthoven kijkt, ja, als in de hemel; het lijkt wel of daar prachtige, het hart verblijdende bloemen groeien: kostelijke, blijde gedachten over God, vanwege Zijn weldadigheid. Aan de andere kant - waar vindt u diepere woorden vol van jammer en treurnis dan juist in de klaagpsalmen. Dan ziet u weer alle heiligen in het hart, als in de dood, ja, als in de hel. Hoe onheilspellend donker is het daar waar men de toorn van God gewaarwordt. Ook als zij spreken over vrees en hoop, gebruiken zij zulke woorden die geen schilder zo zou kunnen uitbeelden.
Luther
Als we op de inhoud van de psalmen letten, dan kunnen we diverse soorten onderscheiden: lofliederen, dankliederen, boetpsalmen, klaagliederen, leerdichten, pelgrimsliederen, scheppingszangen, liederen over de koning, liederen over Jeruzalem enz.
Bijzondere aandacht verdienen, wat de inhoud betreft, de volgende psalmen:
• De zeven boetpsalmen: Psalm 6, 32, 38, 51, 102, 130 en 143;
• De dankliederen, waarin God gedankt wordt door de enkeling of door het volk voor de verlossing en verhoring: Psalm 9, 18, 30, 32, 66, 116 e.a.
• De Messiaanse psalmen, waarin wordt gewezen op het werk van de beloofde Messias: Psalm 2, 16, 22, 40, 45, 72, 110 e.a.
• De historische psalmen, die Gods daden in het verleden bezingen: Psalm 78, 105, 106 en 114;
• De vloekpsalmen, waarin de dichter in de naam van de Heere de vijanden van God vervloekt: Psalm 59, 69, 83, 109 en 137;
• Natuurpsalmen, die Gods daden in de schepping bezingen: Psalm 8, 19, 29, 104 en 147.
Dichters van de Psalmen
De opbouw van het boek van de Psalmen is vooral gebaseerd op grond van de verschillende dichters. Er zijn diverse dichters geweest. Mozes is de dichter van de oudste psalm (Psalm 90). David heeft 74 psalmen gedicht, Korach elf, Asaf twaalf. Twee psalmen zijn door Salomo gemaakt, van Heman en ook van Ethan staat slechts één psalm in de Bijbel. Onbekenden hebben de overige 49 psalmen gedicht. Asaf, Ethan en Heman waren Levieten die leefden ten tijde van David. Zij waren leiders van de muziek in de eredienst (1 Kron. 15 : 17, 19).
Boven een groot deel van de psalmen vinden we het opschrift 'le-david'. Vanouds is deze uitdrukking vertaald met Van David' en men begreep daaruit dat koning David deze psalm had gedicht. Het moderne kritische schriftonderzoek is aan deze betekenis gaan twijfelen. Sommigen veronderstellen dat de meeste van deze psalmen na de Joodse ballingschap zijn geschreven. Anderen hebben gezegd dat le-david waarschijnlijk betekent: voor David. Velen betwijfelen of David wel de dichter is geweest van al die psalmen. Als we echter de psalmen van David lezen, valt op dat sommige psalmen precies aansluiten op verschillende omstandigheden in zijn leven. Toen hij op de vlucht was voor Saul, later voor zijn zoon Absalom, was hij ver van Jeruzalem, vaak in woestijnen. Wie Psalm 63 naast deze omstandigheden legt, zal niet verwonderd zijn dat David deze psalm heeft geschreven. Toen de Heere David van de Filistijnen en van Saul verlost had, zong hij een danklied. Dit danklied uit 2 Samuël 22 komt overeen met Psalm 18. Hieruit blijkt duidelijk dat David deze psalm zelfgemaakt heeft.
Van veel psalmen is de dichter bekend. Er zijn ook psalmen waarvan we niet weten wie de dichter is. Deze psalmen worden anonieme psalmen genoemd. Boven deze psalmen staat alleen een opschrift. Naast de anonieme psalmen zijn er ook de weespsalmen. Boven deze psalmen staat geen dichter en geen opschrift. Zo is Psalm 100 wel een anonieme psalm, maar geen weespsalm; boven deze psalm staat in het opschrift alleen dit: "Een lofpsalm". Er wordt niet vermeld wie de dichter is van deze psalm. Een voorbeeld van een weespsalm is psalm 116. Deze psalm begint direct, zonder vermelding van de dichter en zonder opschrift, met de woorden: "Ik heb lief, want de HEERE hoort mijn stem, mijn smekingen".
Doel van de Psalmen
In de psalmen kijken we de dichters in het hart. Ze hebben hun persoonlijke ervaringen opgeschreven. Toch zijn de psalmen niet zomaar een uiting van de gevoelens van een dichter. De Heilige Geest heeft de woorden van de psalmen in het hart gelegd om daarmee Zijn eigen werk te verheerlijken. Dit is het belangrijkste doel. Hoe diep menselijk de psalmen mogen zijn, ze zijn in de eerste plaats openbaring van God. De woorden van iedere psalm komen bij de Heere vandaan; Hij heeft ze in het hart van de dichter gelegd en door het zingen keren deze woorden tot Hem terug. Toch wilde de Heere ook dat mensen troost of vermaning in de psalmen vinden. Ze zijn dus niet alleen voor Hem gemaakt, maar ook voor zondige mensen. In de meeste psalmen komt naar voren dat de dichter een persoonlijk leven met de Heere had. Alles wordt voor de Heere neergelegd. Zo vinden we op verschillende plaatsen klachten vanwege het leed dat mensen overkomt, gebeden temidden van strijd en vervolging, en belijdenis van zonden. Ook is de blijdschap in de Heere terug te vinden in verschillende psalmen. Zo spreken de psalmen uit het hart. Ze spreken tot het hart van iedere gelovige. De ontdekking dat de dichters door grote diepten zijn heengegaan, kan in tijden van nood en aanvechting tot grote troost zijn. Maar ook in tijden van verwondering en dankbaarheid vertolken de psalmdichters wat er kan leven in het hart. Voor de gelovige Israëliet was het zingen van psalmen de taal van het hart. Uit het leven van David blijkt hoeveel het zingen voor hem betekende. Meerdere malen was hij op de vlucht en kon hij niet naar de tempel. In Psalm 63 spreekt hij zijn verlangen uit om weer in de tempel te zijn: "Mijn ziel dorst naar U; mijn vlees verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water. Voorwaar, ik heb U in het heiligdom aanschouwd, ziende Uw sterkheid en Uw eer; want Uw goedertierenheid is beter dan het leven; mijn lippen zouden U prijzen. Alzo zou ik U loven in mijn leven; in Uw Naam zou ik mijn handen opheffen". Duidelijk blijkt hoe graag David de Heere in de tempel zou willen loven.
