JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

2. 1 Korinthe 15

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

2. 1 Korinthe 15

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dit hoofdstuk neemt een bijzondere plaats in het geheel van de eerste brief aan de Korinthiërs in. Een nieuw onderwerp wordt aangesneden. Tot nu toe heeft Paulus gesproken over misstanden die in de gemeente heersen en waarvoor de hele gemeente verantwoordelijk wordt gesteld; nu gaat het over de dwaling van enkelen. Tot nu toe heeft Paulus vooral gewezen op afwijkingen die het christelijke leven betreffen, nu gaat het over de léér, de inhoud van de prediking van het Evangelie.

Er zijn in Korinthe sommigen die beweren dat er geen opstanding der doden is. Deze "sommigen" zullen vooral gezocht moeten worden bij de Grieken die christen geworden zijn. Zij staan nog zo onder invloed van het Griekse denken dat zij de verwachting van de opstanding der doden niet kunnen aanvaarden. (De Grieken stelden het lichaam voor als kerker van de ziel. Het lichaam was van een lagere orde en kon dus niet opstaan. Het sterven van het lichaam was de bevrijding van de ziel. Alleen de ziel leefde dan ook verder na de dood). De dwaling van deze mensen was dus niet dat zij een eeuwig leven na de dood ontkenden, maar dat dit leven uitsluitend een voortbestaan van de ziel was. In de lichamelijke opstanding geloofden ze niet. De opstanding van Christus erkenden ze wel, maar ze beschouwden dit als uitzonderingsgeval.

Tegen deze dwaling verzet Paulus zich met alle kracht. Ontkenning van de opstanding der doden ontneemt de grond aan elk geloof en elke hoop!

Het hoofdstuk is als volgt in te delen:

— Christus is opgestaan! (vers 1-11); 

— De betekenis van Christus' opstanding (vers 12-28); 

— De zin van het leven (vers 29-34); 

— Hoe de opstanding zal zijn (vers 35-49); 

— Het einde (vers 50-58).

 

Christus is opgestaan! (vers 1-11)

Paulus begint zijn uiteenzetting met te herinneren aan het hart van de boodschap die hij gebracht heeft en brengt: Christus, Die gestorven is voor onze zonden en begraven is, is op de derde dag opgewekt. Het feit van de opstanding van Christus wordt bevestigd door vele getuigen. Ook Paulus is daarvan getuige geweest.

Dit is de kern van het Evangelie: Christus, Die gestorven is voor de zonde, is opgewekt. Ook zij die met betrekking tot de opstanding der doden dwalen, zijn het hiermee eens. Op deze gemeenschappelijke basis kan Paulus zijn gesprek met hen beginnen.


Aantekeningen:

1. Voorts, broeders, ik maak u bekend het Evangelie, dat ik u verkondigd heb, hetwelk gij ook aangenomen hebt, in hetwelk gij ook staat;

ik maak u bekend het Evangelie dat ik u verkondigd heb: het Griekse werkwoord kan verklaard worden als: ik predik u het Evangelie, dat ik u altijd, ook nu, te prediken heb.

aangenomen: nl. met het geloof.

staat: het Evangelie is het fundament, de grondslag van het geestelijk leven (vgl. Rom. 5:2).

2. Door hetwelk gij ook zalig wordt, indien gij het behoudt op zodanige wijze als ik het u verkondigd heb; tenzij dan dat gij tevergeefs geloofd hebt.

behouden: vasthouden, bewaren.

tenzij dan dat gij tevergeefs geloofd hebt: als u geen ijdel geloof hebt. Paulus past dit niet op de Korinthiërs toe, maar wil hiermee tot uitdrukking brengen dat het om alles of niets gaat: als de opstanding geloochend wordt, is er geen fundament meer voor geloof en hoop.

3. Want ik heb ulieden ten eerste overgegeven hetgeen ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden, naar de Schriften;

ten eerste: in de eerste plaats.

overgegeven en ontvangen: deze woorden wijzen op de zgn. traditieketen. In deze tijd bestonden nog weinig of geen geschriften. De apostelen hebben het Evangelie rechtstreeks van Christus ontvangen en ze geven het mondeling door zoals ze het ontvangen hebben (Gal. 1:12). Paulus herinnert hiermee aan de bron en daarmee aan de betrouwbaarheid van zijn woorden.

voor onze zonden: om ons van de zonde te verlossen (Rom. 5:8; Rom; 8:32, 1 Petr. 3:18).

naar de Schriften: alle dingen geschieden zoals ze in Gods raad besloten liggen en God ze in de profetie heeft geopenbaard (Jes. 53:0 7; Dan. 9:24-26).

