2. "... en ons hart is onrustig, totdat het rust vindt in U"
In het vorige hoofdstuk konstateerden we dat de kultuurwereld ten tijde van Augustinus nog geheel doortrokken was van heidense denkbeelden en gewoontes. Via het onderwijs raakte ook Augustinus onder bekoring van de heidense filosofen. En zo vervreemde hij van de christelijke opvoeding, die hij van zijn moeder Monica had ontvangen. In zijn "Belijdenissen" noemt hij het onderwijs: "een helse stroom ... waarin de zonen der mensen geworpen werden". Vervolgens merkt hij op: "Wat wonder dat ik zo de weg der ijdelheden opging en van U, o mijn God, mij verwijderde". De hoofdinhoud van dit onderwijs werd gevormd door de studie van de klassieke literatuur, waarbij de nadruk lag op een stuk schoonheidsbeleving en levensgenieting.
Wat is de mens?
Hoe kan onze lofprijzing de majesteit Gods ooit recht doen? Ondoorgrondelijk is Zijn wijsheid! De mens is één van Uw schepselen, o Heer', geschapen om U te loven. In zichzelf draagt hij het merkteken van de dood, het teken van zijn zonde, om hem eraan te herinneren dat U de hoogmoedige weerstaat. Maar ook zo nog wenst hij, omdat hij deel is van Uw schepping, U te loven. Het denken aan U raakt hem zo diep, dat hij geen vrede vindt tenzij hij U looft, want U heeft ons geschapen voor Uzelf. Onze harten kennen geen rust, tot zij rusten in U.
Uit de Belijdenissen van Augustinus
Geestelijke leegte
Het was de losbandige sfeer van een ondergaande kultuur, waarin geen plaats meer was voor vaste normen en waarden. Augustinus raakte dan ook op drift en kwam in een geestelijke leegte terecht. Hij ging samenleven met een jonge vrouw, bij wie hij al spoedig een kind kreeg. Zelf schrijft hij over deze periode in de "Belijdenissen": "Ik zwolg in mijn vuil, ik verkwistte mij en praalde met mijn ontucht". Zo vervreemde Augustinus in dit klimaat van het Bijbelse denken waarbij hij was opgevoed. Hij ergerde zich aan de Bijbel, omdat ze naar de stijlregels van die tijd niet schoon van taal was te noemen. Onder invloed van de filosoof Plato stelde men dat ware schoonheid en waarheid samen opgingen. Iets wat in een slechte stijl geschreven was, kon dus zo gezien geen waarheid bevatten. Een tijdgenoot merkte daar over op: "Zo acht men slechts waar, wat lieflijk in de oren klinkt, slechts geloofwaardig wat genot verschaft; niemand weegt een zaak af naar haar waarheid, maar men beoordeelt haar slechts naar haar sierlijkheid. Dus gelooft men de Goddelijke woorden niet, omdat zij alle opsmuk missen". Hier blijkt hoe, onder invloed van het denken in een bepaalde kultuur, door onze eigen blindheid en hoogmoed, de Bijbel een gesloten boek kan worden!
Al dieper zakte Augustinus weg in het moeras van ontucht en normloosheid. Later schreef hij zelf over deze tijd: "De gevolgen waren, als bij het dichtgaan van een wond, brandende gezwellen, ettering, vuil, jeuk, walging".
Ommekeer
Een zekere ommekeer voltrok zich in het leven van Augustinus toen hij het boek "Hortensius" van de wijsgeer Cicero voor zijn studie moest bestuderen. Cicero stelt in dit boek dat veel mensen bij hun streven naar geluk ten prooi vallen aan begeerten en hartstochten, waardoor zij zich in het ongeluk storten. Dit zette Augustinus aan tot nadenken over de zin van zijn leven. Cicero wijst in zijn boek op de waarde van de filosofie, die de mens uit het materiële de weg omhoog wijst naar het geestelijke, waardoor er rust in een mensenleven komt. Augustinus zegt zelf hierover: "Volgens de gewone leergang was ik gekomen tot bestudering van een boek van een zekere Cicero, wiens taal nagenoeg iedereen bewondert, maar niet zijn geest. Dat boek echter veranderde mijn gezindheid en veranderde mijn gebeden tot U, o Heer', en wijzigde mijn wensen en begeerten. Al mijn ijdele hoop werd mij plotseling nietswaardig en met ongelooflijke drang van mijn hart haakte ik naar onsterfelijke wijsheid en ik begon op te staan om tot U terug te keren".