Uit het voorgaande blijkt dat de psalmen niet zonder reden en ook niet zonder doel zijn ontstaan. Het gelovig zingen van psalmen is gericht op de lof en aanbidding van de Heere en leidt tot versterking van het geloof. Paulus schrijft aan de gemeente van Efeze: "Wordt vervuld met de Geest; sprekende onder elkander met psalmen en lofzangen en geestelijke liederen, zingende en psalmende de Heere in uw hart; dankende te allen tijd over alle dingen God en de Vader, in de Naam van onze Heere Jezus Christus" (Ef. 5 : 18-20). In het zingen van de psalmen wordt de gemeenschap met de Heere beleefd.
Daarom is er een groot verschil tussen gelovig zingen en het zingen waar het hart niet bij is. Wanneer tijdens het zingen de eer van de Heere niet voorop staat, schiet het z'n doel voorbij.
Opschriften en onvertaalde woorden
De meeste psalmen hebben een opschrift, bijschrift of onderschrift. Daarmee wordt de titel, de dichter, de soort, de gebeurtenis, het gebruik, het muziekinstrument, de zang- of speelwijze aangegeven. Voor de Statenvertalers waren de betekenissen van de verschillende opschriften moeilijk verklaarbaar; dit blijkt uit de vele onvertaalde opschriften. Sommige opschriften wisten ze wel te vertalen: 'Voor de opperzangmeester', 'Op de sabbatdag', 'Een onderwijzing' en andere. Van een aantal onvertaalde opschriften kan wel het één en ander gezegd worden om de betekenis duidelijk te maken.
Het bekende opschrift 'Een lied hammaälôth' (Psalm 120-134), dat wil zeggen een lied der opgangen, heeft hoogstwaarschijnlijk betrekking op het optrekken naar Jeruzalem op de grote feesten. Ze worden daarom vaak pelgrimsliederen of bedevaartsliederen genoemd. Zo wordt in Psalm 122 een groot verlangen uitgesproken om in Jeruzalem te zijn. Het opschrift 'Op de Neginôth' (Psalm 4, 5, 54, e.a.) betekent waarschijnlijk: Bij snarenspel zingen. 'Op de Scheminith' (Psalm 6, 12) wil zeggen: Op de achtste, op de octaaf. De betekenis van het opschrift 'Op de Gittith' (Psalm 8, 81, 84) is waarschijnlijk: Te zingen met begeleiding van een muziekinstrument uit de stad Gath. Het is echter ook mogelijk dat hiermee een lied bedoeld wordt dat gezongen kon worden bij het treden van de druiven ten tijde van de wijnoogst.
Het opschrift van Psalm 56 klinkt ons wel erg vreemd in de oren: 'Op Jonath Elem Rechokim'. De Statenvertalers geven in een kanttekening allerlei mogelijkheden van de betekenis van dit opschrift. Zo noemen ze bijvoorbeeld de mogelijkheid dat deze woorden de eerste regel zouden vormen van een lied dat de Joden toen goed kenden; Psalm 56 zou op dezelfde wijs als dit bekende lied gezongen moeten worden. Anderen menen dat de psalm is gezongen door de dichter 'toen hij een duif zag op een terebinth in de verte'. Zo zouden dan de Hebreeuwse woorden moeten worden vertaald. De duif zou de dichter in ballingschap hebben doen denken aan zijn vaderland.
Een ander veel voorkomend onvertaald woord is het woord sela. Dit woord behoort niet tot de opschriften, maar tot de tussenschriften. Dit woord komt maar liefst 71 keer voor. De Statenvertalers geven aan dat ze niet zeker zijn van de betekenis van dit woord "dewijl de muziek, bij Gods volk in het Oude Testament gebruikt, heden ten dage onbekend is". Zij brengen het woord sela in verband met een werkwoord dat opheffen betekent. Dit zou kunnen betekenen dat er een bepaalde rijzing of daling van de stem bij het voorlezen of zingen van de Psalm mee aangeduid wordt.
Anderen menen dat sela een wenk is voor het luider worden van de instrumentale muziek terwijl de zanger moest zwijgen. Weer anderen zijn van mening dat het woord sela een aanduiding is van een herhaling. Dan zou het woord sela dus niet gelezen moeten worden, maar de voorafgaande woorden zouden moeten worden herhaald. Tenslotte kan het woord sela ook rust betekenen.
Het is duidelijk dat al deze Hebreeuwse woorden niet zijn vertaald omdat de betekenis niet helemaal zeker is. Er staan echter ook Hebreeuwse woorden in onze Nederlandse Bijbel, waarvan de vertaling geen probleem oplevert. Heel gemakkelijk te vertalen is het woord hallelujah. Het betekent: Looft de HEERE. Toch hebben de Statenvertalers dit woord niet vertaald. In een kanttekening bij Psalm 104 geven ze aan waarom ze dit niet hebben gedaan; het Hebreeuwse woord hallelujah is door de christelijke kerk overgenomen van de Joden en algemeen gangbaar geworden. Bij enkele psalmen vinden we de onver-taalde letters van het Hebreeuwse alfabet Dit zijn de zogenaamde alfabetische psalmen. Een voorbeeld hiervan is Psalm 25. Elk vers begint met een letter van het Hebreeuwse alfabet. Deze letter is de beginletter van het eerste (Hebreeuwse) woord van de tekst. Deze alfabetische opbouw bevorderde voor de Joden het uit het hoofd leren van de psalm. De eerste letter was dan een geheugensteun.