4. En dat Hij is begraven en dat Hij is opgewekt ten derde dage naar de Schriften;

begraven: Christus is dus werkelijk gestorven (H.C. vraag 41).

opgewekt ten derde dage: Christus heeft Zelf de vergelijking getrokken met de geschiedenis van Jona in de vis (Matth. 12:40).

5. En dat Hij is van Céfas gezien, daarna van de twaalven.

Aan de waarheid van de opstanding van Christus werd in Korinthe niet getwijfeld en Paulus kan haar daarom straks maken tot uitgangspunt van zijn betoog m.b.t. de opstanding des vleses. De vermelding van de verschijningen gebeurt om de opstanding van Christus en haar betekenis beter te doen uitkomen.

Céfas: Petrus (Joh. 1:43; Hand. 10:5).

twaalven: de elf apostelen, zij behielden de naam "de twaalven", dat was dus hun volkomen getal. Dit werd ook weer aangevuld (Hand. 1:25).

6. Daarna is Hij gezien van meer dan vijfhonderd broederen op eenmaal van welke het merendeel nog overig is en sommigen ook zijn ontslapen.

vijfhonderd broederen: een verschijning aan een grote groep broeders, waarvan de Evangeliën geen melding maken.

van welke het merendeel nog overig is: de Korinthiërs kunnen de juistheid van zijn mededeling nagaan. Er zijn vele levende getuigen van de opstanding: zo wordt de opstanding alom gepredikt.

7. Daarna is Hij gezien van Jacobus, daarna van al de apostelen.

Jacobus: waarschijnlijk de broeder des Heeren.

apostelen: het woord wordt hier in ruimere zin gebruikt voor allen die het Evangelie verkondigden (vgl. "afgezant") (2 Kor. 8:23).

8. En ten laatste van allen is Hij ook van mij, als van een ontijdig geborene gezien.

ontijdig geborene: een verachte, onwaardige. Het duidt hier ook op Paulus' apostelschap (vgl. Job 3:16; Ps. 58:9). Tijdens zijn leven op aarde heeft de Heere Jezus uit de wijdere discipelenkring twaalf uitgekozen die Hij tot apostel benoemde. Een apostel is iemand die belast is met de vertegenwoordiging van de persoon en de zaak van een ander ( Mark. 3:14; Matth. 10:2). Omdat Paulus als dertiende aan de apostelen toegevoegd is, noemt hij zich een "ontijdig geborene".

9. Want ik ben de minste van de apostelen, die niet waardig ben een apostel genaamd te worden, daarom dat ik de gemeente Gods vervolgd heb.

Paulus geeft een nadere toelichting op vers 8: Paulus moet zo spreken op grond van zijn gedrag. Het blijft hem drukken dat hij de gemeente Gods vervolgd heeft. Daarom belijdt hij dat hij de minste van de apostelen is.

10. Doch door de genade Gods ben ik, dat ik ben; en Zijn genade die aan mij bewezen is, is niet ijdel geweest, maar ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen, doch niet ik, maar de genade Gods die met mij is.

ben ik, dat ik ben: nl. een gelovig Christen en bovendien een apostel van Jezus Christus.

niet ijdel: niet tevergeefs, dus: veel vruchten voortbrengend. 

ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen: God heeft hem zoveel genade gegeven dat hij meer inspanning op kon brengen, grotere dienstbaarheid kon betonen, meer verdrukking en vervolging kon verdragen dan de andere apostelen.

doch niet ik, maar de genade Gods die met mij is: God gaf hem de kracht die hij nodig had.

11. Hetzij dan ik, hetzij zijlieden, prediken wij, en alzo hebt gij geloofd.

alzo: nl. zoals vermeld is in vers 3 en 4. Paulus komt weer terug bij zijn onderwerp: de opstanding van Christus.


 

De betekenis van Christus' opstanding (vers 12-28)

Het eerste wat Paulus met alle nadruk zegt, is dat de opstanding van Christus en de verwachting van de opstanding der doden niet van elkaar zijn los te maken. De opstanding van Christus wèl belijden en de opstanding der doden ontkennen, is onmogelijk.

