JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

2. Inhoud en theologisch karakter van de N.G.B.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

2. Inhoud en theologisch karakter van de N.G.B.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van onze nederlandse belijdenisgeschriften is de Heidelbergse Catechismus vooral praktisch-onderwijzend, bij de Dordtse Leerregels overheerst de pastorale toon, terwijl de N.G.B. het meest leerstellig is. De extra moeite besteed aan de bestudering van de N.G.B. wordt rijk beloond, want in deze belijdenis klopt het hart van de kerk van de reformatie.

 

1. Verdeling en korte inhoud

De N.G.B. bestaat uit 37 artikelen. De meeste artikelen beginnen met de woorden "wij geloven"; artikel 1 opent met de prachtige woorden "Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond...".

De artikelen zijn op de volgende wijze te verdelen:

art. 1 het geloof in God

art. 2-7 de middelen waardoor wij Hem kennen

art. 8-11 de Drieënige God

art. 12- 15 schepping, voorzienigheid, val en de gevolgen daarvan

art. 16+17 de verkiezing en de wederoprichting van de gevallen mens

art. 18-21 over Christus

art. 22-26 de weldaden des heils

art. 27-32 de kerk

art. 33-35 de sacramenten

art. 36 de overheid

art. 37 het laatste oordeel

 

2. Het theologisch karakter

De reformatie wilde niet iets nieuws zijn; ze heeft terug gewezen naar de Schrift en naar de kerkvaders (o.a. Augustinus). Dit komt ook uit in de reformatorische belijdenisgeschriften, m.n. in de N.G.B.

a. Allereerst wil de belijdenis katholiek (= algemeen) zijn. Ze wil wijzen op de belijdenis van de katholieke kerk de eeuwen door. De belijdenis zoekt bewust aansluiting bij de vroeg-christelijke belijdenissen: het gaat haar er niet om alleen maar in te gaan op eigentijdse kwesties (bestrijding van gevaren).

- De Apostolische Geloofsbelijdenis vormt het grondschema van de N.G.B. en is in haar geheel verwerkt in de 37 artikelen (de lijn God de Schepper, de Zoon, de Heilige Geest, de kerk en het oordeel).

- De oude belijdenis van Nicéa (325 na Chr. met nadruk op de godheid van Christus) en die van het concilie van Chalcédon (451 na Chr. waar beleden is dat de twee naturen van Christus "ongedeeld en ongescheiden, onvermengd en onveranderd" in één goddelijk persoon verenigd zijn) klinken door in art. 8 en 9 (de Drieëenheid), art. 10 (de godheid van Christus) en art. 19 (de twee naturen van Christus). Zo lezen we in art. 9: "Deze leer van de Heilige Drievuldigheid is altijd beweerd en onderhouden geweest bij de ware kerk, van de tijden der apostelen af tot nu toe..."

- Verder wordt in art. 15 terug gegrepen op de erfzondeleer, zoals die door Augustinus als een van de eersten onder woorden is gebracht.

b. Binnen dit katholieke kader wil de belijdenis reformatorisch zijn. Zij wil de kerk terugroepen tot de gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift. Het Sola Scriptura, alleen de Schrift, is hét kenmerk van de Reformatie geweest. Vandaar dat het schriftbewijs in de artikelen zo'n grote plaats krijgt. Steeds worden bijbelteksten genoemd en aangehaald; art. 9 is daarvan een duidelijk voorbeeld. Vandaar ook de grote aandacht voor de schriftleer (art. 27!). Omdat de kerk tijdens de Reformatie weer onder het Woord gebracht wordt, krijgen ook het alleen door genade, alleen het geloof, alleen Christus weer hun volle betekenis (vgl. art. 21, 22 en 24).