Het gebruik van psalmen in de tempeldienst
Hoewel de psalmen allereerst persoonlijk van karakter zijn, zijn ze toch ook geschikt voor de eredienst. De Joden gaven de psalmen een plaats in de tempeldienst. De tempelmuziek dankt zijn bestaan vooral aan David (Ezra 3:10), die niet alleen dichter was, maar ook muziekinstrumen-ten uitvond (Amos 6 : 5, 1 Kron. 23 : 5).
Hoewel er in de tempel gebruik gemaakt werd van muziekinstrumenten, stond het zingen centraal. De instrumentale muziek die er was, diende alleen om het lied te begeleiden en te ondersteunen. De Israëlieten zongen de psalmen onder leiding van de Levieten. Dit blijkt onder andere uit Psalm 68 : 25-27: "O God! Zij hebben uw gangen gezien, de gangen mijns Gods, mijns Konings, in het heiligdom. De zangers gingen voor, de speellieden achter, in het midden de trommelende maagden. Looft God in de gemeenten, den Heere, gij, die zijt uit den springader van Israël!"
De Levieten waren koorzangers; andere voorname Israëlieten mochten muziekinstrumenten bespelen ter ondersteuning van het zingen. Wanneer het drankoffer werd uitgegoten, zongen de Levieten de psalm die aan de beurt was in drie stukken. Na ieder stuk was er een pauze, waarin de priesters drie stoten bliezen, en het volk tot de Heere bad. Dit was de normale gang van zaken bij het avond- en bij het morgenoffer. Op de sabbatten werd altijd een extra offer gebracht. Dan werd, behalve een psalm, ook het lied van Mozes gezongen.
Het zingen in de tempel droeg een eenvoudig karakter. De tekst stond niet, zoals wij gewend zijn, op rijm en de melodie was eenvoudig en rustig (een deel van de muziek die nu nog steeds in sommige synagogen wordt gebruikt, dateert waarschijnlijk uit de Bijbelse tijd). De zang klonk vaak antifonisch; bij deze manier van zingen geeft de ene groep zangers de andere groep een antwoord. Dit blijkt bijvoorbeeld uit Ezra 3 : 11: "En zij zongen bij beurten, met den HEERE te loven en te danken". Erg lang waren de Joden in het buitenland bekend om hun zangkunst, zo zelfs dat de ballingen in Babel gevraagd werd één van de liederen van Sion te zingen.
In de tempeldienst werden verschillende soorten muziekinstrumenten gebruikt om het zingen te begeleiden. Slechts één paar koperen cimbalen mocht worden gebruikt. Maar dit 'klinkend metaal' maakte geen deel uit van de tempelmuziek, het diende alleen om het begin van dat deel van de dienst aan te geven. In het tempelorkest waren niet minder dan twee en niet meer dan zes luiten. Van de harpen mochten er zoveel mogelijk zijn, maar niet minder dan negen. De priesters bliezen op hun zilveren trompetten; op bijzondere dagen gebruikten ze de Sjofar, een soort hoorn. De fluit, een houten blaasinstrument, werd ook alleen gebruikt op bijzondere feest- en gedenkdagen. In Psalm 150 worden nog meer muziekinstrumenten genoemd die gebruikt werden om de Naam van de Heere te verheerlijken.
Hoe indrukwekkend het zingen in de tempel kon zijn, blijkt uit 2 Kronieken 5. Alle Israëlieten hadden zich verzameld voor de inwijding van de tempel van Salomo. "Het geschiedde dan, als zij eenpariglijk trompetten en zongen, om een eenparige stem te laten horen, prijzende en lovende den HEERE; en als zij de stem verhieven met trompetten, en met cimbalen, en andere muzikale instrumenten, en als zij den HEERE prezen, dat Hij goed is, dat Zijn weldadigheid is tot in eeuwigheid; dat het huis met een wolk vervuld werd, namelijk het huis des HEEREN. En de priesters konden, vanwege die wolk, niet staan, om te dienen; want de heerlijkheid des HEEREN had het huis vervuld."
Psalmgezang tijdens de Oudtestamentische eredienst
Uit de Talmoed - het verzamelwerk dat alle aanvullingen op de Thora [de vijfhoeken van Mozes, van Genesis tot Deuteronomiumj bevat die het maatschappelijke en godsdienstige leven van de Joden regelen - weten we dat in de tempeldienst, naast het brengen van offers, het zingen van Psalmen een voorname plaats innam. Dezelfde bron vermeldt welke Psalmen tot de vaste liturgie behoorden. Zo werden op de verschillende dagen van de week, beginnend met zondag, achtereenvolgens de Psalmen 24, 48, 82, 94, 81, 93 en 92 ten gehore gebracht.
De uitvoerenden waren Levieten, die blijkbaar goed getrainde zangers moeten zijn geweest. De Talmoed bericht nauwkeurig over de verschillende fasen in de carrière van de Levitische zangers. Pas op dertigjarige leeftijd mochten ze tot het koor toetreden, terwijl hun dienstverband met het bereiken van de vijftigjarige leeftijd abrupt eindigde. Aan die actieve periode van twintig jaar ging een vijfjarige opleiding vooraf. Bovendien werd het koor versterkt met jongens uit dezelfde stam onder de leeftijd van dertien jaar. Hierbij wordt opgemerkt dat dit knapenkoor een 'liefelijke klank' aan het mannen-ensemble moest toevoegen. Het aantal zangers mocht niet minder zijn dan twaalf, terwijl geen bovengrens wordt genoemd.
