JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Het achtste gebod

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het achtste gebod

27 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Iedere zondagochtend worden de Tien Geboden in de kerk voorgelezen: "Ik ben de HEERE, UW God, (...) Het achtste gebod: Gij zult niet stelen. Het negende gebod ..." De woorden klinken heel bekend en ze zijn het waard om eens nader bestudeerd te worden.
In deze schets gaan we na wat het achtste gebod ons te zeggen heeft. We doen dat aan de hand van zondag 42 (vraag en antwoord 110 en 111) uit de Heidelbergse Catechismus. In deze zondag wordt het achtste gebod besproken.
Uit de vragen en antwoorden blijkt dat het gebod meer is dan alleen een gebod over 'niet stelen'. Het gebod omvat veel meer. Kortgezegd gaat het gebod over onze eigendommen, de manier waarop we die verwerven en hoe we ermee moeten omgaan.
De lijn van de catechismus zullen we ook in deze schets volgen. Eerst gaan we echter na wat de Bijbel zegt over het hebben van bezittingen. Vervolgens komt het achtste gebod aan de orde. In hoofdstuk 2 gaan we na wat het achtste gebod verbiedt over de manieren waarop we aan geld en goederen komen. In het derde hoofdstuk gaat het over het bezitten en besteden van onze goederen. Tenslotte staan we in hoofdstuk 4 stil bij de opdracht van het achtste gebod.

De verenigingsavond

Gij zult niet stelen 
• Opening 
• lnventarisatieronde    'Wat versta je onder stelen' 
• Inleiding    n.a.v. H. 1, 2 en 4 
• Pauze 
• Verwerking    n.a.v. p. 18 
• Plenaire afronding 
• Sluiting  

Bezitten en besteden 
• Opening 
• Inleiding    n.a.v. H. 1, 3 en 4  
• Pauze 
• Verwerking    n.a.v. p. 19 
• Plenaire afronding 
• Sluiting 

1. Alles is Gods bezit

Gemeenschappelijk bezit tegenover privé-bezit "Eigendom is diefstal". Deze uitspraak komt van een vriend van Karl Marx, de grondlegger van het communisme. Marx' vriend bedoelde daarmee te zeggen: alles wat je voor jezelf houdt, onttrek je aan een ander en daardoor is het in feite gestolen goed. Misschien lijkt dit wel een radicale uitspraak, maar geplaatst in de tijd, is het nog niet zo vreemd.

Tegen het einde van de 18e eeuw kwam de industrie sterk op. Arbeiders leefden in de meest armoedige en verpauperde omstandigheden, terwijl de bezitters zich baadden in weelde.
Dat mensen in zo'n situatie tot zulke uitspraken komen, is niet verwonderlijk. Eveneens is het begrijpelijk dat de arbeiders zich wel aangetrokken voelden tot het communisme. Het ideaal daarvan was het gemeenschappelijk bezit: alles is van iedereen. Alles werd gezamenlijk gebruikt. Rijken of armen bestonden niet, want alles werd gedeeld. In de westerse landen is de samenleving juist helemaal ingericht op het hebben van privé-bezittingen.
In principe is het voor iedereen mogelijk om eigen bezit te verwerven en winst te maken. De één heeft daarin meer mogelijkheden en meer succes dan de ander, waardoor verschillen tussen rijken en ('minder rijken' of) armen ontstaan.

Gods bezit
In deze tegenstelling tussen privébezit enerzijds en gemeenschappelijk bezit anderzijds, wijst de Bijbel een andere weg. Door heel de Bijbel heen klinkt, dat alles van de Heere is.
Duidelijk blijkt dat bijvoorbeeld uit Psalm 24: "De aarde is des HEEREN, mitsgaders haar volheid, de wereld en die daarin wonen" (Ps.24 : 1). De Heere is de Eigenaar van alles; alles is Gods bezit.
In het paradijs heeft God oneindig veel aan de mens gegeven. Daar gold het:
Alles is van u. God maakte echter één uitzondering: de boom van de kennis van goed en kwaad. En juist daaraan heeft de mens zich vergrepen. Onze val is daarmee in het bijzonder overtreding van het achtste gebod.
Daarom wordt een mens geen dief omdat hij steelt, maar de mens is een dief en daarom steelt hij. Dat geldt ieder mens. De begeerte naar God is verdwenen uit ons leven, de begeerte naar goud is ervoor in de plaats gekomen. Gierigheid blijkt de wortel te zijn van alle kwaad.
Maar ook voor de overtreding van het achtste gebod heeft de Heere Jezus geleden en is Hij gestorven. Zijn bloed reinigt ons van alle zonden, zegt de apostel (1 Joh. 1 : 7). Vrijwillig heeft de Zoon van God de hemelse heerlijkheid verlaten om Borg te worden, ook met betrekking tot dit gebod.
In alles heeft Hij God verheerlijkt. Toch werd Hij veroordeeld, juist ook omdat Hij beschuldigd werd van de overtreding van het achtste gebod. Want, zo zei men, Hij heeft Zichzelf Gods Zoon gemaakt. Diefstal dus, eerroof.
Maar omdat Hij veroordeeld is, kunnen zondaren bij Hem terecht. En zo kwamen ze, de zondaren en de tollenaren, in de belijdenis van hun zonden. Ze zochten de toevlucht bij Hem.
Het geloof vindt z'n rijkdom niet in goud, maar in God.
Ook na de zondeval deelt de Heere aan een ieder uit wat Hij goed en nodig acht. De verdeling van het land Kanaan onder het volk Israël is daarvan een goed voorbeeld. Iedere familie kreeg haar eigen erfdeel toegewezen.
In wezen bleef het van de Heere, maar men mocht er op wonen, het bebouwen en ervan leven. De Israëlieten moesten echter wel op een verantwoorde manier met het erfdeel omgaan. Ze waren als het ware rentmeester op het landgoed van God.