Nader getypeerd is de N.G.B, calvinistisch. De invloed van Calvijn loopt via zijn catechismus van Genève en de franse belijdenis (Confessio Gallicana). Duidelijk aanwijsbaar zijn de overeenkomsten met Calvijns Institutie. Evenzo zijn er parallellen tussen bijv. art. 35 (over het Avondmaal) en Calvijns "Traktaat van het Heilig Avondmaal" (1540).

c. Tenslotte is de N.G.B, ook een eigentijds belijden. Ze gaat in op de vragen en problemen van haar eigen tijd (de zestiende eeuw). Daarbij weet ze zich geplaatst tegenover twee fronten: Rome en de dopers.

Veelvuldig worden de roomse dwalingen bestreden:

- de apocriefe boeken hebben minder gezag dan de canonieke boeken van de Schrift (art. 6);

- de Heilige Schrift alléén is voldoende als regel van het geloof; pausen en concilies staan onder het gezag van de Schrift (art. 7);

- de erfzonde wordt niet door de doop afgewassen (art. 15);

- Christus is een volkómen Zaligmaker (art. 22);

- goede werken zijn niet de grond van de zaligheid (art. 24);

- de ceremoniële wetten (die Rome handhaaft door altaren, priesters en ceremoniële handelingen) hebben afgedaan (art. 25);

- de heiligen mogen niet vereerd worden (art. 26);

- het is een kenmerk van een valse kerk wanneer bijvoorbeeld de roomse kerk haar macht stelt boven die van het Woord (art. 29);

- kerkelijke hiërarchie moet afgewezen worden (art. 31);

- Christus heeft slechts twee sakramenten ingesteld (art. 33); 

- de Sakramenten hebben automatisch werkende kracht (ar. 34).

Ook de doperse dwalingen worden bestreden:

- de Heere Jezus heeft het vlees van Maria aangenomen (art. 18);

- de kinderdoop is bijbels (art. 34);

- opstand tegen de overheid moet afgewezen worden (art.36).

De tijdbetrokkenheid van de N.G.B. blijkt ook uit de eigentijdse formuleringen en woorden: de gelukzalige Maria (art. 18), de heilige Johannes (art. 14), de heilige Paulus (art. 30), de magistraten en plakkaten der prinsen (art. 27), Jezus Christus de enige en algemene Bisschop (art. 31), de politiën, overheden, magistraten en justitie (art. 36), de zaak van de vromen, die nu tegenwoordig van vele rechteren en overheden als ketters en goddeloos verdoemd worden (art. 37).

 

3. Enkele aktuele thema's uit de N.G.B.

Het zou het bestek van deze schets te buiten gaan om de Inhoud van alle 37 artikelen aan de orde te stellen. Daarvoor kan men terecht bij allerlei verklaringen over de Nederlandse Geloofsbelijdenis (zie literatuurlijst). De volgende keuze uit de artikelen wil de aktualiteit van de N.G.B. voor onze tijd doen uitkomen. Wanneer we als christenen van de twintigste eeuw willen staan in de traditie van het belijden van alle eeuwen kunnen we niet voorbijgaan aan de N.G.B.

a. Hoe zien we de Bijbel? (art. 3)

In diskussies over ethische onderwerpen is nogal eens te horen: "Ja, dat zegt Paulus, maar..." of "Maar de Bijbel geldt toch niet meer voor onze tijd...". Deze opmerkingen zeggen iets over iemands visie op de Schrift. De vraag hoe je over de Schrift denkt is een heel belangrijke vraag. Het maakt een groot verschil of je de Bijbel ziet als het Woord van God of als een menselijk boek. En dit heeft weer grote gevolgen voor je stellingname in allerlei ethische diskussies.