Uit: De Tempel
2. Het Hallel
Het is meestal niet moeilijk om een toepasselijke psalm te vinden bij een bepaald Bijbelgedeelte. Dit komt omdat het boek van de Psalmen inhoudelijk gezien een rijke verscheidenheid vertoont. Zo wisselen lofpsalmen, klaagliederen en gedenkliederen elkaar af. Wie een psalm zoekt die gaat over het lijden van de Heere Jezus, hoeft niet lang te zoeken. Verschillende psalmen zijn een heenwijzing naar Zijn lijden en sterven.
Ook het Hallel, een gedeelte uit het boek van de Psalmen, werd vaak gezongen bij bijzondere gelegenheden. Het woord 'hallel' is afgeleid van het woord halleluja dat 'looft den HEERE' betekent. Het Hallel bestaat uit de psalmen 113 tot 118. Dit Hallel wordt ook wel het 'Egyptische' of 'gewone Hallel'genoemd, om het te onderscheiden van het grote Hallel dat Psalm 120 tot en met 136 omvat. Het gewone Hallel werd gezongen tijdens de drie grote feesten die de Joden jaarlijks vierden: Het Pascha, het Pinksterfeest en het Loofhuttenfeest. De Joden trokken massaal naar Jeruzalem om deze feesten te vieren. Het is niet bekend sinds wanneer het Hallel tijdens de drie grote feesten wordt gezongen. De meeste psalmen zijn pas gemaakt in de tijd van David en daarna terwijl het Pascha, Pinksterfeest en Loofhuttenfeest al vlak na de uittocht uit Egypte werden ingesteld.
De inhoud van het Hallel
Het belangrijkste thema uit het Hallel is de uittocht uit Egypte. Ook wordt in deze psalmen gewezen op de Messias, Die verlossing uit de slavernij van de zonde teweeg zal brengen. Psalm 114 stelt de wonderlijke bevrijding uit Egypte centraal. Toen de Israëlieten uit Egypte waren verlost, joeg farao hen achterna. Maar de Heere maakte een pad door de Rode Zee en door de Jordaan. "De zee zag het, en vlood; de Jordaan keerde achterwaarts" (vs. 3). Tijdens de reis naar het beloofde land sloot Hij een verbond met het volk en gaf daarom Zijn wetten bij de berg Sinaï. "De bergen sprongen als rammen, de heuvelen als rammen" (vs. 4). Hij gaf het dorstige volk water uit een steenrots. "Beef, gij aarde! Voor het aangezicht des Heeren, voor het aangezicht van den God Jakobs; Die den rotssteen veranderde in een watervloed, den keisteen in een waterfontein" (vs. 7 en 8).
In de andere psalmen uit het Hallel wordt deze bevrijding uit Egypte niet genoemd. Toch vormen ze een geheel met Psalm 114. Psalm 113 begint met de woorden: "Halleluja! Looft, gij knechten des Heeren!" De Israëlieten waren niet langer slaven van farao; ze hoefden hem niet langer te dienen. Op een ongedachte wijze vernederde Hij de Egyptenaren en verhoogde Zijn volk. "Wie is gelijk de HEERE, onze God? Die den geringe uit het stof opricht, en den nooddruftige uit den drek verhoogt" (vs. 5 en 7).
Ook in Psalm 115 komt naar voren dat de Heere een machtig Verlosser is. Toen Hij Zijn volk verloste, bleek dat de afgoden van de Egyptenaren geen macht hebben, dat ze niet bestaan. Toen Israël onderworpen was aan de heidenen, zeiden die spottend: "Waar is nu hun God?"(vs. 2). Maar toen de Heere Zijn macht liet zien, verstomden zij. Toen werd duidelijk dat een afgod niets kan. "Hunlieder afgoden zijn zilver en goud, het werk van des mensen handen; zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet; oren hebben zij, maar horen niet; zij hebben een neus, maar zij rieken niet. "(vs. 5 en 6). Een afgod is slechts werk van mensen, maar "onze God is toch in den hemel, Hij doet al wat Hem behaagt" (vs. 3). Daarom wordt het volk opgeroepen om alleen vertrouwen te stellen op de Heere. "Israëli Vertrouw gij op den HEERE; Hij is hun Hulp en hun Schild" (vs. 9).
Psalm 116 is een danklied van een verloste. De nood van het volk Israël was groot. Het werd onderdrukt door farao. Deze onderdrukking was zo erg, dat er sprake was van doodsgevaar, van banden des doods. Farao deed alle moeite om het volk ten onder te brengen. Hij gaf de vroedvrouwen opdracht om pasgeboren jongetjes te doden. Later liet hij deze kinderen in de Nijl gooien. Het volk riep tot de Heere. In deze psalm komt naar voren dat de Heere verhoorde, dat Hij genadig was. "De Heere is genadig en rechtvaardig, en onze God is ontfermende" (vs. 5). Hij liet niet toe dat Zijn volk verdrukt werd. Hij stelt de Zijnen niet zomaar aan doodsgevaar bloot, daarvoor is hun leven Hem te kostbaar. "Kostelijk is in de ogen des HEEREN de dood van Zijn gunstgenoten" (vs. 15). Verwonderd over Gods genadige ontferming eindigt deze psalm met woorden van dank: "Ik zal U offeren een offerande van dankzegging, en den Naam des HEEREN aanroepen. Ik zal mijn gelofte den HEERE betalen, nu, in de tegenwoordigheid van ai zijn volk; in de voorhoven van het huis des HEEREN, in het midden van u, o Jeruzalem! Halielujahi" (vs. 17-19).
Kort maar inhoudsvol is psalm 117. Hij is vol van lof en dank. Als je bedenkt hoe diep de nood van Israël was, begrijp je dat de verlossing uit deze nood een wonder is waarover je niet raakt uitgesproken.
Daarom worden zelfs de heidenen opgeroepen om God te loven, om zich te verwonderen over Zijn macht en genade. "Want Zijn goedertierenheid is geweldig over ons, en de waarheid des HEEREN is in der eeuwigheid! Halleiujah!" (vs. 2).