Verwerping van deze verwachting houdt in dat Christus niet is opgestaan. Dat is de consequentie. En dan heeft het geloof geen inhoud meer, dan zijn de apostelen leugenaars geweest, dan zijn zij die gestorven zijn, rustend op de belofte van de vergeving der zonden en de wederopstanding des vleses, verloren. Het Evangelie wordt zo beperkt tot het aardse leven.

Maar dan maakt Paulus een eind aan de overwegingen hoe het zou zijn als Christus niet was opgestaan. Christus ìs opgestaan. Christus is de Eersteling geworden dergenen die ontslapen zijn en weer opstaan. Allen die van Christus zijn, zullen door de levendmakende Geest van God worden opgewekt.

De opstanding van Christus en de opstanding der doden behoren beide tot dezelfde opstanding. Maar er is wel een rangorde in het verlossingsplan van God: eerst Christus en daarna degenen die bij de wederkomst van Christus Hem toebehoren.

De opstanding van Christus is een volkomen overwinning. Toch zal de zegepraal van Christus in het einde pas ten volle blijken. Dan is ook de laatste vijand, de dood, verslagen. Dan komt de drieënige God werkelijk aan Zijn eer: God is dan alles in allen.

Op dat ogenblik wacht de opstanding der doden. Nu kan deze nog niet plaatsvinden, omdat nog niet alle vijanden onder de voeten van Christus zijn gezet.


Aantekeningen:

12. Indien nu Christus gepredikt wordt, dat Hij uit de doden opgewekt is, hoe zeggen sommigen onder u dat er geen opstanding der doden is?

sommigen: de dwaling dat de doden niet zullen opstaan, werd niet door de gehele gemeente aangehangen.

13. En indien daar geen opstanding der doden is, zo is Christus ook niet opgewekt.

Paulus gaat nu stap voor stap verklaren dat de opstanding der doden wel bestaat: als de opstanding der doden niets is, dan volgt daaruit dat Christus ook niet is opgestaan. De kanttekeningen geven het volgende beeld: Christus en de gelovigen vormen een lichaam. Als de leden van het lichaam (de gelovigen) niet levend worden dan kan ook het Hoofd (Christus) niet levend zijn.

14. En indien Christus niet opgewekt is, zo is dan onze prediking ijdel, en ijdel is ook uw geloof.

zo is dan onze prediking ijdel, en ijdel is ook uw geloof: de opstanding van Christus was juist de inhoud van de prediking en het geloof.

15. En zo worden wij ook bevonden valse getuigen Gods; want wij hebben van God getuigd dat Hij Christus opgewekt heeft, Die Hij niet heeft opgewekt, zo namelijk de doden niet opgewekt worden.

valse getuigen Gods: het is een vals getuigenis (in de Naam des Heeren!) geweest als Christus inderdaad niet is opgewekt. Dan is het een getuigenis tegen God geweest.

16. Want indien de doden niet opgewekt worden, zo is ook Christus niet opgewekt.

want: kan één dode opstaan dan kunnen ook meerderen opstaan, kunnen echter meerderen niet opstaan, dan ook niet één.

17. En indien Christus niet opgewekt is, zo is uw geloof tevergeefs, zo zijt gij nog in uw zonden.

zo zijt gij nog in uw zonden: het geloof zou geen vrucht, geen resultaat hebben als Christus, behalve gestorven, niet opgewekt was (Rom 4:24, 25; Rom. 8; Rom. 8:11).

18. Zo zijn dan ook verloren, die in Christus ontslapen zijn.

verloren: de verdoemenis onderworpen.

in Christus: in het geloof in Christus en in de hoop van de zalige opstanding door Christus (1 Thess. 4:14).

19. Indien wij alleenlijk in dit leven op Christus zijn hopende, zo zijn wij de ellendigste van alle mensen.

de ellendigste van alle mensen: want: 1e. er is na dit leven niets meer te verwachten; 2e. in dit leven heeft het geloof nutteloos een last opgelegd.

20. Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, en is de Eersteling geworden dergenen, die ontslapen zijn.

maar nu: er volgt een tegenstelling.

Eersteling: een beeld ontleend aan de Mozaïsche wetgeving: als de eerste vruchten geofferd en aangenomen waren was dit een waarborg dat de gehele oogst gezegend was (Deut. 26). Vgl. Christus, de Eersteling en de gelovigen, de oogst (Kol. 1:18).