Rijkdom
Toch betekende dit niet dat het hebben van eigendommen verboden was.
In zekere zin kon en mocht ieder zijn eigendom hebben. Ananias en Saffira waren niet verplicht hun akker te verkopen. Ze hadden deze ook zelf kunnen houden. Petrus spreekt hen daarover aan: "Zo het gebleven ware, bleef het niet uwe, en verkocht zijnde, was het niet in uw macht?" (Hand. 5 : 4). Dat Ananias en Saffira een deel van de verkoopprijs voor zichzelf hielden, was op zich niet verkeerd. Ze zondigden echter door bewust tegen God te liegen over de juiste prijs.
Daarnaast merken we dat in de Bijbel rijkdom op zich niet wordt afgekeurd.
Abraham en ]ob zijn voorbeelden van geweldig rijke personen. Over hun rijkdom wordt niets kwaads gezegd.
De rijkdom van koning Salomo is niet te vergelijken met het vermogen van zijn voorgangers en zijn opvolgers. De Heere Zelf heeft Salomo deze rijkdom en goederen gegeven (2 Kron. 1 : 12).
Rijkdom op zich wordt in de Bijbel dus niet veroordeeld. Wel wordt afkeurend gesproken over mensen, die rijk willen zijn. Het verlangen naar bezittingen en het streven naar rijkdom wordt zelfs de wortel van aile kwaad genoemd (1 Tim. 6 : 9, 10).
Kortom: bijbels gezien, gaat het dus om de vragen hoe we innerlijk tegenover onze bezittingen en onze rijkdom staan en hoe we ermee omgaan.

Sabbatsjaar en jubeljaar
In het Oude Testament vinden we wetten, die een rechtvaardige verdeling van goederen moesten regelen.
De tegenstelling tussen rijk en arm mocht niet te groot worden. Door allerlei maatregelen moest schrijnende armoede worden tegengegaan. Aan de arme broeder moest kosteloos geld geleend worden (Lev. 25 : 36, 37), zodat hij zich weer een bestaan kon verwerven. De zorg voor de armen was een voortdurende verantwoordelijkheid.
Als, ondanks alle maatregelen, er toch armen waren, dan moesten die in bescherming genomen worden.
Daarvoor diende bijvoorbeeld de instelling van het sabbatsjaar en het jubeljaar.
leder zevende jaar was het zogenaamde sabbatsjaar. Het sabbatsjaar wordt ook wel jaarweek genoemd (Lev. 25 : 8). Zoals van iedere zeven dagen een dag is afgezonderd voor de sabbat, zo heeft iedere zeven jaar een sabbatsjaar. In dat jaar mochten de akkers niet ingezaaid en de wijngaarden niet gesnoeid worden (Lev. 25 : 4 ev). Wat er spontaan groeide, mocht door iedereen geoogst worden. leder vijftigste jaar (na zeven maal zeven jaren) was het jubeljaar. In dat jaar moest niet alleen het land rust gegeven worden, maar tevens werden slaven vrijgelaten. leder kreeg zijn eigen erfdeel (het land dat hij in het verleden uit armoede had moeten verkopen) weer terug. Zodoende kon de slaaf met zijn gezin terugkeren tot zijn geslacht en tot de bezitting van zijn vaderen (Lev. 25 : 10 ev).

2. Wat God verbiedt

(t.a.v. het verwerven van goederen)
Stelen en roven
De catechismus begint bij het stelen en roven. De Heere verbiedt het wegnemen van geld of goederen van een ander. Als dit toch gebeurt, dient de overheid, als dienares van God, dit te bestraffen.

