JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

1. Arbeid In bijbels Licht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

1. Arbeid In bijbels Licht

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Heilige Schrift, het Woord van God, is bepalend voor heel het menselijk leven. In dat leven neemt de arbeid een grote plaats in. In de Bijbel vinden we daarover verschillende gegevens. Wanneer we een juiste visie op en waardering van de arbeid willen schetsen, zullen we allereerst de Bijbel moeten raadplegen. Hoe spreekt de Bijbel over arbeid en alles wat daarmee gepaard gaat?

 

Arbeid is roeping

In de Bijbel is de mens arbeider. In het sabbathsgebod lezen we o.a.: "Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen". In hetzelfde gebod wordt ook de motivatie hiervoor gegeven, namelijk: "Want in zes dagen heeft de HEERE de hemel en de aarde gemaakt, de zee, en alles wat daarin is".

Niet alleen in het Oude, maar ook in het Nieuwe Testament lezen we van de God Die werkt. De Heere Jezus zegt: "Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook" (Joh. 5:17).

De mens is als een werkend schepsel in de Hof van Eden geplaatst. We lezen in Gen. 1:28: "Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de aarde en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt". Hier geeft de Heere de mens dus opdracht om heerschappij uit te oefenen over al het geschapene.

 

Hier en in Gen. 2:15 (de opdracht om de aarde te bouwen en te bewaren) ligt voor de mens de roeping tot arbeid.

De arbeid is tegelijk dienst aan God, vandaar dat er voor de val geen sprake is van een speciale eredienst. In het heersen over de schepping dient de mens zijn grote Schepper, naar Wiens Beeld hij geschapen is en met Wie hij in een volmaakte gemeenschap leeft en werkt.

 

Na de val verandert er veel. De volmaakte gemeenschap is verbroken. De aarde is vervloekt om des mensen wil. We lezen in Gen. 3:17-19: "Zo zij het aardrijk om uwentwil vervloekt, en met smart zult gij daarvan eten al de dagen uws levens. Ook zal het u doornen en distelen voortbrengen, en gij zult het kruid des velds eten. In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt, want gij zijt stof en gij zult tot stof wederkeren".

De arbeid is een erfenis van voor de zondeval. De arbeid zelf is geen vloek. De moeiten van de arbeid zijn het gevolg van de zondeval. Vanwege die gevolgen zal de mens in het zweet zijns aanschijns zijn brood eten.

 

Toch blijft de arbeid een opdracht. Nergens in de Bijbel wordt de luiaard in bescherming genomen. Salomo zegt op verschillende plaatsen scherpe dingen van de luiaard. "Ga tot de mier, gij luiaard! zie haar wegen en word wijs". "Hoe lang zult gij, luiaard, nederliggen? Wanneer zult gij van uw slaap opstaan?" (Spr. 6:6 en 9). Zie ook: Spr. 13:4, Spr. 15:19; Spr. 19:24; Spr. 20:4; Spr. 21:25; Spr. 22:13; Spr. 24:30 en Spr. 26:13-16. 

In Matth. 25:14-30 lezen we de gelijkenis van de talenten. De man die het ene talent in een zweetdoek begraven had, werd gebonden en buiten geworpen. De anderen, die met de gegeven talenten werkzaam waren, werden geprezen: "Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u zetten" (vers 23).

 

Het doel van de arbeid

De mens is geroepen om Gods mede-arbeider te zijn. Dit houdt verband met het feit dat de mens naar Gods beeld geschapen is. Door de zonde is de mens dat beeld kwijtgeraakt en daarom komt er van het mede-arbeider zijn van God niets meer terecht. Het doel van de arbeid voor de zondeval was onderhoud van de schepping en dienst aan God. Dit doel is na de zondeval niet veranderd, maar er komt nu een zwaar kruis in de arbeid. De mens wordt gekluisterd aan het stof. Hij ziet God niet meer als zijn Werkgever, maar hij aanbidt het produkt van zijn handen. De toren van Babel wordt niet ter ere van God gebouwd. Daar horen we: "Laat ons een naam voor ons maken" (Gen. 11:4). En jaren later klinkt het uit de mond van Nebukadnezar: "Is dit niet het grote Babel, dat ik gebouwd heb tot een huis des koninkrijks!" (Dan. 4:30).