21. Want dewijl de dood door een mens is, zo is ook de opstanding der doden door een Mens.

Paulus legt dit uit in vers 22.

22. Want gelijk zij allen in Adam sterven, alzo zullen zij ook in Christus allen levend gemaakt worden.

in Adam: door de zonde die Adam heeft gedaan, en al zijn nakomelingen in hem.

allen: alleen de gelovigen, zie vers 23 (Rom. 5:12).

levend gemaakt worden: Paulus spreekt van de toekomende tijd, bij de wederkomst van Christus.

23. Maar een iegelijk in zijn orde; de Eersteling Christus, daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

orde: verschil in tijd (Christus is Eersteling, daarna ...).

toekomst: Gr. parousia = aankomst; het feit van Christus wederkomst.

24. Daarna zal het einde zijn, wanneer Hij het Koninkrijk God en de Vader zal overgegeven hebben; wanneer Hij zal teniet gedaan hebben alle heerschappij en alle macht en kracht;

het einde: nl. van deze tegenwoordige wereld.

Koninkrijk: vóór de val erkent de mens God als Koning en Heere van de wereld. De zondeval doet deze heerschappij niet teniet, maar de mens erkent het koningschap Gods niet gewillig. Na de val komt er een werk Gods in de wereld om alles weer tot erkenning van Zijn heerschappij te brengen. De opbouw van dit Rijk vindt in Christus' werk zijn middelpunt. Het einde is dat allen de heerschappij Gods weer erkennen, hetzij vrijwillig, hetzij gedwongen Fil. 2:10,11).

25. Want Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn voeten zal gelegd hebben.

de vijanden onder zijn voeten leggen: een gebruik in de tijd van de oude Oosterse vorsten. Het was de openlijke verkondiging van de overwinning. De koning zette de voet op de nek van zijn verslagen vijand (Ps. 110:1; Joz. 10:24).

26. De laatste vijand die teniet gedaan wordt is de dood.

de dood: zoals hij door de zonde in de wereld gekomen is (Rom. 6:23).

27 Want Hij heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen. Doch wanneer Hij zegt, dat Hem alle dingen onderworpen zijn, zo is het openbaar dat Hij uitgenomen wordt Die Hem alle dingen onderworpen heeft.

Hij: Christus.

Hij: Christus.

Hem: aan Christus.

Hij: God.

zo is het openbaar dat Hij uitgenomen wordt: het is vanzelfsprekend dat er op "alle dingen" één uitzondering is, nl. God Zelf (Ps. 8; Hebr. 2).

28. En wanneer Hem alle dingen zullen onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon Zelf onderworpen worden Dien, Die Hem alle dingen onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen.

onderworpen: Christus' Middelaarswerk verricht in gehoorzaamheid aan de Vader zal beëindigd zijn. 

de Zoon Zelf onderworpen: in Zijn gehoorzaamheid stelt Hij Zich onder de Vader.

alles in allen: alle schepselen zullen de heerschappij van God (en die heerschappij alleen) erkennen.


 

De zin van het leven (vers 29-34)

Voordat Paulus dieper ingaat op de vragen rondom de opstanding der doden, wil hij door twee voorbeelden duidelijk maken dat alles zinloos wordt als men deze ontkent.

Als eerste voorbeeld noemt Paulus het "zich laten dopen voor de doden". Wat hier precies bedoeld wordt, is niet bekend maar het is in ieder geval een gebruik dat alleen zin heeft als de doden worden opgewekt.

Bij het tweede voorbeeld wijst Paulus op zichzelf en de andere apostelen. Hun leven in dienst van de prediking van het Evangelie is een weg van verdrukking, vervolging en levensgevaar. Als er geen opstanding komt, is al dit lijden zinloos. Dan is het veel beter om zoveel mogelijk van het leven te genieten.


Aantekeningen:

29. Anders, wat zullen zij doen, die voor de doden gedoopt worden, indien de doden ganselijk niet opgewekt worden? Waarom worden zij voor de doden ook gedoopt?

voor de doden dopen: een mogelijke betekenis is dat dit dopen gebeurde boven of over de graven, misschien om daarmee te betuigen: "die in het graf liggen zullen nochtans opgewekt worden en ook mijn sterfelijke lichaam zal eenmaal door de kracht van Christus opstaan". Toch is niet met zekerheid te zeggen naar welke gewoonte Paulus hier verwijst.