Ook in de tijd van de Reformatie was deze vraag van beslissende betekenis. Art. 3 wijst eerst op het feit dat het Woord Gods "niet is gezonden noch voortgebracht door de wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, van de Heilige Geest gedreven zijnde, hebben (het) gesproken" (2 Petr. 1:21). Het gaat hier over de woordinspiratie: de woorden gesproken door profeten en apostelen zijn geen menselijke maar goddelijke woorden. Dit gold dus de tijd dat het Woord nog niet geschreven was (de fase van de mondelinge overlevering van de Schrift). Toch gaat Gods zorg voor ons en onze zaligheid verder. In Zijn bijzondere zorg heeft Hij deze woorden ook op laten schrijven (dan begint de fase van de schriftelijke overlevering).

De inspiratie (het "ingeblazen" zijn door de Heilige Geest) geldt ook voor het geschréven Woord van God: de Bijbel. Daarom is de Bijbel Gods Woord. En zo zijn in het N.T. eigenlijk niet Paulus of Johannes aan het Woord, maar is het de Heere Zelf Die tot ons spreekt. Als het Woord van de levende God behoort de Bijbel ook in onze tijd alle gezag te hebben. Terecht noemt art. 3 de Bijbel "Heilige en Goddelijke Schrifturen". Alleen dié kunnen ons wijs maken tot zaligheid.


Van het geschreven woord Gods

Wij belijden, dat dit Woord Gods niet is gezonden noch voortgebracht door menselijke wil, maar de heilige mensen Gods, van de  Heilige Geest gedreven zijnde, hebben (het) gesproken, gelijk de apostel zegt (2 Petr. 1:21).

Zo vangt art. 3 aan. De Heilige Schrift is het tweede middel waardoor God Zich heeft geopenbaard en wel op meer heldere en volkomener wijze, voor zover het voor de mens nodig is te weten wat dient tot Gods eer en wat nuttig is tot zaligheid der Zijnen. Geen boek is er dat in de geschiedenis der eeuwen van groter betekenis is geweest, maar ook geen boek is er dat meer miskend, geloochend en bestreden is geworden. Op welke wijzen en met welke middelen men het ook van de aarde trachtte te doen verdwijnen, toch heeft God Zijn Woord doen bewaren en zal Hij het doen bewaren. En waar de Heere Zijn Woord nog laat verbreiden, zal Hij door Zijn Geest in de harten van zondaren de ware kennis der Waarheid doen zegevieren. Art. 3 van de Belijdenis wijst de goddelijke oorsprong aan van de Heilige Schrift. Het Woord Gods is niet gezonden noch voortgebracht door de wil des mensen, maar heilige mannen Gods zijn gedreven door de Heilige Geest om te spreken en hun woorden ter schrift te stellen of ter schrift te doen laten stellen. Want de profetie is voortijds niet voortgebracht door de wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, van de Heilige Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken, (2 Petr. 1:21). Ja, al de schrift is van God ingegeven, (2 Tim. 3:16) en daarom ook feilloos. Het Woord Gods wordt de Bijbel genoemd, en dit woord bijbel komt van het Griekse woord biblos, dat de naam is van de bast of merg van de papyrusplant, alsmede het daaruit vervaardigde papier, het betekent dan geschrift of boek. Daarom is de Bijbel het Boek der boeken, namelijk de Heilige Schrift. De Belijdenis maakt in dit artikel onderscheid tussen het Woord Gods zoals het door de Heilige mensen Gods, door de Heilige Geest gedreven zijnde, gesproken is en het daarna op schrift gestelde Woord Gods.

Uit: "Toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis" , ds. K. de Gier


Heeft de mens een vrije wil? (art 14)

Hoe moeten we denken over de uitspraak: "Kies voor Jezus, en als je dat niet doet is het je eigen schuld" of over de vraag "De mens is toch vrij; hij kan toch zelf kiezen tussen goed of kwaad"?

Het gaat hierbij niet om vrijheid in psychologische zin. Psychologische vrijheid wil zeggen dat we niet uit dwang handelen: de mens is geen werktuig of machine, geen stok of blok. Augustinus, Luther en Calvijn hebben deze vrijheid van de wil nooit geloochend.