In de laatste psalm van het Hallel wordt gewezen op de Messias. "De steen die de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoofd des hoeks geworden" (vs. 22).
Zoals de Heere Zijn volk uit Egypte verlost heeft, zo verlost Hij door het werk van Zijn Zoon Jezus Christus zondaren uit de macht van de zonde, de dood en de duivel. Hoewel velen de Heere Jezus verachten en verwerpen, is Hij het enige Fundament van deze verlossing. Hij heeft het mogelijk gemaakt dat zondaren verlost kunnen worden.
Daarom begint deze psalm met de woorden : "Looft den HEERE, want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid" (vs. 1). DoorZijn macht werd de vijand verslagen. De Egyptenaars kwamen om in de golven van de Rode Zee. "Zij hadden mij omringd als bijen; zij zijn uitgeblust als een doornenvuur" (vs. 12). Zo verliest de grote vijand van Gods kinderen, de zonde, haar macht wanneer de Heere daarvan verlost. Het is goed dat Hij hiervoor lof en dank ontvangt. "Ik zal U loven, omdat Gij mij verhoord hebt, en mij tot heil geweest zijt" (vs. 21).
Deze psalmen werden gezongen als in Jeruzalem het Pascha, het Pinksterfeest en het Loofhuttenfeest werd gevierd. Vooral het Pascha herinnerde de Israëlieten aan de uittocht uit Egypte. Maar ook het Pinksterfeest en het Loofhuttenfeest deden hen denken aan de verlossing van de slavernij; zij dachten terug aan de trouwe zorg die de Heere tijdens de woestijnreis had betoond. Daarom hebben deze psalmen een belangrijke plaats gekregen in de viering van deze feesten.
Het Pascha
Het eerste grote feest is het Pascha. Dit feest duurt zeven dagen. De Bijbel vertelt ons dat het Paasfeest (Pesach) op uitdrukkelijk bevel van de Heere is ingesteld. Het is een feest waarop de Joden Gods grote daden uit het verleden gedenken. Het herinnert hen aan de uittocht uit Egypte, waar de farao hen had onderdrukt door hen als slaven te gebruiken. Na jarenlange onderdrukking verloste de Heere Zijn volk en strafte de Egyptenaren. Het woord pesach betekent voorbijgaan. Dit herinnert aan de nacht vlak voor het vertrek van het volk uit Egypte; in deze nacht ging de verderfengel het land door. Alle eerstgeborenen van de Egyptenaren stierven. Maar de verderfengel ging aan de Israëlieten voorbij. Aan de deurposten en bovendorpel van hun huizen was met een bundeltje hysop het bloed gestreken van het lam dat op die dag geslacht was. Rakelings ging het verderf aan hen voorbij. Als een Israëliet geen bloed aan de zijposten en de bovendorpel gestreken zou hebben, zou de verderfengel ook daar zijn werk gedaan hebben. Alleen door het bloed werden de Israëlieten gespaard. Staande aten zij het vlees van het lam. Dit aten ze met bittere kruiden en ongezuurde broden (matses), die in haast gebakken waren. Terwijl ze dit aten, waren ze klaar voor een lange reis: De klederen waren boven de gordel opgetrokken, de voeten waren geschoeid en ze hadden de wandelstaf in de hand. In deze nacht leidde de Heere Zijn volk uit Egypte. Deze verlossing was een groot wonder, dat altijd weer herdacht moest worden. Door hier aan terug te denken, zagen de Israëlieten de grote macht van God. Alle eeuwen door hebben de Joden dit feest gevierd. Het is een feest van grote vreugde.
Tijdens de viering van het Pascha vertelde het hoofd van het gezin, terwijl het geslachte lam werd gegeten, de geschiedenis van de verlossing uit Egypte. Zo bleef de herinnering aan dit grote wonder levend. De Joden zagen deze bevrijding als een onvergetelijk wonder, want na het vertellen van deze geschiedenis volgden de woorden: "Daarom zijn we verplicht om Hem te danken, te loven, te verheerlijken, hoog te prijzen, te eren, te zegenen, te verhogen en te eerbiedigen, omdat Hij voor ons en onze vaders alle deze wonderen heeft gewrocht. Hij heeft ons gebracht vanuit onderworpenheid naar vrijheid, van smart tot vreugde, van treuren tot een feest, van duisternis tot een groot licht, en van slavernij tot bevrijding. Laten we daarom voor Hem zingen: Halleluja!" Na deze woorden werd het eerste deel van het Hallel gezongen, dat Psalm 113 en 114 omvat, met een korte dankzegging aan het einde: "Gezegend zijt Gij, Jahweh onze God, Koning van het heelal, die ons en onze vaders uit Egypte hebt bevrijd". Aan het eind van de maaltijd ging er een beker met wijn rond, waarbij het tweede deel van het Hallel gezongen werd. Dit omvat Psalm 115, 116, 117 en 118. De maaltijd werd daarna met twee korte gebeden besloten: "Al uw werken zullen U loven, Jahweh onze God. En Uw heiligen, de rechtvaardigen, die U behagen, en geheel Uw volk, het huis van Israël, laat hen loven met blij gezang, en zegenen, en roemen, en verheerlijken, en verhogen, en eerbiedigen, en heiligen, en het koninkrijk toeschrijven aan Uw Naam, o onze Koning! Want het is goed U te loven, en een vreugde om Uw Naam lof te zingen, want Gij zijt God tot in eeuwigheid". Bij het tweede gebed werden deze woorden uitgesproken: "De adem van alles wat leeft zal Uw Naam prijzen, Jahweh onze God. En de geest van alle vlees zal U verheerlijken en verhogen, o onze Koning! Want Gij zijt God tot in eeuwigheid, en buiten U hebben we geen Koning, Verlosser of Redder".