30. Waarom zijn ook wij alle uren in gevaar?

in gevaar: het apostelschap bracht gevaren, moeilijkheden en verdriet met zich mee (1 Kor 4:9).

31. Ik sterf alle dagen, hetwelk ik betuig bij onze roem, die ik heb in Christus Jezus onze Heere.

ik sterf alle dagen: ik ben niet alleen in levensgevaar, maar word met zoveel verdrukkingen overvallen dat mijn leven een gedurige dood schijnt.

onze roem: de roem die Paulus heeft omdat hij de Korinthiërs tot het geloof mocht brengen (1 Kor 9:1).

32. Zo ik, naar de mens, tegen de beesten gevochten heb te Éfeze, wat nuttigheid is het mij, indien de doden niet opgewekt worden? Laat ons eten en drinken, want morgen sterven wij.

tegen de beesten vechten: figuurlijk op te vatten: de tegenstanders en vijanden worden vergeleken met beesten die trachten te verscheuren en te vernielen.

laat ons eten en drinken: laten we van het leven genieten, ons geen moeite getroosten Gods wil te doen, ons uitleven in de zonden (Jes. 22 : 13).

33. Dwaalt niet. Kwade samensprekingen verderven goede zeden.

kwade samensprekingen verderven goede zeden: een spreekwoord, ontleend aan een vers van de Griekse blijspeldichter Menander (± 300 v.Chr.). Slechte gesprekken (zoals hier de loochening van de opstanding) hebben slechte gevolgen voor de levenswandel (Spr. 13:20).

34. Waakt op rechtvaardiglijk, en zondigt niet. Want sommigen hebben de kennis van God niet. Ik zeg het u tot schaamte.

waakt op rechtvaardiglijk: Wordt nuchter! De Korinthiërs zien de dingen niet juist en gaan op in hun verblinding.


 

 

Hoe de opstanding zal zijn (vers 35-49)

Eén van de argumenten die men tegen de belijdenis van de opstanding gebruikte was het feit dat het menselijke lichaam vergaat na het sterven: hoe is dan opstanding mogelijk?

Paulus antwoordt op deze vraag met een beroep op de almacht en wijsheid van de Schepper. In de schepping toont God steeds opnieuw Zijn werkende kracht. Zoals een dode tarwekorrel weer tot leven komt zal ook het dode lichaam weer tot leven gebracht worden. In de schepping heeft God grote verscheidenheid gemaakt. Zo zal God ook in staat zijn om van het tot stof vergane lichaam een geestelijk lichaam te scheppen. In de opstanding komt het geestelijke in plaats van het natuurlijke, het onvergankelijke in plaats van het vergankelijke, kracht in plaats van zwakheid, heerlijkheid in plaats van oneer. Zoals we nu het beeld dragen van de vergankelijke mens, zo zullen we dan het beeld dragen van de opgestane Christus. Tegelijk is het hetzelfde lichaam, in die zin dat de persoonlijkheid zich handhaaft in de opstanding. Er is kontinuïteit, zoals de aard van de gezaaide graankorrel bepaalt hoe de halm zal zijn.


Aantekeningen:

35. Maar, zal iemand zeggen: Hoe zullen de doden opgewekt worden en met hoedanig een lichaam zullen zij komen?

hoe zullen de doden opgewekt worden: hoe is het mogelijk dat de doden van wie de lichamen vergaan, verteren, verbrand worden, weer opgewekt worden?

36. Gij dwaas, hetgeen gij zaait wordt niet levend, tenzij dat het gestorven zij.

dwaas: ieder die in twijfel trekt wat de almachtige God doen kan en doen zal.

37. En hetgeen gij zaait, daarvan zaait gij het lichaam niet, dat worden zal, maar een bloot graan, naar het voorvalt, van tarwe of van enig der andere granen.

een bloot graan: slechts de korrel, geen plant.

naar het voorvalt: bijvoorbeeld.

38. Maar God geeft hetzelve een lichaam, gelijk Hij wil, en aan een iegelijk zaad zijn eigen lichaam.

God geeft hetzelve een lichaam, gelijk Hij wil: 1. God is het Die de vrucht geeft; 2. God verbindt dit wel aan een vaste orde die Hij in de natuur gelegd heeft (Ps. 104:13,14; Ps. 145:15).