Wat bedoeld wordt, is de vraag of de mens het vermogen heeft om in het religieuze of zedelijke leven te kiezen tussen goed en kwaad. Kan de mens voor God of tégen God kiezen? Kan hij God liefhebben of haten?

Laten we nu art. 14 eens lezen. "Wij geloven, dat God de mens geschapen heeft kunnende met zijn wil in alles overeenkomen met de wil Gods." De mens is geschapen met een vrije wil: hij kon goed doen. Door de val is de mens echter aan de zonde onderworpen, zijn hele natuur is verdorven. Hij heeft zijn uitnemende gaven verloren. Na de zondeval is het menselijk bestaan getypeerd door "duisternis".

Wie dus bovenstaande vragen positief beantwoordt, vergeet één ding: de mens is door de zondeval een slaaf van de zonde geworden. Voor de val konden Adam en zijn vrouw in vrijheid kiezen tussen goed en kwaad; na de val alleen maar kwaad! Met nadruk verwerpt art. 14 de leer van de vrije wil van de mens. In vijandschap tegen God is het menselijk hart voor de Heere gesloten. Let eens op de teksten waarop art. 14 in dit verband wijst.

De slaafse en knechtelijke gebonden wil moet door de Heilige Geest omgezet, vernieuwd worden. Christus maakt in het leven van Gods kinderen de wil weer gelijkvormig aan de wil van God.


Een ander antwoord. Dat de Vaders (inzonderheid Augustinus) alboewel zij het woord goeddunkend behouden hebben, nochtans hebben verdoemd de leer der ketters van den vrijen wil waarmede zij de genade Gods wegnamen. 

8. Indien wij door de autoriteit en het aanzien der vaderen bewogen worden; dezen hebben het woord: vrije wil, wel  gedurig in den mond, maar zij verklaren ook meteen, hoeveel zij houden van de kracht en nuttigheid van dit woord. En voornamelijk doet dit Augustinus, die zich niet ontziet te zeggen, dat de wil des menschen knechtelijk (dienstbaar) en slaafsch is. Hij is wel, gelijk op een zekere plaats te zien is, verstoord op degenen, die den vrijen wil verloochenen, maar hij wijst ook aan de voornaamste reden van zijn stoornis, als hij zegt: Alleenlijk dat niemand besta het vrije goeddunken van den wil alzoo te verzaken, dat hij de zonde zou willen verontschuldigen. Doch het is niet te min zeker, dat hij op een andere plaats bekent dat de wil des menschen zonder den Heiligen Geest niet vrij is, dewijl hij staat onder het gebied van de begeerlijkheden, die hem verschrikken en overwinnen. Insgelijks dat de natuur hare vrijheid heeft beginnen te derven, sedert de wil door de zonde, waarin hij gevallen is, is overheerd geworden. Insgelijks, dat de mensch zijn goeddunken slechts gebruikt hebbende, zich zelven te zamen met zijn goeddunken verloren heeft. Insgelijks, dat de vrije wil gevangen weggeleid is, zoodat hij geen vermogen heeft tot de gerechtigheid. Insgelijks, dat dat niet vrij zal zijn, hetwelk door de genade Gods niet is vrij gemaakt. Insgelijks, dat Gods gerechtigheid volbracht wordt, niet wanneer de Wet gebiedt, en de mensch als door zijn eigen krachten werkt; maar wanneer de Heilige Geest hem bijstand bewijst, en des menschen niet vrije, maar van God vrij gemaakte wil zich gehoorzaam aanstelt. En van dit alles geeft hij kort bescheid, als hij op een andere plaats schrijft en zegt, dat de mensch, toen hij geschapen werd, wel groote macht van een vrijen wil ontvangen heeft, maar dat hij die door de zonde heeft verloren. Derhalve nadat hij elders had aangetoond dat het vrije goeddunken door de genade wordt opgericht, zoo bestraft hij heftig diegenen, die zichzelven dit toemeten zonder de genade. Hoe durven dan, zegt hij, de ellendige menschen pronken en pralen, of met hun vrijen wil, eer ze vrij gemaakt worden; of met hun krachten, indien ze alrede vrijgemaakt zijn? Zij bemerken ook niet, dat zelfs in den naam vrij goeddunken het woord vrijheid klinkt en geluid laat hooren. Nu, waar de Geest des Heeren is, daar is vrijheid. Indien ze derhalve zijn dienstknechten der zonde, wat beroemen zij zich op hun vrijen wil? Want van wien iemand overwonnen is, diens dienstknecht is hij ook geworden. En is het, dat ze vrijgemaakt zijn, wat stoffen ze van zich zelven als van hun eigen werk? Zijn ze zoo vrij, dat ze ook niet willen zijn dienstknechten desgenen, die zegt: zonder Mij kunt gij niets doen? Ja, wat zullen wij hiertoe zeggen, dat hij ook op een andere plaats het gebruik van dit woord met een schimpscheut schijnt uit te lachen, wanneer hij zegt, dat de wil wel vrij is, maar nochtans niet vrij gemaakt, dat hij vrij is van de gerechtigheid, en een dienstknecht der zonde. Welk gezegde hij ook elders wederom herhaalt en uitlegt, alwaar hij leert, dat de mensch vrij is van de gerechtigheid, alleen door het goeddunken van zijn wil; en dat hij vrij wordt van de zonde alleen door de genade des Zaligmakers. Die getuigt, dat des menschen vrijheid niet anders is dan een vrijmaking of losbinding van de gerechtigheid, die toont wel, hoe geestig hij met het gebruik van dit woord: [vrijheid] den spot drijft. Indien derhalve iemand dit woord in zijn rechten zin wil gebruiken, die zal daarover door mij niet gekweld worden, maar, dewijl ik oordeel, dat het zonder groot gevaar niet kan worden behouden, en dat het integendeel gedijen zal tot groot voordeel van de kerk, indien het weggeruimd wordt, zoo zou ik het niet willen gebruiken, en zou ook wenschen, dat anderen zoo ze mij raad vraagden, zich daarvan onthielden.