De Heere wil datgene wat Hij ons geeft, beschermd hebben. Naast het achtste gebod, gebruikt Hij daarvoor ook de wetten en de instellingen van de overheid.


Vraag 110
Vr
. Wat verbiedt God in het achtste gebod?
Ant. God verbiedt niet alleen dat stelen en roven, hetwelk de overheid straft; maar Hij noemt ook dieverij alle boze stukken en aanslagen, waarmee wij onzes naasten goed denken aan ons te brengen, hetzij met geweld, of schijn des rechts, als met vals gewicht, el, maat, waar, munt, woeker, of door enig middel, van God verboden; daarenboven ook alle gierigheid, alle misbruik en verkwisting Zijner gaven.


Stelen met geweld
Naast het stelen en roven, noemt de catechismus ook allerlei verborgen en geraffineerde vormen van stelen.
Want, ook als we geen enkel artikel van het wetboek van strafrecht overtreden hebben, dan kunnen we toch wel een dief zijn. De catechismus is hierover helder: als wij ons verrijken ten koste van een ander, overtreden we het achtste gebod. Ten diepste begaan we dan een diefstal. Op welke manier of met welke middelen dit gebeurt, doet niet ter zake.
Het verrijken van jezelf kan gepaard gaan met geweld. Bij een beroving bijvoorbeeld wordt vaak gebruik gemaakt van bruut lichamelijk geweld. Bij zulke vormen van diefstal zal de overheid echter al snel ingrijpen, omdat er sprake is van overtreding van het wetboek van strafrecht.
Deze vorm van geweld heeft de catechismus daarom ook niet zozeer op het oog. De catechismus doelt hier op veel listiger en ongrijpbaarder vormen van geweld. Een voorbeeld hiervan is diefstal, die gepaard gaat met psychisch geweld. We kunnen bijvoorbeeld oudere mensen, die van onze hulp afhankelijk zijn, zwaar onder druk zetten om een testament te ondertekenen of een stuk antiek af te staan. In naam hebben ze het dan zelf gegeven, maar intussen hebben wij het wel afgeperst.
Er kan ook sprake zijn van financieel geweld. De meeste kleine koffieboeren in de Zuid-Amerikaanse landen zijn overgeleverd aan de opkopers van de koffiebonen. De opkopers bieden slechts een schandalig lage prijs voor de koffie. De koffieboeren hebben de keus: de koffie niet verkopen, maar dan zijn er dat jaar ook geen inkomsten, of de koffie verkopen voor een prijs waarvan ze nauwelijks kunnen leven. Ogenschijnlijk hebben de koffieboeren hun product vrijwillig verkocht, maar intussen is het hen op een oneerlijke manier afhandig gemaakt.

Met de schijn van recht
Naast macht en geweld speelt ook listigheid of slinksheid een rol. We kunnen aan onze verkeerde daden soms een prachtige draai geven, zó, dat het lijkt alsof we het bij het rechte eind hebben. Onze verkeerde manier van doen krijgt zo de schijn van recht.
Zo komt het regelmatig voor dat mensen niet alles wat ze (bij)verdienen opgeven aan de belasting. "Je weet immers nooit waar de overheid jouw belastingcenten aan besteedt. Je kunt tenslotte ook lang niet overal achter staan."
Iemand zit in de ziektewet en gaat ondertussen bijklussen, want "anders verveelt hij zich en hij helpt zo graag anderen".
Misschien lijken deze personen niets ongeoorloofds te doen, maar intussen stelen ze op een listige manier van de gemeenschap. Het is bekend dat op allerlei manieren misbruik gemaakt wordt van onder andere de sociale voorzieningen. Vaak weet men dat mooi te verhullen onder een schijn van recht.