De inhoud van het Hallel krijgt een nog diepere betekenis als we bedenken dat de voorbijgang door het bloed van het lam een heenwijzing is naar de voorbijgang door het bloed van de Heere Jezus. Vlak voor Zijn lijden heeft de Heere Jezus het Hallel met Zijn discipelen gezongen. "En als zij de lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar de Olijfberg" (Matth. 26:30). Op het zingen van deze lofzang op Gods goedheid volgde Zijn lijden en sterven. Hierdoor heeft Hij Zijn volk verlost uit de slavernij van de zonde en de dood. Het Hallel wees ten diepste niet heen naar de verlossing uit Egypte, maar naar de verlossing van de zonde. Dat een lam gedood moest worden om te ontkomen aan het dodende werk van de verderfengel, was erg. Onbegrijpelijk diep is echter de gedachte aan de dood van de Zoon van God. Wie deel heeft aan Zijn verlossende werk, zal het Hallel met grote vreugde zingen. Voor degenen die Hij verlost heeft, heeft het een bijzondere en persoonlijke betekenis.
Het Pinksterfeest
Het tweede grote pelgrimsfeest is het Pinksterfeest, dat ook wel het Wekenfeest wordt genoemd. Zeven weken na het Pascha trokken veel Joden naar Jeruzalem om het Pinksterfeest te vieren. In de zeven weken die aan dit feest voorafgingen, werd er geoogst. Het begon met de gersteoogst, het eindigde met de tarweoogst. De laatste dag van deze periode van oogsten was voor de Joden een feestdag, een oogst- en dankfeest. Het Pinksterfeest herinnerde de Israëlieten ook aan de wetgeving op de Sinaï, vijftig dagen na de uittocht uit Egypte. Daarom wordt dit feest door sommige Joden ook wel de 'feesttijd van onze wetgeving' genoemd.
Het Pinksterfeest duurde slechts één dag, omdat de wetgeving op de Sinaï ook maar één dag duurde. Op de dag voor Pinksteren kwamen de pelgrimsgroepen de stad Jeruzalem binnen. Vanaf de tempelberg klonken midden in de nacht de stoten van de trompetten van de priesters, die hiermee het begin van het feest aankondigden. Daarna werden de tempelpoorten al opengedaan. Want voordat het morgenoffer gebracht zou worden, moesten alle offers die het volk van plan was op het feest te brengen door de priesters worden nagekeken. Tijdens het morgenoffer brachten de Israëlieten hun feestoffers. Deze offers waren door de Heere voorgeschreven (Numeri 2 : 26-30). Terwijl deze offers werden gebracht, zongen de Levieten het Hallei. Het volk zong ook mee. De Levieten leidden de zang, de offeraars herhaalden en/of antwoordden alleen. Elke eerste regel van een psalm werd door het volk herhaald, terwijl het op de andere regels antwoord gaf met "Halleluja". Om een beeld te krijgen van de manier waarop de Israëlieten zongen, geven we hier een gedeelte weer van het zingen van het Hallel.
De Levieten begonnen: "Halleluja!"
Het volk herhaalde: "Halleluja!"
De Levieten zongen: "Looft, gij knechten des HEEREN."
Het volk antwoordde: "Halleluja!"
De Levieten zongen: "Looft den Naam des HEEREN."
Het volk antwoordde: "Halleluja!"
Als Psalm 113 was geëindigd, zongen ze
Psalm 114:
De Levieten begonnen: "Toen Israël Egypte uit toog."
Het volk herhaalde: "Toen Israël Egypte uit toog."
De Levieten zongen: "Het huis Jakobs van een volk, dat een vreemde taal had."
Het volk antwoordde: "Halleluja!"
Op dezelfde manier herhaalde het volk elke eerste regel en antwoordde het op de rest, totdat het bij Psalm 118 kwam. Van deze Psalm herhaalde het volk niet alleen de eerste regels, maar ook deze drie regels (vs. 25 en 26):
"Och, HEERE! geef nu heil."
"Och, HEERE! geef nu voorspoed."
"Gezegend zij hij, die daar komt in den Naam des HEEREN!"
Na het zingen van het Hallel kwam het bijzondere offer van de dag. Iedere Israëliet bracht twee broden, de eerstelingen van het land. Daardoor werd heel de oogst aan de Heere gewijd en rustte er zegen op het huis. Ook offerden ze dieren. In Psalm 118 vinden we dit terug: "Bindt het feestoffer met touwen tot aan de hoornen van het altaar" (vs. 27). Hoewel dit feest officieel maar één dag duurde, gingen er, vanwege het grote aantal offers, vaak wel enkele dagen overheen voordat alle Israëlieten hun offers gebracht hadden en weer naar hun huizen terugkeerden.
Het Loofhuttenfeest
Het derde grote pelgrimsfeest dat de Israëlieten vierden, is het Loofhuttenfeest. Ook bij dit feest dachten zij terug aan de tijd van de uittocht uit Egypte en de reis naar het beloofde land. Tijdens deze woestijnreis hadden tenten hen onderdak en bescherming tegen de hitte van de zon gegeven, Daarom maakten ze voor het Loofhuttenfeest hutten op de platte daken. Deze hutten werden van takken van loofbomen gemaakt. Zeven dagen lang woonden zij in deze schamele hutten. Al tijdens de woestijnreis had de Heere het volk opdracht gegeven het Loofhuttenfeest te vieren. "Zeven dagen zult gij in de loofhutten wonen; alle inboorlingen in Israël zullen in hutten wonen; opdat uw kinderen weten, dat Ik de kinderen Israëls in loofhutten heb doen wonen, als Ik hen uit Egypteland uitgevoerd heb; Ik ben de Heere, uw God!" (Lev. 23 : 42 en 43).
Het Loofhuttenfeest is niet alleen een gedenkfeest, maar ook een oogstfeest. Dit feest werd namelijk gevierd als het werk op het land klaar was en de hele oogst was binnengehaald. Daarom wordt het ook wel het feest der inzameling genoemd (Ex. 23 : 16).
Al het fruit was geplukt, de wijntijd was achter de rug en het land wachtte nu op de verfrissing van de late regen.