39. Alle vlees is niet hetzelfde vlees; maar een ander is het vlees der mensen, en een ander is het der beesten, en een ander der vissen en een ander der vogelen.

vlees: in dit vers te onderscheiden van het lichaam. Het lichaam is het organisme dat uit vlees is opgebouwd; "vlees" heeft hier niet de bijbetekenis van zondig vlees.

40. En daar zijn hemelse lichamen, en daar zijn aardse lichamen; maar een ander is de heerlijkheid der hemelse en een andere der aardse.

Tegenover de hemellichamen staan de wezens op de aarde met hun lichaam. Tussen de beide soorten lichamen bestaat een groot verschil. 

heerlijkheid: glans, hoedanigheid.

41. Een andere is de heerlijkheid der zon, en een andere de heerlijkheid der maan, en een andere is de heerlijkheid der sterren; want de ene ster verschilt in heerlijkheid van de andere ster.

Er is niet alleen onderscheid tussen de hemelse en aardse lichamen, maar zelfs de hemelse lichamen hebben niet allen gelijke heerlijkheid: Want de zon gaat de maan te boven en de sterren verschillen van elkaar.

42. Alzo zal ook de opstanding der doden zijn. Het lichaam wordt gezaaid in verderfelijkheid, het wordt opgewekt in onverderfelijkheid;

alzo: zoals er onderscheid in heerlijkheid is tussen vlees en vlees, tussen lichamen en lichamen, zal er ook onderscheid zijn tussen het aardse lichaam en het lichaam na de opstanding. Dat blijkt uit de volgende voorbeelden:

* verderfelijkheid - onverderfelijkheid

* oneer - heerlijkheid

* zwakheid - kracht

* natuurlijk - geestelijk

43. Het wordt gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in heerlijkheid; het wordt gezaaid in zwakheid, het wordt opgewekt in kracht.

zaaien: Paulus spreekt niet van begraven omdat dit doodsgedachten wekt, maar van "zaaien", duidend op nieuw leven. 

in heerlijkheid: schoon en blinkende (Matth. 13:43).

44. Een natuurlijk lichaam wordt er gezaaid, een geestelijk lichaam wordt er opgewekt. Daar is een natuurlijk lichaam en daar is een geestelijk lichaam.

natuurlijk: onderworpen aan de natuur, aan de zonde, de hartstochten en allerlei behoeften. 

geestelijk: door de Geest vernieuwd, zo dat het past in de heerlijkheid (2 Kor. 3:18; 2 Kor. 4:16-18; Fil. 3:21).

daar ... en ... : als er een natuurlijk lichaam is dan is er een geestelijk lichaam.

45. Alzo is er ook geschreven: De eerste mens Adam is geworden tot een levende ziel; de laatste Adam tot een levendmakende geest.

tot een levende ziel: in het natuurlijk leven. Hij had daarom een bij die ziel behorend lichaam (Gen. 2:7).

de laatste Adam: Christus' werk heeft voor anderen betekenis (Rom. 5:12-21). 

tot een levendmakende geest: Christus leeft niet alleen (zoals ook Adam leefde) maar Hij gèèft leven (Rom. 8:11).

46. Doch het geestelijke is niet eerst, maar het natuurlijke, daarna het geestelijke.

Vgl. vers 44b: het geestelijke kan niet komen tenzij dat er eerst het natuurlijke is.

47. De eerste mens is uit de aarde aards; de tweede mens is de Heere uit de hemel.

uit de hemel: Paulus ontkent hiermee niet dat Christus een aards lichaam heeft, maar wijst erop dat Christus als Zoon van God op aarde is gekomen (Joh. 1:14).

48. Hoedanig de aardse is, zodanig zijn ook de aardsen; en hoedanig de Hemelse is, zodanig zijn ook de hemelsen.

hoedanig ... zodanig: zoals het hoofd is zullen ook de leden zijn. 

de aardse: Adam.

de Hemelse: Christus.

49. En gelijkerwijs wij het beeld des aardsen gedragen hebben, alzo zullen wij ook het beeld des hemelsen dragen.

zullen: bij de opstanding zullen de gelovigen ook naar het lichaam het beeld van Christus dragen (2 Kor. 3:18; Fil. 3:21).