Vals gewicht, el, maat, gewicht, waar of munt
De catechismus noemt ook een aantal dingen op het gebied van de handel.
Iemand iets ontnemen door een oneerlijke manier van handeldrijven, kan op verschillende manieren. We kunnen bedriegen door gebruik maken van een vals gewicht, een onjuiste maat, gewicht, waar of munt (zie bijv. Lev. 19 : 35; Deut. 25 : 13; Spr. 11 : 1). Een zwaarder gewicht, een langere el (lengtemaat) en een grotere inhoudsmaat worden gebruikt bij het inkopen, terwijl een lichter gewicht, een kortere el en een kleinere inhoudsmaat goed van pas komen bij het verkopen. Bij het verhandelen van waren, is het winstgevend om water bij de wijn of meel bij de suiker te doen. De valse munter zorgt ervoor dat het metaal in de munt lichter in gewicht is, of onedeler van kwaliteit.
De voorbeelden van oplichterij die de catechismus noemt, zijn wel enigszins verouderd. Tegenwoordig is het niet zo gemakkelijk meer met maten en gewichten te knoeien. De regels en (ijk-)wetten zijn veel strenger geworden. Wat toen blijkbaar nog niet door de overheid gestraft werd, valt nu wel onder het strafrecht.
Maar ondanks alle veranderingen die zich hebben voorgedaan, is er ook nu nog de verleiding om bij het verkopen oneerlijk te handelen, door bijvoorbeeld de dingen mooier voor te stellen dan ze zijn. Iemand, die een auto met verborgen gebreken verkoopt, handelt oneerlijk. Het terugdraaien van de kilometerstand van een brommer, om zodoende een hogere verkoopprijs te krijgen, het maken en verkopen van nep-merkkleding, enz. zijn allemaal vormen van bedriegerij.
Overheidsmaatregelen kunnen oneerlijk handelen misschien wel aan banden leggen, maar niet uitroeien. Dat kan alleen Gods Geest. Dat zien we bijvoorbeeld in het leven van Zacheüs.
Als hij door de ontmoeting met de Heere jezus tot verandering komt, zegt hij: "Indien ik iemand iets door bedrog ontvreemd heb, geef ik dat vierdubbel weder" (Luk. 19 : 8).

Woeker
Ook wordt in de catechismus woeker genoemd. Het woord 'woeker' heeft in de Bijbel meestal de betekenis van 'rente' of 'winst'.
In Israël was het vragen van rente aan een arme volksgenoot verboden (o.a. Ex. 22 : 25, Lev. 25 : 36-37).
Deuteronomium 23 : 19 is nog algemener: "Gij zult aan uw broeder niet woekeren met woeker van geld, met woeker van spijze, met woeker van enig ding waarmede men woekert".
Door deze bijbelgedeelten is de overtuiging ontstaan dat iedere vorm van rente verkeerd was. In de Middeleeuwen was dit zelfs de officiële kerkelijke leer. Calvijn toonde later aan dat zulke bijbelteksten niet slaan op geldhandel. De heer uit de gelijkenis van de talenten (Matth. 25 : 14 e.v.; Luk. 19 : 11 e.v.) had zijn geld met woeker (= met winst) willen terugvragen van de bank. Nergens blijkt dat zulke transacties met een bank verkeerd zijn. Calvijn wijst er echter op dat de regelgeving over het geldverkeer dienen om de armen te beschermen. De arme broeder moet je kosteloos helpen. Van zo iemand mag je geen rente vragen. Als je aan je arme medemens geld leent en daarover tóch rente vraagt, maak je misbruik van zijn armoede. Iemand die een akker, een huis of andere goederen wil aankopen en daarvoor geld gaat lenen, is geen behoeftige broeder. Met de aangekochte goederen kan hij immers zélf winst maken. Aan zo iemand mag je wel rente vragen.
In de Bijbel betekent het woord woeker 'rente' of 'winst'. In de catechismus heeft het woord 'woeker' de betekenis, die wij er nog aan geven: het vragen van een buitensporige hoge vergoeding voor geleend geld of geleende diensten. De catechismus geeft aan dat het vragen van extreem hoge rente niet in overeenstemming is met het achtste gebod.

Ieder middel, dat God verboden heeft
Tenslotte vat de catechismus samen: ieder middel, dat Cod verboden heeft.
De catechismus veroordeelt hiermee alle andere middelen, die er nog gebruikt kunnen worden om je het bezit van anderen toe te eigenen. Hoe aantrekkelijk het ook is, het kopiëren van bijvoorbeeld computerprogramma's, het overnemen van andermans schoolwerk, enz. mag niet. Ook door bijvoorbeeld belasting te ontduiken, door geleende spullen niet terug te geven of door je werktijd te verprutsen, terwijl je wel gewoon je salaris opstrijkt, overtreed je het achtste gebod.

3. Wat God verbiedt

(t.a.v. het bezitten en besteden)
De catechismus maakt duidelijk dat het achtste gebod niet alleen slaat op de wijze waarop we aan ons eigendom komen. Ook de manier waarop we met ons eigendom omgaan, komt aan de orde.