Het uitzien naar de Messias gaf een nog diepere dimensie aan dit feest. In Johannes 7 maakt de Heere Jezus duidelijk dat dit feest in Hem haar vervulling vindt. Op de laatste dag van het Loofhuttenfeest vraagt Hij opeens alle aandacht voor Zichzelf. "En op de laatste dag, zijnde de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke. Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien. (En dit zeide Hij van den Geest, Denwelken ontvangen zouden, die in Hem geloven; want de Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was)" (Joh. 7 : 37-39). Deze woorden houden verband met bepaalde gebruiken op het Loofhuttenfeest. Terwijl het morgenoffer bereid werd, ging een priester, vergezeld door een vrolijke stoet met muziek, naar beneden naar de Siloamvijver. Hij vulde een gouden kruik met het water uit deze vijver. Een andere stoet ging naar het Kidrondal en haalde daar wilgentakken. Deze takken werden aan beide kanten van het brandofferaltaar vast gestoken en eroverheen gebogen, om zo een soort bladerdak te vormen. Daarna werd het brandoffer gebracht. De priester die naar de Siloamvijver was gegaan, regelde het zo dat hij juist terugkwam als het offer op het altaar gelegd zou worden. Als hij met de met water gevulde kruik binnenkwam door de Waterpoort (die zijn naam te danken had aan dit gebruik), werd hij ontvangen door trompetstoten van de priesters. Dan gingen de priesters de opgang naar het altaar op en gingen naar links; daar waren twee zilveren bakken met gaten. In het ene gat werd de wijn van het drankoffer gegoten en tegelijkertijd in het andere gat het water van Siloam. Het volk riep naar de priester: "Hef uw hand op", om te zien of hij echt het water uitgoot in de bak die naar de voet van het altaar leidde.
Als de wijn en het water waren uitgegoten, werd het Hallel gezongen. Verschillende gebruiken van het Loofhuttenfeest sluiten aan bij de inhoud van het Hallel. In Psalm 114 gaat het over een overvloed van water, dat de Heere Zijn volk gaf: "Beef, gij aarde! Voor het aangezicht des Heeren, voor het aangezicht van den God Jakobs; Die den rotssteen veranderde in een watervloed, den keisteen in een waterfontein" (vs. 7 en 8). Ook het brengen van de offers wordt genoemd: "Ik zal U offeren een offerande van dankzegging, en den Naam des HEEREN aanroepen". Bij de woorden van psalm 118 "Looft den HEERE" (vs. 1), "Och, HEERE! Geef nu heil" (vs. 25) en "Looft den HEERE" {vs. 29) zwaaiden de Israëlieten met palmtakken in de richting van het altaar. Tijdens het zingen van de psalmen konden de Israëlieten uiting geven aan hun grote vreugde en dankbaarheid. In iedere psalm klinken woorden van lof. Door het zingen van deze woorden wordt de Heere verheerlijkt.
Toen de Heere Jezus op de laatste dag van dit feest duidelijk maakte dat Hij de Fontein van het leven is, dat het uitgieten van het water Zijn genade symboliseert, was er grote opschudding. Alle aandacht voor de priesters was weg. Nu stond de Heere Jezus in het middelpunt. Er waren mensen die iets van Zijn woorden begrepen. Anderen geloofden niet dat Hij de Zoon van God is. Daardoor was er grote verwarring. "Velen dan uit de schare, deze rede horende, zeiden: Deze is waarlijk de Profeet. Anderen zeiden: Deze is de Christus. En anderen zeiden: Zal dan de Christus uit Galiléa komen? Zegt de Schrift niet, dat de Christus komen zal uit den zade Davids, en van het vlek Bethlehem, waar David was? Er werd dan tweedracht onder de schare, om Zijnentwil. En sommigen van hen wilden Hem grijpen; maar niemand sloeg de handen aan Hem. "(Joh. 7 : 40-44) Dat Zijn woorden grote indruk gemaakt hadden, bleek even later. De overpriesters en Farizeeën waren boos op de dienaren; zij hadden de Heere Jezus moeten grijpen. Maar de dienaren antwoordden : "Nooit heeft een mens alzo gesproken, gelijk deze Mens"(Joh. 7 : 46). Hieruit blijkt dat niemand Zijn werk kan tegenhouden. DoorZijn onweerstaanbare werk zullen vele dorstenden tot Hem komen en eeuwige verzadiging vinden. "Zij zullen niet meer hongeren, en zullen niet meer dorsten (...) want het Lam, Dat in het midden des troons is, zal hen weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren"(Openb. 7 : 16 en 17).
Het Hallel had een bijzondere betekenis voor het volk Israël. Het was nauw verbonden met de feesten die zij vierden. Dit betekent echter niet, dat het Hallel voor ons geen betekenis heeft. Integendeel, de inhoud ervan behoort centraal te staan in de Kerk van alle eeuwen en van alle plaatsen. Het Hallel wijst niet slechts heen naar de verlossing van het volk uit Egypte en Gods zorg tijdens de reis naar het beloofde land; veel meer wijst het heen naar de verlossing van de zonde door het offer van de Heere Jezus. Het Hallel is niet alleen maar een loflied dat de Israëlieten tijdens de grote feesten zingen; het is een loflied van al Gods kinderen dat een eeuwigdurend karakter heeft.
De latere betekenis van Pinksteren
Voor ons is de Pinksterdag het 'feest der eerstelingen', en dat van het geven van de betere wet, "geschreven niet in stenen tafelen, maar in vlezen tafelen des harten", "door den Geest des levenden Gods". Want toen de gelovigen in de tempel waren, mogelijk juist toen zij de beweeglammeren en beweegbroden offerden, hoorde de menigte dat "geluid uit den hemel, gelijk als van een geweldigen, gedreven wind", die hen trok naarhet huis waar de apostelen verzameld waren, om daar "een iegelijk in zijn eigen taal" de grote werken Gods te horen. En op die pinksterdag werden er niet minder dan drieduizend zielen, van de oogst van de eerstelingen. aan de kerk toegevoegd; als een beweegoffer dat aan de Heere werd aangeboden. De verdeelde tongen van vuur en de apostolische gaven van die dag van eerstelingen zijn al lang verdwenen. Maar het geweldige, gedreven geluid van de Aanwezigheid en Macht van de Heilige Geest de gehele wereld ingezonden.