Uit: "Institutie", door Joh. Calvijn, tweede boek, hfdst. 2


c. Kun je uit jezelf geloven? (art. 22)

Kan de mens het besluit nemen om te geloven? Kan iemand als hij dat wil de Heere Jezus aannemen? En waar komt dat geloof vandaan?

Deze vragen staan in verband met de leer van de vrije wil. Wie zegt dat de mens een vrije wil heeft, zal ook zeggen dat de mens geloven kan als hij dat wil. Wie de leer van de vrije wil afwijst, zal benadrukken dat het geloof niet uit de mens opkomt.

Opnieuw wijst de belijdenis ons de weg. Art. 22 zegt: "Wij geloven ... dat de Heilige Geest in onze harten ontsteekt een oprecht geloof, hetwelk Jezus Christus met al Zijn verdiensten omhelst...". Ook in het geloven geldt dus dat de mens afhankelijk is van Gods soevereine genade. Gods kinderen hebben de Heilige Geest niet een keer maar steeds weer opnieuw nodig. Zij moeten leren dagelijks uit de bediening van Christus te leven. Hij heeft de héle zaligheid voor hen verdiend.

Nu kunnen we het geloof, waardoor de mens rechtvaardig is voor God, zozeer benadrukken, dat het lijkt of het geloof zelf rechtvaardigt. We zouden dan toch weer dicht bij Rome met haar leer van de verdienstelijkheid van de goede werken uitkomen. Art. 22 wijst deze opvatting van het geloof duidelijk af. Het geloof zelf rechtvaardigt ons niet; het is slechts "een instrument, waarmee wij Christus, onze rechtvaardigheid, omhelzen". Het geloof heeft nooit iets verdienstelijks, het is geen prestatie van de mens, maar gave van God.

