Verwerkingsvormen
Bijbelstudie
Biddag
1. Wat is de inhoud van Ps. 126:5 en 6? Welk verband is er tussen Ps. 126:5 en 6 en biddag?
5 11 Die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien.
6 Die 12 het zaad draagt 13 dat men zaaien zal, 14 gaat al gaande en wenende; maar voorzeker zal hij met gejuich wederkomen, dragende zijn schoven.
11 Dit zijn de woorden der Joden die voor kort uit de Babylonische gevangenis gekomen waren. Alsof zij zeiden: Wij die ten tijde der Babylonische gevangenis met tranen gezaaid hebben, zullen hierna met vreugde maaien, verheugd zijnde vanwege onze verlossing uit Babel.
12 Anders: het kostelijke zaad, dat is, dat door hen duur ingekocht moet worden.
13 Of: dat hij zaaien zal. Hebr. de trekking des zaads, of het zaad der trekking, te weten dat uit den zaadzak getrokken wordt.
14 Deze manier van spreken betekent een gedurig en naarstig gaan. De zin is: Het gaat ons als den armen landlieden, die een weinig duurgekocht zaad hebbende, hetwelk zij wel behoeven zouden tot hun nooddruft, hetzelve, genoeg tegen hun hart, in den akker strooien; maar als de oogsttijd komt, zo zijn zij heel blijde, omdat zij Gods rijke zegening zien.
2. Lees 2 Kon. 4:38-40 en beantwoord de vragen. Deze vragen zijn bedoeld om enkele aspekten van deze geschiedenis te benadrukken.
38 Als nu Elísa weder te 60 Gilgal kwam, zo was er honger in dat land, en de zonen der profeten 61 zaten voor zijn aangezicht; en hij zeide tot zijn jongen: 62 Zet den groten pot aan en zied moes voor de zonen der profeten.
39 Toen ging een uit in het veld om moeskruiden te lezen, en hij vond een 63 wilden wijnstok en las daarvan zijn kleed vol 64 wilde kolokwinten, en kwam en sneed ze in den moespot, want zij 65 kenden ze niet.
40 Daarna 66 schepten zij voor de 67 mannen op om te eten. En het geschiedde als zij aten van dat moes, dat zij riepen en zeiden: Man Gods, de 68 dood is in den pot. En zij 69 konden het niet eten.
60 Zie boven, 2:1.
61 Te weten als discipelen voor zijn voeten, om van hem als van hun meester en leraar onderwezen te worden. Zie boven, 2:3.
62 Of: Schik, of: maak den groten pot toe.
63 Hebr. wijnstok des velds, dat is, die in het veld, of in het wild wast; alzo terstond kolokwinten des velds, dat is, wilde kolokwinten; gemeenlijk genoemd kauwoerden overzee, of kwintappels.
64 Welks ranken men schrijft den ranken van den wijnstok niet ongelijk te zijn. Het kan wezen dat zij bij dezen wilden wijnstok opgelopen en met deszelfs ranken en bladeren vermengd zijn geweest, gelijk de wilde kauwoerden plegen te doen; of dat de namen van wilden wijnstok en wilde kolokwinten vermits de gelijkheid der bladeren en ranken verwisseld zijn.
65 Namelijk dat hun vrucht zo bitter en schadelijk was.
66 Hebr. goten zij uit, dat is, schepten op en goten in, te weten in de vaten waaruit zij eten zouden.
67 Namelijk de zonen der profeten.
68 Dat is, een spijze waaraan men den dood zou mogen eten. Vgl. Ex. 10:17.
69 Te weten om der grote bitterheid wil.
a. Wie gaf de opdracht om voor eten te zorgen?
b. Wie zorgde er voor het eten?
c. Hoe kwam "de dood in de pot'?
3. a. Geef 2 Kon. 4:41 in eigen woorden weer.
41 Maar hij zeide: 70 Brengt dan meel. En hij wierp het g in den pot, en hij zeide: Schep voor het volk op, dat zij eten. Toen was er 71 niets kwaads in den pot.
70 Hebr. Neemt, dat is, neemt en brengt. Zie Gen. 12:15.
g Ex. 15:25.
71 Hebr. geen kwaad ding. Dit had het meel niet weggenomen, maar de kracht Gods, waarvan het meel alleen een teken en middel was.
b. Hoe kwam het dat "de dood in de pot" weggenomen werd?
4. Wat kun je leren uit deze geschiedenis als je denkt aan onze biddagen?
5. Wat vind je van de volgende uitspraak? "Ik keur de biddag niet af, maar soms denk ik dat het meer een gewoonte is. Eigenlijk is het raar dat je een biddag houdt als het gewas begint te groeien. Je moet daar toch elke dag voor bidden?"
Dankdag
6. Geef 2 Kon. 4:42-44 in eigen woorden weer.
42 En er kwam een man van 72 Baäl-Salísa en bracht den man Gods broden der eerstelingen, twintig gerstebroden en groene aren in haar 73 hulzen; en hij zeide: Geef aan het 74 volk, dat zij eten.
43 Doch zijn dienaar zeide: 75 h Wat zou ik dat aan honderd mannen voorzetten? En hij zeide: Geef aan het volk, dat zij eten, want alzo zegt de HEERE: i Men zal eten en overhouden.
44 Zo zette hij het hun voor, en zij aten en zij hielden over, naar het woord des HEEREN.
72 Een landschap in Benjamin. Zie 1 Sam. 9:4.
73 Of: in hun huisjes; versta, dat zij in haar kaf nog staken, niet uitgedorst zijnde. Anders: in zijn kleed.
74 Dat is, de zonen der profeten.
75 Hebr. voor hun aangezicht zetten. Hij acht de broden weinig, vergelijkende de veelheid des volks, die honderd in getal waren, bij de kleinheid der broden, van dewelke een man (zo men houdt) gemakkelijk twintig dragen kon. Vgl. Joh. 6:9.
h Joh. 6:9.
i Joh. 6:11.
7. a. Wat betekent het dat de man van Baal-Salísa "broden der eerstelingen" aan Elisa gaf?
b. Welk verband is er tussen deze geschiedenis en het houden van een dankdag?
8. a. Waaruit blijkt de ware dankbaarheid?
b. Wat bedoelt de Heere Jezus wanneer Hij zegt: "Waarlijk Ik zeg u, dat deze arme weduwe meer dan allen heeft ingeworpen" (Luk. 21:3).
c. Wat vind je van de volgende uitspraak: "Uit de geschiedenis van de weduwe die twee penningen in de schatkist werpt, kunnen we leren hoe we dankdag moeten houden"?
9. Wanneer je nadenkt over de bovenstaande schriftgegevens, waarom is het dan nodig om op bid- en dankdagen je af te zonderen?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1988
Mivo +16 | 24 Pagina's