Er worden twee grenzen aangegeven.
Aan de ene kant is dat de gierigheid.
Dat is een vorm van diefstal, die vaak niet zo genoemd wordt. Het is ook niet een directe vorm van stelen, maar we zijn er wel op uit om zoveel mogelijk bezit bij elkaar te schrapen. Geld en goed hebben ons helemaal in hun macht gekregen. En wat we hebben, houden we angstvallig vast. Voor een ander kunnen we niets missen. In zijn brief aan Timotheüs wijst Paulus op de ernst hiervan; gierigheid werkt door in het gehele leven, in je hele doen en laten: "want de geldgierigheid is een wortel van alle kwaad" (1 Tim. 6 : 10).
Op zichzelf is sparen geen verkeerde zaak. Het is goed om geld opzij te leggen en op te sparen voor bijvoorbeeld een collecte. Paulus houdt dat de gemeente van Korinthe ook voor (1 Kor. 16 : 1-4). We kunnen druk bezig zijn met het sparen voor een huis. We kunnen sparen om een reserve te hebben voor later, voor de 'oude dag'.
Maar als we onze verdiensten helemaal voor onszelf houden, bestelen we God. We geven dan namelijk de Heere niet wat Hem toekomt.

Ons eigendom?
Misschien denken we wel dat ons salaris of het geld dat we verdienen met een krantenwijk of vakantiewerk, ons eigendom is en dat we het mogen besteden naar ons goeddunken. Bij de collecte in de kerk maken we ons er met een paar gulden van af. We verdienen een aardig kapitaaltje, maar voor de zondagse collecte vragen we pa om geld. Het geld van een zaterdagbaan sparen we zuinig op voor bijvoorbeeld een nieuwe computer, een nieuwe brommer of autorijlessen. De Bijbel is echter duidelijk: alles is van de Heere (o.a. Ex. 19 : 5; Ps. 24 : 1; Ps. 50 : 12). Als we belijden dat God van alles de Eigenaar is, dan kunnen en mogen we niet al ons geld en goed voor onszelf houden. We doen daarmee niet alleen de Heere, als Eigenaar van alles, tekort, maar ook onze noodlijdende naaste én onszelf. De Heere Jezus zegt immers, na de ontmoeting met de rijke jongeling, dat het vastzitten en vertrouwen op je geld en goederen een verhindering kan zijn om in het Koninkrijk van God in te gaan (Mark. 10: 24, 25).

Misbruik en verkwisting
Aan de andere kant wordt in de catechismus ook gewaarschuwd tegen misbruik en verkwisting van Gods gaven. We hebben Gods gaven niet gekregen om ze over de balk te smijten. Paulus schrijft aan Titus (Tit. 2 : 11) dat de zaligmakende genade van God is verschenen aan alle mensen en ons onderwijst, dat we matig en godzalig zouden leven in deze tegenwoordige wereld. Deze opdracht van Paulus staat in schril contrast met de situatie in onze welvaartsmaatschappij. We zien de verkwisting om ons heen en we doen er zelf ook aan mee. Bij snackbars liggen de boterhammen op straat. Enorme bedragen geven we uit aan drank en andere genotmiddelen.
De nieuwe auto of de nieuwe brommer moet weer een slag groter en luxer zijn dan de auto of de brommer, die we nu hebben. We kopen een computer met de nieuwste snufjes, terwijl we die misschien niet eens gebruiken of nodig hebben. We kopen veel meer kleren dan we kunnen verslijten. Binnen de kortste keren worden kleren weer weggegooid, omdat 'die kleur en dat model écht niet meer kan'.
Het beeld van de mens als rentmeester is beter dan het beeld van de mens als pachter van de schepping. Een pachter is iemand die na het betalen van de huurprijs verder de beschikking heeft over het land en z'n opbrengst. Hij werkt voor zichzelf. Wat de pachter meer uit het bedrijf kan halen dan de pachtprijs, is voor hemzelf. Hij kan ermee doen wat hij wil. Maar een rentmeester beheert goederen op de manier zoals de eigenaar dat wil. Zo moet de mens alles wat hij van God in beheer heeft gekregen, naar de wil van


Rentmeesterschap

De catechismus noemt het woord niet, maar het is wel goed om in dit verband eens na te denken over het feit dat de mens rentmeester voor God is.
De Heere is Eigenaar van alle dingen. Hij schiep hemel en aarde (Gen. 1) en van Hem is de aarde en haar volheid (Ps. 24 : 1). De mens heerst over de werken van Zijn handen (Ps. 8 : 7). Wat wij hebben, is ons dus geschonken. Strikt genomen kunnen we daarom eigenlijk niet spreken over onze eigendommen, want alles is het eigendom van de Heere. De Heere heeft echter de aarde in het beheer van de mens gegeven. De mens beheert, als rentmeester, de goederen die van Hem zijn.


Eveneens kunnen we in dit verband denken aan de manier waarop we omgaan met de voorraden, die God in de schepping gegeven heeft. De energiebronnen (o.a. gas, olie) raken in snel tempo uitgeput, onder andere door onze verkwistende manier van leven. De voorraad drinkwater wordt alsmaar kleiner, omdat we steeds meer water verbruiken.