Tegelijk blijkt uit dit artikel dat het geloof niet iets vaags is; het is niet een of ander religieus gevoelen. Het geloof richt zich op Christus en al Zijn verdiensten. Gods kinderen hebben Christus als hun Zaligmaker nodig tot vergeving van hun zonden. Door het geloof als instrument worden Christus' verdiensten hen uit genade toegerekend. Vergelijk ook art. 23 en 24.

d. Waarom als kind gedoopt worden? (art. 34)

In onze tijd staat de kinderdoop weer volop in de belangstelling. Velen stellen haar ter diskussie, bijv. in de "vrije groepen", maar ook in de kerken. Wat voor betekenis heeft de doop nu als die aan een kind (zuigeling) bediend wordt? Is de volwassendoop niet veel echter? Moet je niet eerst echt geloven voordat je gedoopt wordt?

Wanneer deze vragen zich aan ons opdringen, wijst de N.G.B. ons opnieuw de weg. Door de doop worden wij als kinderen afgezonderd van andere volken en godsdiensten, dragen we Christus' "merk- en veldteken". We horen bij de christelijke gemeente (het leger van Christus) en niet bij de wereld. De doop wil ons leren, dat, zoals water het vuil van het lichaam afwast, het bloed van Christus de zonde van de ziel afwast. De doop wijst zo heen naar de belofte van de vergeving der zonden. Als wij alleen nog maar kunnen huilen, is God reeds bij ons met Zijn beloften van het evangelie. Zo is de doop een zichtbaar teken van een onzichtbare zaak.

Art. 34 fundeert de kinderdoop in de eenheid van Oude en Nieuwe Testament. Zoals de besnijdenis het teken was in de tijd van het Oude Verbond, onder Israël, zo is de doop (als christelijke besnijdenis; zie Kol. 2:11) het teken van het Nieuwe Verbond waaronder de christelijke gemeente mag leven. Zoals in Israël de kinderen besneden werden, worden nu de kinderen gedoopt. De beloften waarop de kinderen gedoopt worden, zijn immers hetzelfde.

Wij lezen in art 34: "Christus heeft Zijn bloed niet minder vergoten om de kinderkens der gelovigen te wassen, dan Hij gedaan heeft om de volwassenen. En daarom behoren wij het teken te ontvangen en het sakrament van hetgeen dat Christus voor hen heeft gedaan". Met nadruk wijst dit artikel de opvatting van de (weder)dopers af, die de kinderdoop verwerpen.

e. Het laatste oordeel (art. 37)

Voor veel mensen, helaas ook christenen, valt de nadruk in hun leven vooral op het hier en nu. Dat bepaalt hun doen en laten, hun denken en spreken. Over de toekomst kun je volgens velen alleen maar spreken in vage woorden en aanduidingen. En omdat het er tegenwoordig in de wereld niet zo rooskleurig uitziet, denken velen maar helemaal niet meer aan de toekomst. Ook in de moderne theologische opvattingen gaat het veelal alleen om déze wereld. De N.G.B. spreekt echter over de grote toekomst, voorafgegaan door het laatste oordeel. Dat moet onze levenshouding bepalen. Christus zal wederkomen om als de grote Rechter levenden en doden te oordelen. De tijd van Zijn komst is niet na te rekenen. Op die dag zal deze wereld in vuur en vlam staan. De nadruk valt in art. 37 vooral op het eindgericht: alle mensen moeten persoonlijk rekenschap afleggen van hun daden tegenover de alwetende God. Dan zal elke zonde, hoe klein ook in onze ogen, openlijk ontmaskerd worden. Daarom is deze dag verschrikkelijk voor de bozen en goddelozen. Zij zullen onsterfelijk worden om gepijnigd te worden "in het eeuwige vuur, hetwelk de duivel en zijn engelen bereid is".