 

Het einde (vers 50-58)

Paulus vat het voorgaande samen. Het sterven van het aardse lichaam is noodzakelijk voor de opstanding: dit aardse lichaam, onderworpen aan zonde en vergankelijkheid, kan niet komen in het Rijk Gods.

Eén vraag blijft er dan nog over: Hoe zal het gaan met hen die op het ogenblik van Christus' wederkomst nog in leven zijn?

De levenden zullen op de jongste dag in een oogwenk veranderd worden en dezelfde verheerlijkte lichamen ontvangen als degenen die op dat ogenblik uit de doden zullen opstaan. Al het vergankelijke zal van hen weggedaan worden en de onvergankelijkheid zal hen aangedaan worden. Dan zal er de volkomen overwinning zijn op de dood.

Zo heeft Paulus zijn geloof beleden in de overwinning van Christus. Het hoofdstuk eindigt in een loflied. Midden in de schijnbare macht van de dood is de gemeente verzekerd van de toekomst van Christus. De dood jaagt geen schrik meer aan. Daarom roept Paulus op om verder te gaan in de dienst des Heeren, standvastig en onwankelbaar, "als die weet dat uw arbeid niet ijdel is in de Heere".


Aantekeningen:

50. Doch dit zeg ik broeders, dat vlees en bloed het Koninkrijk Gods niet beërven kunnen, en de verderfelijkheid beërft de onverderfelijkheid niet.

vlees en bloed: een bijbelse zegswijze die de mens aanduidt naar zijn aardse, stoffelijke verschijning.

niet beërven kunnen: omdat het Rijk van God niet van aardse maar van hemelse orde is (Matth. 16:17; Gal. 1:16; Ef. 6:12; 1 Cor. 6:10).

51. Ziet, ik zeg u een verborgenheid: wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden;

verborgenheid: iets wat tevoren nog onbekend was, maar in de nieuwe bedeling bekend gemaakt wordt.

52. In een punt des tijds, in een ogenblik, met de laatsten bazuin; want de bazuin zal slaan en de doden zullen onverderfelijk opgewekt worden, en wij zullen veranderd worden. 

punt des tijds: ondeelbaar ogenblik.

de laatste bazuin: de bazuin van de eeuwigheid (1 Thess. 4:16).

53. Want dit verderfelijke moet onverderfelijkheid aandoen, en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen.

moet: het is noodzakelijk omdat het zondige het koninkrijk Gods niet kan beërven.

aandoen: omhullen.

54. En wanneer dit verderfelijke zal onverderfelijkheid aangedaan hebben, en dit sterfelijke zal onsterfelijkheid aangedaan hebben, alsdan zal het woord geschieden dat geschreven is: De dood is verslonden tot overwinning.

dat geschreven is: Jesaja 25:8. Er is in het algemeen overeenstemming met het verband waarin Jesaja dit woord schreef. Jesaja spreekt hier van het heil dat God in het einde doet komen.

de dood: in dit verband de tijdelijke dood.

55. Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning?

prikkel: 1. de ijzeren punt van de stok waarmee de ossen werden aangevuurd. 2. de angel van een insekt. Dood en hel kunnen niet meer overwinnen omdat ze overwonnen zijn (Hos. 13 : 14).

56. De prikkel nu des doods is de zonde, en de kracht der zonde is de wet.

de prikkel nu des doods is de zonde: de dood oefent in de telkens bedreven zonde zijn macht: wie zondigt, sterft (Rom. 5:12; Rom. 7:7 e.v.).

de kracht der zonde is de wet: de wet brengt niet alleen tot kennis van de zonde, maar de verdorvenheid die in de mens is, wordt door deze kennis verwekt en gaande gemaakt tegen het gebod wanneer Gods Geest dat niet belet.

57. Maar Gode zij dank, Die ons de overwinning geeft door onze Heere Jezus Christus.

geeft: niet slechts in de toekomst, maar nu reeds.

58. Zo dan, mijn geliefde broeders, zijt standvastig, onbeweeglijk, altijd overvloedig zijnde in het werk des Heeren, als die weet dat uw arbeid niet ijdel is in de Heere.

zo dan: daarom.

het werk des Heeren: niet alleen de arbeid in Gods koninkrijk, maar in goede werken in het algemeen.

niet ijdel: niet zonder inhoud en vruchten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1985

Mivo +16 | 40 Pagina's

2. 1 Korinthe 15

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1985

Mivo +16 | 40 Pagina's