Betekent dat dan dat we altijd even karig en zuinig moeten leven? Moeten we dan met het hoogstnodige genoegen nemen?
Paulus zegt daarover dat God ons alle dingen rijkelijk verleent om te genieten (1 Tim. 6 : 17). We mogen dus genieten van Gods gaven. Tegelijk vinden we in de Bijbel een aantal duidelijke waarschuwingen. Rijkdom en welvaart kunnen een belemmering zijn voor de omgang met de Heere.
We mogen dankbaar genieten van wat God ons als zegen op ons werk geeft. Maar het mag niet ons één en al zijn. Dan vergeten we dat we hier geen blijvende stad hebben, maar op zoek zijn naar de toekomende (Hebr. 13 : 14).


Genieten zonder bijsmaak

(...)ls het wel mogelijk nog een goed glas wijn te drinken, vakantie te houden, een feest te vieren, als anderen in de diepste ellende verkeren? Mogen wij genieten zonder de bittere bijsmaak dat met het geld, dat wij besteden voor onze vakantie, andere mensen in leven zouden kunnen blijven?
Met zulke vragen moeten we eerst persoonlijk bezig zijn. We zien de beelden van barre ellende niet toevallig. Ze moeten ons aansporen toch nog maar wat meer te geven dan we deden. Ze brengen ons ook tot bezinning.
Daarmee is niet alles gezegd. Wij mogen ook genieten van de rijkdom die God ons geeft. Zelfs van de tienden van koren, most, olie en vee, die de Israëlieten naar de tempel brachten, mochten ze 'voor het aangezicht van de HEERE' eten en drinken, samen met hun familie, hun dienstpersoneel en de Levieten (Deut. 12 : 6-7, 17). Job weigerde de armen nooit wat, en hij at zijn brood nooit alleen (Job 31 : 16 ev); maar hij nam het zijn kinderen ook niet kwalijk, dat zij feest vierden (Job 1). Toen sommigen verontwaardigd waren over het uitgieten van een kruik met dure nardus over Jezus' hoofd, omdat het geld toch zo goed besteed had kunnen worden voor de armen, nam Hij het op voor de 'verkwistende' vrouw, met de woorden: "De armen hebt gij altijd met u, en wanneer gij wilt, kunt gij hun weldoen; maar Mij hebt gij niet altijd" (Mark. 14 : 7).
(n.a.v. De Tien Geboden; Dr. J. Douma)


4. Wat God gebiedt

Het achtste gebod: een opdracht
Misschien zijn we voor onszelf snel klaar met het rijtje van el, maat, munt, woeker, enzovoorts, omdat we daarmee niet te maken hebben. Maar we vergissen ons. Het achtste gebod is méér dan een verbod om te stelen. In het gebod is ook een opdracht besloten.

In vraag 111 wordt ingegaan op deze opdracht. God gebiedt "dat ik mijns naasten nut, waar ik kan en mag, bevordere".
Met datgene wat God ons gaf, mogen wij de ander dienen. We moeten niet altijd alleen maar aan onze eigen belangen denken, maar ook aan de belangen van onze naaste. Sterker nog: we moeten, daar waar we dat kunnen en mogen, het welzijn van de ander bevorderen. We moeten dus zoveel mogelijk op het voordeel van onze naaste bedacht zijn. Het is niet de vraag: wat kan ik ervan halen en plukken, maar: hoe kan ik hem van dienst zijn. 'Mijn naaste', dat is mijn medemens dichtbij, maar dat zijn ook mijn medemensen aan de andere kant van de aardbol. We moeten niet alleen vrijgevig zijn als onze vriend in nood is, maar ook als we geconfronteerd worden met de nood elders op deze wereld. 'Mijn naaste', dat is ook mijn concurrent, en zelfs mijn vijand! In dat licht bezien kunnen we kritische vragen stellen bij het weg concurreren van een andere ondernemer en de broodnijd en de keiharde strijd in de handel, want heeft de ander niet minstens zoveel recht op een redelijk bestaan?


Vraag 111
Vr
. Maar wat gebiedt u God in dit gebod?
Ant. Dat ik mijns naasten nut, waar ik kan en mag, bevordere; met hem alzo handele, als ik wilde dat men met mij handelde; daarenboven ook, dat iktrouwelijkarbeide, opdat ik den nooddruftige helpen moge".


De rijke jongeling
Hoe moeilijk het is om afstand te doen van bezittingen en zodoende de armen te helpen, blijkt duidelijk uit de geschiedenis van de rijke jongeling.
Hij was op de overtreding van geen enkel gebod aan te spreken. Alle geboden had hij vanaf zijn jeugd onderhouden. Als de Heere jezus hem de opdracht geeft om zijn goederen te verkopen en de opbrengst ervan aan de armen te geven, gaat hij bedroefd weg. Dat is een onmogelijke opdracht.
Daarvoor zijn hem zijn eigendommen te lief.