Uit: De Tempel
De verwerking op de verenigingsavond
Onbekende psalmen
Een predikant zei eens in een lezing over de psalmen: "De tekstkeuze [voor een preek] is vaak eenzijdig. Wie eens een blik slaat in een kaartenbak waarin men zien kan over welke Bijbelteksten preken bestaan, schrikt soms bij het zien van de grote gedeelten van de Schrift waar zelden of nooit over wordt gepreekt. Dat geldt ook het Psalmenboek".
Een aantal psalmen is voor ons overbekend. Ze worden vaak gezongen. Er zijn echter ook psalmen die bijna nooit gezongen worden.
a. Zoek voor jezelf drie psalmen op die je (bijna) nooit hebt gezongen.
b. Hoe zou het kunnen komen dat deze psalmen nauwelijks gezongen worden?
c. Hoe zou je heel praktisch op de jeugdvereniging hier iets aan kunnen doen?
d. De melodieën van sommige psalmen zijn niet eenvoudig. De oorspronkelijke doelstelling van het oprichten van zangkoren was onder andere om het zingen van psalmen in de eredienst te verbeteren. Denk je dat dit nog steeds een belangrijke doelstelling is van de vele zangkoren die er zijn?
Psalmen in de eredienst
Het zingen van psalmen tijdens de eredienst is niet van vandaag of gisteren. Door alle eeuwen heen is hiervoor grote aandacht geweest. Tegenwoordig is er nogal wat onenigheid over het zingen van psalmen of gezangen tijdens de eredienst. Deze discussie is al oud. In 1543 schreef de reformator Calvijn zijn Brief aan alle christenen hierover het volgende:
"Wij moeten liederen hebben die niet alleen beschaafd zijn, maar ook heilig, welke voor ons aansporingen zijn om God te aanbidden en te prijzen, Zijn werken te overdenken ten einde Hem hef te hebben, te vrezen, te eren en te loven. Nu is het waar, wat de heilige Augustinus zegt: dat niemand kan zingen wat Gode waardig is dan wanneer hij het van Hemzelf ontvangen heeft. Daarom, wanneer wij hier een daar zijn rondgegaan om te zoeken, zullen wij geen betere noch meer geschikte liederen vinden om te zingen dan de Psalmen van David, welke de Heilige Geest hem heeft gedicteerd en gemaakt. En wanneer wij deze zingen, zijn wij er toch zeker van, dat God ons de woorden in de mond legt, alsof Hijzelf in ons zingt om Zijn glorie te verhogen".
a. Wat vind je van de keuze die Calvijn maakt?
b. Welke argumenten zou je zelf gebruiken in een discussie over het gebruik van alleen psalmen in de eredienst?
c. Eén van de argumenten om ook gezangen te gebruiken is, dat in de psalmen de Naam van de Heere Jezus niet wordt genoemd. Door alleen maar psalmen te zingen, komt tijdens het zingen van de psalmen maar een deel van onze geloofsleer naar voren. Vind jij dit een goed argument?
Vind jij dit een goed argument?
Lees ook de kanttekeningen van de Statenvertaling (in de inleiding op de psalmen).
Vergelijk ook Psalm 118 : 22 met Handelingen 4 : 10 en 11.
3. Psalm 114
a. In Psalm 114 staat de uittocht uit Egypte centraal. Verschillende wonderen van God tijdens de uittocht en de woestijnreis worden in deze Psalm genoemd. Welke wonderen worden in de hieronder genoemde verzen bedoeld?
Psalm 114 Hiermee wordt bedoeld:
Vs. 3 De zee zag het en vlood, de Jordaan
keerde achterwaarts.
Vs. 4 De bergen sprongen als rammen, de
heuvelen als lammeren.
Vs. 7 en 8 Beef, gij aarde, voor het aange-
zicht des Heeren, voor het aangezicht van
den God Jakobs; Die den rotssteen veran-
derde in een watervloed, den keisteen in
een waterfontein.
b. "Toen Israël uit Egypte toog, het huis Jalcobs van een volk dat een vreemde taal had, zo werd Juda tot Zijn heiligdom, Israël tot Zijn volkomen heerschappij".
Welke grote betekenis had deze verlossing voor de Israëlieten?
Wat is de Nieuw-Testamentische betekenis van deze woorden?
c. De wonderen die in deze Psalm genoemd worden, gaan verder dan slechts verlossing van lichamelijke noden. Waar ging het ten diepste om? Vergelijk hiervoor Psalm 114 met 1 Korinthe 10 : 1-5.
Suggestie: Vertel in de inleiding alleen in het algemeen iets over het Hallel. Verdeel voor de verwerking de
Vertel in de inleiding alleen in het algemeen iets over het Hallel. Verdeel voor de verwerking de groep in zes groepjes. Elk groepje maakt een korte presentatie over één van de Hallelpsalmen. Zo komen alle Hallelpsalmen aan bod. De volgende vragen kunnen worden gebruikt bij het maken van de presentatie: Vertel kort iets over de inhoud/hoofdgedachte van de Psalm.
Welk verband is er tussen de Psalm en (één van) de drie grote feesten?
Welke betekenis heeft deze Psalm voor ons?
Literatuur
Kanttekeningen bij de Statenvertaling
Matthew Henry, Verklaring van het Oude en het Nieuwe Testament
Drs. P. Cammeraat: Leren en Leven, deel 1
A. Edersheim: De tempel
I.A. Kole: Oriëntatie in de Bijbelse oudheidkunde
Drs. W.Chr. Hovius e.a.: Een Psalm, een lied De liederen Hammaäloth's, CD uitgegeven bij Lindenberg
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 2002
Mivo +16 | 20 Pagina's