Maar, zoals al opgemerkt, vond Augustinus de Bijbel een boek zonder schoonheid en stijl. Hij keerde zich tot de sekte van het manicheïsme. Deze oosterse sekte was gedeeltelijk net zo georganiseerd als de kerk, met apostelen, gemeentes en bisschoppen. Volgens de leer van Mani bestonden er van eeuwigheid twee rijken: het rijk van het licht, dat bestuurd werd door de goede god en het rijk van de duisternis, dat bestuurd werd door de satan. In deze tweespalt, dit dualisme, stond ook de mens die in dit krachtenveld van goed en kwaad zijn keus moest doen. De ziel van de mens was afkomstig uit de lichtwereld, maar het lichaam trok de mens naar de zondige aardse stoffelijkheid. Jezus kwam uit de lichtwereld om ons te laten zien langs welke weg het licht de duisternis kan overwinnen. Dit bracht dus met zich mee dat volgelingen van deze sekte een zeer streng ascetisch leven moesten leiden, om zo de ziel als het ware uit het lichaam te redden.
Deze gedachtenwereld kon op den duur Augustinus niet bevredigen. Er waren tal van tegenstrijdigheden en vele vragen waarop men deze verstandelijk zeer begaafde jongeman geen antwoord kon geven. Hij brak met het manicheïsme en toen hij in dezelfde tijd zijn studie afrondde, vertrok hij naar Italië waar hij zich als leraar in Rome vestigde. Hier kwam hij in aanraking met de filosofische stroming van de sceptici. Ze leerden dat dé waarheid voor een mens niet te bereiken of te achterhalen was. Een zekere mate van waarschijnlijkheid was het hoogste wat een mens op zoek naar zekerheid kon bereiken. Augustinus, die na zijn breuk met het manicheïsme opnieuw in een geestelijke leegte was terecht gekomen, klampte zich hieraan vast.
Tolle Lege
Al vrij snel volgde voor Augustinus zijn benoeming tot officieel stedelijk leraar in de welsprekendheid te Milaan. Dat was een belangrijke stad: residentie van de keizer en zetel van de bekende bisschop Ambrosius. Ook Augustinus was nieuwsgierig naar de prediking van deze vermaarde redenaar. Wel ging hij, leraar welsprekendheid, om het schone taalgebruik en de prachtige preekopbouw, maar daarmee begaf hij zich toch onder het Woord! Hoewel hij het in deze dagen ook nog bleef zoeken bij de filosofie, nam hij toch een belangrijk besluit: "Ik besloot zo lang als catechumeen in de katholieke kerk te blijven, totdat er enig zeker licht zou opdagen, waarnaar ik mijn koers kon richten".
Christelijke ascese kan omschreven worden als het naleven van een strengere geloofspraktijk dan voor de doorsnee-christen gebruikelijk is. Het kan onthouding betekenen van zaken die doorgaans niet als slecht worden ervaren, zoals het huwelijk. Het kan een toevoeging betekenen van bepaalde gebruiken, zoals extra gebedstijden. Het ascetisme moedigt de leer van een dubbele standaard aan: boven het gangbare niveau een bovenlaag van een geestelijke elite. Vaak houdt het ook in: distantie van de samenleving, eenzaamheid, kloosterleven.
"Antonius at maar éénmaal per dag, na zonsondergang; soms at hij twee of ook wel vier dagen helemaal niet. Zijn voedsel bestond uit brood en zout; hij dronk alleen water."
Athanasius
Beslissend werd voor Augustinus het bezoek van een kennis die uit Afrika overkwam. Augustinus kreeg te horen dat velen om God te dienen vrijwillig afstand hadden gedaan van alle weelde en werelds bezit. Met toenemende verwondering hoorde Augustinus ook vertellen over het leven van Antonius, "vader der monniken". Toen de bezoeker vertrokken was, stond Augustinus in hevige ontroering op en riep uit: "Wat overkomt ons? Wat is dit, dat gij gehoord hebt? De ongeleerden staan op en nemen de hemel, en wij met onze geleerdheid, zie, hoe wij ons wentelen in vlees en bloed!"
In hevige aanvechting liep Augustinus de tuin in, waar hij knielde onder een boom. Uit een naastgelegen tuin hoorde hij een kinderstem, die zei: "Tolle - Lege!", "Neem en lees!". Het was alsof de Heere zelf tegen hem sprak. Hij sloeg de brieven van Paulus open en las: "... niet in brasserijen en dronkenschappen, niet in slaapkamers en ontuchtigheden, niet in twist en nijdigheid; maar doet aan den Heere Jezus Christus, en verzorgt het vlees niet tot begeerlijkheden" (Romeinen 13 : 13,14).
"En terstond, toen ik deze woorden ten einde gelezen had, stroomde als het ware het licht der gemoedsrust mijn hart binnen en alle duisternis van twijfel vlood heen".
Augustinus, de rusteloze zoeker, had door Gods genade de rust gevonden. In zijn Belijdenissen merkt hij op: "Gij hebt ons geschapen tot U en ons hart is onrustig, totdat het rust vindt in U".
Op de dag voor Pasen in het jaar 387 werd hem door bisschop Ambrosius de doop toegediend. En zijn moeder Monica mocht dit nog beleven!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 1986
Mivo +16 | 24 Pagina's