En wij?
Als we eerlijk naar onszelf kijken, zullen we moeten bekennen dat de houding van de rijke jongeling ook ons niet vreemd is. Geven we niet veel makkelijker geld uit voor onszelf dan voor een ander? We geven met het grootste gemak een paar gulden uit voor een patatje in de snackbar. Als ons hetzelfde bedrag gevraagd wordt voor een collecte, dan moeten we daar toch even over nadenken. We geven handenvol geld uit voor bepaalde merkkleding, maar als ons een bijdrage gevraagd wordt voor een of ander goed doel, zijn we opeens erg zuinig op ons geld.
Ook kunnen we allerlei excuses zoeken om maar niet (of: niet veel) te hoeven geven: "De kerk heeft toch geld genoeg, daar geef ik niet aan!", "Is die organisatie is wel betrouwbaar?
Waar blijft mijn geld?", "De tienden waarover gesproken wordt in de Bijbel? Dat gold toen, maar nu niet meer", enz. Zo proberen we ons er op allerlei manieren op een 'goedkope' manier van af te maken. Maar: "(...)
Die spaarzamelijk zaait, zal ook spaarzamelijk maaien" (2 Kor. 9 : 6).

Grenzen aan onze hulp
Anderzijds zijn er ook grenzen aan het helpen van de naaste. Waar we kunnen, moeten we de naaste helpen en zijn welzijn bevorderen. Maar we mogen het niet altijd. We mogen de naaste bijvoorbeeld niet helpen in het ontduiken van de belasting. Misschien heeft zowel hij als wij daar voordeel van, maar het mag niet. Als goede rentmeesters hebben we ons aan de regels te houden, die God gesteld heeft voor het beheer van Zijn eigendommen. Niet wij bepalen wat kan en mag, maar de Heere.

Richtlijn
In het tweede gedeelte van het antwoord worden de bekende woorden van de Heere Jezus uit de Bergrede aangehaald: "Alle dingen dan, die gij wilt, dat de mensen doen, doet gij hun ook alzo (...)" (Matth. 7 : 12).
Een heldere richtlijn in ons doen en laten tegenover de naaste is, dat we onszelf afvragen: hoe zou ik in dit geval behandeld willen worden?
Welnu, doe de naaste dan ook alzo

"De nooddruftige helpen.."
Tenslotte eindigt de catechismus met: "(,..)Daarenboven ook, dat ik trouwelijk arbeide, opdat ik den nooddruftige helpen moge".
In de Bijbel wordt een duidelijk verband gelegd tussen luiheid en diefstal.
Wie lui is, komt gauw in armoede terecht (Spr. 6 : 6-11) en armoede verleidt tot diefstal (Spr. 30 : 9). Wie een dief was, moet niet meer stelen, zegt Paulus. Hij moet zich inspannen om met zijn eigen handen werk te verrichten, zodat hij ook iets kan meedelen aan de behoeftige (Ef. 4 : 28).
De Heere geeft ons bezit om aan anderen te kunnen geven. Ons bezit is een instrument in Zijn hand om de armen te helpen. Wij mogen dat doen uit dankbaarheid tot God en tot welzijn van de ander.


"...om die te doen uit dankbaarheid"

De wet van de Tien Geboden wordt ook wel de 'liefdewet' genoemd, omdat God in deze wet liefde van ons e/sf; liefde tot Hem en liefde tot onze naaste (HC, vr.4).
Dat is echter niet het enige: God bewijst in deze wet ook Zijn liefde. De wet van de tien geboden is ons niet gegeven om alleen maar duidelijk te maken wat wél en niet mag. Nee, God heeft ons welzijn op het oog. Hij heeft ons deze wet gegeven, om het samenleven van mensen mogelijk te maken.
Dat het overal spaak loopt en er chaos ontstaat zodra aan Gods wet voorbij gegaan wordt, bewijst dat de mens niet zonder wet kan leven. Om het met een voorbeeld duidelijk te maken: wat het water is voor vissen en wat de lucht is voor de longen, dat is de wet Gods voor het menselijk leven.
De Tien Geboden heeft de Heere ons gegeven om ons tegen onszelf en tegen de ander te beschermen. In Zijn wet heft God een beschermend schild op over ons leven, ons eigendom én onze goede naam.
De wet van de Tien Geboden leert ons welke weg we gaan moeten en welke weg we te mijden hebben. Ze is de norm voor onze handel en wandel, voor heel ons leven.
De Heilige Geest laat ons door middel van de wet onze zonden zien: dat we haten, terwijl de wet eist om lief te hebben. De Heere houdt ons als het ware een spiegel voor, zodat we in die spiegel onze zonden gaan zien.
De gelovige is niet meer schuldig aan de wet, want Christus heeft deze voor Zijn kinderen vervuld. Wie verzoening van zijn zonden gevonden heeft in Christus, die zal de wet doen uit dankbaarheid.
De Tien Geboden (en daarmee dus ook het achtste gebod) komen daarmee in een heel ander licht te staan. Het gaat niet om de vraag wat wél en niet kan, maar om de vraag hoe de Heere gediend wil worden, en hoe ik de Heere kan dienen.