De arbeid is niet langer dienst aan God, omdat de gemeenschap tussen God en de mens verbroken is.

 

Bij het omschrijven van het doel van de menselijke arbeid geeft de Bijbel weinig direkte informatie. Wel wordt het leven beschreven van mensen, die hun werk hadden en min of meer getrouw uitvoerden, maar er wordt geen theorie over de arbeid gegeven. De onderstaande doelstellingen van de arbeid kunnen daarom ook niet rechtstreeks aan de Schrift ontleend worden, zij zijn naar wij menen wel ingebed in het kader, waarin het Woord van God ons hele leven, dus ook ons werk, plaatst.

a. Evenals voor de zondeval is het eerste en belangrijkste doel van onze arbeid de dienst aan God. Alles wat wij doen, moet de eer van God dienen (1 Kor. 10:31).

Dat legt een zware verantwoordelijkheid op ons werk, want daarin behoren we niet in de eerste plaats onszelf, de werkgever of wie dan ook te dienen, maar in wezen onze Schepper.

b. Deze dienst omvat het onderhoud, het beheren van Gods Schepping (Gen. 2:15).

Met de zondeval is daarin grote verandering gekomen, want sedertdien wordt alle arbeid gekenmerkt door het: "in het zweet uws aanschijns" (Gen. 3:19), d.w.z. in moeite, zorgen, lijden. Bovendien is de vloek over de aarde uitgesproken, een vloek die de mens niet meer ongedaan kan maken (Gen. 3:17).

Dit geeft t.a.v. de arbeid het menselijk bestaan iets dualistisch, tweeslachtigs.

Enerzijds is er de opdracht tot bouwen en bewaren, anderzijds het inwonend verderf, zowel in de mens, in het werk van zijn handen en hoofd, als in de wereld. De bittere uitwerking van de vloek blijkt niet alleen daarin, dat de mens een moeilijke arbeid heeft, maar dat de aarde "doornen en distelen" voortbrengt (Gen. 3:18).

c. Aansluitend op het genoemde hoofddoel, onderhoud van de schepping, ligt hier een afgeleid doel, n.1. het gevecht tegen de verwoestende macht. Vrij vertaald betekent dat: 

- de strijd tegen de natuur die de mens bedreigt,

- de strijd tegen ziekten bij planten, dieren en mensen,

- de inspanningen om de aarde vruchtbaar te houden.

d. Doel van de arbeid is het verwerven van bestaansmiddelen. De mens moet zijn lichaam onderhouden, zijn gezin, eventueel familie, van het nodige voorzien. Hij moet werken om een aantal basisvoorwaarden voor het bestaan, voedsel, kleding, onderdak enz., te verkrijgen. Zie hiervoor de lofprijzing op de "deugdelijke huisvrouw" in Spreuken 31:10-31, en verder: 1 Thess. 4:11,12 en 2 Thess. 3:8.

e. Een belangrijk doel van de arbeid is het dienen van de naaste. Ook in ons werk leven we niet voor onszelf. Daarom mag het doel niet alleen of in de eerste plaats zijn onze positie, rijkdom of wat we nog meer belangrijk vinden te verbeteren. Mr. R.J. Haasjes schrijft hierover in Zicht (2e jaargang, nr. 4/5, blz. 28): "Calvijn plaatst de arbeid in het kader van de roeping, die van Godswege tot ieder mens komt als bevel tot gehoorzaamheid aan Gods geboden ter ere van de Schepper. Dit houdt in, dat de mens niet werkt voor zichzelf, maar om God, de gemeenschap en de naaste te dienen. Het accent bij de arbeid valt dus niet op de prestatie 'op zich', maar op de dienst."