Voor de ware gelovigen is de oordeelsdag de dag van de volledige verlossing. Daarom, zo besluit de N.G.B. in art. 37, "verwachten wij dien groten dag met een groot verlangen, om ten volle te genieten de beloften Gods, in Jezus Christus, onzen Heere".


37. Van het laatste oordeel

Ten laatste geloven wij, volgens het Woord Gods, dat, als de tijd, van den Heere verordend (die allen creaturen onbekend is), gekomen, en het getal der uitverkorenen vervuld zal zijn, onze Heere Jezus Christus uit den hemel zal komen, lichamelijk en zienlijk, gelijk Hij opgevaren is, met grote heerlijkheid en majesteit, om zich te verklaren een Rechter te zijn over levenden en doden; deze oude wereld in vuur en vlam stellende om haar te zuiveren. En alsdan zullen persoonlijk voor dezen groten Rechter verschijnen alle mensen, zowel mannen als vrouwen en kinderen, die van het begin der wereld af tot het einde toe geweest zullen zijn, gedagvaard zijnde door de stem des archangels en door het geklank der Goddelijke bazuin (1 Thess. 4:16). Want al degenen, die gestorven zullen wezen, zullen uit de aarde verrijzen, de zielen te zamen gevoegd en verenigd zijnde met haar eigen lichaam, in hetwelk zij zullen geleefd hebben. En aangaande degenen die alsdan nog leven zullen, die zullen niet sterven gelijk de anderen, maar zullen in een ogenblik veranderd en uit verderfelijk onverderfelijk worden. Alsdan zullen de boeken (dat is consciëntiën) geopend, en de doden geoordeeld worden, naar hetgeen zij in deze wereld gedaan zullen hebben, hetzij goed of kwaad (Openb. 20:12, 2 Kor. 5:10). Ja, de mensen zullen rekenschap geven van alle ijdele woorden, die zij gesproken zullen hebben (Matth 12:36), die de wereld niet dan voor kinderspel en voor tijdverdrijf acht; en dan zullen de verborgenheden en geveinsdheden der mensen openbaarlijk voor allen ontdekt worden. En daarom is de gedachtenis van dit oordeel met recht schrikkelijk en vervaarlijk voor de bozen en goddelozen, en zeer wenselijk en troostelijk voor de vromen en uitverkorenen; dewijl alsdan hun volle verlossing volbracht zal worden, en zij aldaar zullen ontvangen de vruchten des arbeids en der moeite, die zij zullen gedragen hebben; hun onnozelheid zal door allen bekend worden; en zij zullen de schrikkelijke wraak zien, die God tegen de goddelozen doen zal, die hen getiranniseerd, verdrukt en gekweld zullen hebben in deze wereld. Dewelke overwonnen zullen worden door het getuigenis hunner eigen consciëntiën, en zullen onsterfelijk worden, doch in zulker voege dat het zal zijn om gepijnigd te worden in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is (Matth. 25:41). En daarentegen, de gelovigen en uitverkorenen zullen gekroond worden met heerlijkheid en eer. De Zoon Gods zal hun naam belijden voor God Zijn Vader en Zijn uitverkoren engelen; alle tranen zullen van hun ogen afgewist worden; hun zaak, die nu tegenwoordig van vele Rechteren en Overheden als ketters en goddeloos verdoemd wordt, zal bekend worden de zaak des Zoons Gods te zijn. En tot een genadige vergelding zal hen de Heere zulk een heerlijkheid doen bezitten, als het hart eens mensen nimmermeer zou kunnen bedenken. Daarom verwachten wij dien groten dag met een groot verlangen, om ten volle te genieten de beloften Gods, in Jezus Christus, onzen Heere.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 1984

Mivo +16 | 40 Pagina's

2. Inhoud en theologisch karakter van de N.G.B.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 1984

Mivo +16 | 40 Pagina's