Literatuur 
Bijbel met kanttekeningen 
Bijbelverklaring 
Dr.J. Douma De Tien Geboden. Handreiking voor het christelijke leven


 

Verwerking

Bijbeunen


Chiel werkt overdag in de bouw. 's Morgens vroeg beginnen, maar ook 's middags vroeg klaar.
Volgend jaar willen hij en zijn verloofde gaan trouwen. ... En daar is geld voor nodig.
Vandaar dat Chiel praktisch elke avond klust bij gemeenteleden, familieleden, buren, kennissen. Hij vraagt ƒ 25,-- per uur, wat per avond al gauw zo'n ƒ 100,-- oplevert, 'handje contantje'.
Aan de belasting opgeven? Daar heeft 'ie eigenlijk nog nooit over nagedacht. Bovendien ben je dan de helft weer kwijt! 


a. Vind je deze situatie herkenbaar? Waarom wel/niet?
b. Kun je de gedachtegang van Chiel verdedigen vanuit christelijk oogpunt?
c. Welke argumenten worden 'onder ons' wel gebruikt om (extra) verdiensten niet aan de belasting op te geven?
d. Hoe zou het komen dat in reformatorische kring er juist op dit terrein zoveel door de vingers wordt gezien? Denk ook aan diepere oorzaken.
e. Hoe komt het dat je eigenlijk nooit geld genoeg hebt?

Gods bezit

'Alles is Gods bezit' luidt de titel van Hoofdstuk 1.
a. Doe jij iets met die wetenschap?
b. Hoe zou onze houding moeten zijn t.a.v. het verwerven van bezittingen en het besteden ervan? Breng jij dat in praktijk?
c. Wat vindt je van de volgende uitspraak: 'Waarom zou ik bidden voor mijn eten? 'k Heb er lang genoeg voor gewerkt!'.

Het sabbatsjaar en het jubeljaar waren heilzame instellingen van de Heere. De armen in Israël werden daardoor in bescherming genomen. De laatste tijd staat de armoedeproblematiek weer in de belangstelling.
d. Discussieer eens over de volgende stelling. 'De SCP moet de instelling van het sabbatsjaar en het jubeljaar opnemen in haar verkiezingsprogramma en daar ook nadrukkelijk aandacht voor vragen in de politiek'.
e. Wat vind je van de stelling: 'Wanneer een arme een brood steelt omdat hij echt honger heeft, is dat geoorloofd?

Bezitten en besteden

Uit de Bijbel zou je kunnen afleiden dat 1/10 van je geld voor de Heere is.
a. Ga eerst eens na wat dat concreet inhoudt.
b. Laat ieder voor zich z'n maandelijkse bestedingspatroon op een rijtje zetten. Kom je aan 10% goede doelen?
c. Denk je dat het helpt om geld te geven aan goede doelen?
d. Wat vind je van het kopen van Max Havelaarprodukten? Denk je dat dit helpt in het kader van het wereldwijde armoedeprobleem?
e. Vind je sparen geoorloofd? Waarom wel/niet?
f. Waar mag je wel voor sparen en waarvoor niet?

Bijbelstudie Matth. 6 vers 19-34

vers 19 Wat is het nadeel van aardse schatten?
vers 21 Wat betekent: 'ergens je hart op zetten'?
vers 24 Wie is de Mammon?
vers 25 Waarom is het leven meer dan het voedsel en het lichaam meer dan de kleding?
vers 31, 32 Is het verkeerd om te zorgen voor eten, drinken en kleding?
vers 33 Waarom moet je eerst het Koninkrijk Gods zoeken? Zonder eten, drinken en kleding kun je toch ook niet eten?
vers 34 Als je dat Koninkrijk gevonden hebt, heb je dan geen eten, drinken en kleding meer nodig? Geef een langer antwoord dan 'ja' of 'nee'.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 1998

Mivo +16 | 20 Pagina's

Het achtste gebod

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 1998

Mivo +16 | 20 Pagina's