 

Wij mogen dienen door middel van ons werk:

- omdat we ergens bij horen, deel uitmaken van een groep, de gemeente;

- om daarmee naastenliefde te schenken;

- om daarmee de naaste voor Christus te winnen.

 

Samenvattend is het doel van de arbeid te omschrijven als: het doorlopend verwijzen door middel van ons werk naar de Schepper en Onderhouder van mens en wereld. Dan mogen we zeggen dat elk mens - en niet alleen degene die er geld mee verdient - een goddelijk beroep heeft.

Luiheid wordt in de Bijbel veroordeeld. Spr. 6:6: "Ga tot de mier gij luiaard, zie haar wegen en word wijs". Spr. 10:4b: "De hand der vlijtigen maakt rijk."

Het doel van de arbeid mag niet zijn zoveel mogelijk geld te verdienen. De begeerte tot rijkdom leidt tot zonde. 1 Tim. 6:9: "Doch die rijk willen worden, vallen in verzoeking en in de strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerlijkheden, welke de mensen doen verzinken in verderf en ondergang."

Paulus schrijft niet dat de rijkdom zonde is. God had Abraham rijk gemaakt. De begeerte tot rijkdom leidt tot zonde.

De rijkdom brengt gevaren mee. 1 Tim. 6:17: "Beveel de rijken in deze tegenwoordige wereld, dat zij niet hoogmoedig zijn, noch hun hoop stellen op de ongestadigheid des rijkdoms, maar op de levende God, Die ons alle dingen rijkelijk verleent om te genieten."

We moeten tevreden zijn met wat God ons schenkt. Paulus zegt in Fil. 4:11-13: "Niet dat ik dit zeg vanwege gebrek; want ik heb geleerd vergenoegd te zijn in hetgeen ik ben. En ik weet vernederd te worden, ik weet ook overvloed te hebben; alleszins en in alles ben ik onderwezen, beide verzadigd te zijn en honger te lijden, beide overvloed te hebben en gebrek te lijden. Ik vermag alle dingen door Christus, Die mij kracht geeft."

De zorg om het dagelijks onderhoud mag niet de grootste plaats in het leven innemen. Matth. 6:33: "Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden."

Matth. 6:28: "Aanmerkt de leliën des velds, hoe zij wassen: zij arbeiden niet en spinnen niet." Natuurlijk bedoelt de Heere Jezus niet dat er niet gewerkt mag worden. Maar wel dat het dagelijks onderhoud niet de grootste zorg moet zijn.

 

Doet het al ter ere Gods

Arbeid is dus een goddelijke roeping, met een goddelijk doel.

De mens is geschapen om te leven tot eer van God. Aan dat scheppingsdoel beantwoorden wij niet meer. Toch blijft het onze opdracht om te arbeiden tot eer van God en tot heil van onze naaste.

 

Laten we bedenken dat er Eén is die alles kent en ziet. Hij weet wat in het verborgene van de mens leeft. Hij weet wat we doen en hoe we dat doen. En dan gaat het niet meer alleen over betaalde arbeid, maar over alles wat we doen. Helaas wordt het woord "arbeid" vaak verbonden met het betaalde werk. Toch is er geen bijbelse grond om deze verbinding te rechtvaardigen.

De mens is rentmeester van de tijd die God hem geeft. We zullen rekenschap af moeten leggen van wat we met de tijd gedaan hebben en wat we in de tijd gedaan hebben, ongeacht of er wel of geen betaling tegenover staat.

Overigens geldt ten alle tijden het woord van de apostel Paulus: "Hetzij dan dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, doet het al ter ere Gods" (1 Kor. 10:31).


Bewerking van een eerder verschenen artikel in "Aan het werk?" (Mivo nr. 17), een uitgave van de Jeugdbond.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1984

Mivo +16 | 44 Pagina's

1. Arbeid In bijbels Licht

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1984

Mivo +16 | 44 Pagina's