De Heere is waarlijk opgestaan
Het is een stille zondagmorgen, heel vroeg. Het is nog een beetje donker. Straks zal de gouden zon weer opgaan en zal er weer een nieuwe dag aanlichten. De eerste dag van een nieuwe week. Het is heerlijk stil in de natuur. Maar... in de mooie hof van de rijke Jozef van Arimathea klinkt toch een vreemd en ongewoon geluid. Wat is dat? Er lopen enkele Romeinse soldaten heen en weer. Het zijn schildwachten. Zij houden de wacht bij het graf van de Heere Jezus. Na de kruisiging is Hij vrijdagavond hier, in deze mooie tuin, in dit nog nieuwe graf begraven nog voor de bazuin voor het aanbreken van de sabbat geblazen was. De grote zware afsluitsteen voor de ingang van de grafspelonk is verzegeld. En nu moeten deze soldaten ervoor zorgen dat het niet mogelijk is, dat de discipelen van de Heere Jezus het dode lichaam weghalen, om daarna te kunnen zeggen dat hun Meester uit de dood is opgestaan.
Weten jullie wie voor die verzegeling gezorgd hebben? De overpriesters. Zij zijn, nadat de Heere Jezus gestorven was, weer naar Pilatus gegaan. Ze hebben om strenge veiligheidsmaatregelen gevraagd. Want zeiden ze tot de stadhouder: 'Wij zijn indachtig, dat deze Verleider nog levende, gezegd heeft: na drie dagen zal Ik opstaan'. En... Pilatus heeft ze hun zin gegeven. Dan is hij tenminste eindelijk van die lastige mensen af. De Romeinse soldaten vinden het eigenlijk wel een beetje vreemd, dat ze de wacht moeten houden bij een graf.
Maar dan ineens... is er bij de spelonk een hel verblindend licht. Ineens... beeft en schudt de grond. De dappere soldaten staan als aan de grond genageld. Er verschijnt een engel. Zonder enige moeite, wentelt hij de loodzware steen van het graf en gaat er dan op zitten. Zijn gedaante is gelijk een bliksem en zijn kleding wit gelijk sneeuw.
Even nog staan de soldaten met grote angstogen te kijken. Maar dan draaien zij zich allen snel om en gaan er, zo hard als ze kunnen vandoor. Weg! Weg van deze geheimzinnige plaats. Buiten adem en helemaal overstuur komen ze in de stad. Ze gaan meteen naar de overpriesters. Hortend en stotend vertellen ze wat ze meegemaakt hebben. En... hoe reageren de overpriesters? Komen zij door dit bijzondere gebeuren tot inkeer? Helaas, nee. Door haat verblind, blijven zij zich verharden. Zij bekeren zich niet. Integendeel. Maar wij? Zijn wij beter? Wij horen elke zondag de boodschap van zonde en genade, straf en verzoening. Belijden wij onze schuld en bidden wij al om vergeving van onze zonden? Niet alleen met onze mond, maar ook met ons hart? Of verharden wij ons, net als de wachters bij het graf en de overpriesters.
De overpriesters beraadslagen met elkaar wat ze moeten doen. Ten koste van alles moet voorkomen worden, dat het volk dit te horen krijgt. Even denken zij diep na. Dan nemen zij een besluit. Zij bieden de soldaten een grote som geld aan.nMaar als tegenprestatie moeten zij dan aan iedereen vertellen, dat de discipelen 's nachts zijn gekomen en het lichaam van hun Meester hebben weggehaald. En dat terwijl zij sliepen. Maar... dit weigeren de soldaten beslist. Het zou hun dood betekenen. Want een Romeins soldaat die sliep, als hij op wacht moest staan, werd onherroepelijk gedood. Ja, dat begrijpen de overpriesters ook wel. Maar hoe moet dat dan? 'Hoor', zeggen zij: 'Wij verzekeren jullie, dat je niet gedood zult worden. Heus, wij maken dat met de stadhouder wel in orde'. En dan... ja, dan stemmen de soldaten ermee in. En met gretige handen strijken zij de grote som geld op.
Even later vertellen ze aan de mensen op straat, het vreemde, verzonnen verhaal. En helaas, zijn er velen die deze leugen geloven. Toch zijn het niet alleen de vijanden van de Heere Jezus die op deze vroege zondagmorgen druk in de weer zijn. Want nog voor de zon is opgegaan, lopen Maria Magdalena en enkele andere vrouwen door de stille straten van Jeruzalem. Wat een droevige dagen hebben zij gehad. Vreselijk wat er gebeurd is. Hun Heiland is gestorven aan een ruw houten kruis. En is ook al begraven. Wat zijn ze verdrietig. Ze hadden Hem zo lief, met heel hun hart. En nu de sabbat voorbij is, gaan zij zo vroeg mogelijk van huis. Ze hebben met elkaar afgesproken om naar het graf van de Heere Jezus te gaan om Zijn dierbaar lichaam te zalven. Daar gaan ze nu, met hun dure specerijen voor de zalving. Onderweg bedenken ze ineens, dat er toch nog een heel groot probleem is. De steen voor de ingang van het graf. Wie zal die er voor hun afwentelen? Daar weten ze geen van allen een antwoord op. Spoedig hebben ze de ingang van de hof bereikt. Nu zijn ze er bijna. Daar aan het eind van de tuin zien ze de grafspelonk al voor zich. Maar... ineens staan ze stil. Wat zien ze daar? De grote, zware steen is afgewenteld! Het graf is open. Hoe kan dit nu toch? Wat is er gebeurd? Een van hen, Maria Magdalena, keert zich onmiddellijk om. Zij laat de anderen achter en rent zo snel mogelijk terug om Petrus en Johannes te roepen. De andere vrouwen gaan echter verder de tuin in. Ze horen niets en ze zien niemand. Ze durven zelfs in de grafspelonk te gaan. In een oogopslag zien zij dat het graf leeg is. Hoe is dat toch mogelijk? Wat kan er gebeurd zijn? Dan... ineens zien zij twee engelen. Ze schrikken heel erg. Bevreesd buigen zij hun hoofden naar beneden.
Dan... hoor, daar gaat een van de engelen spreken: 'Vreest gijlieden niet, want ik weet, dat gij zoekt Jezus, Die gekruisigd was. Wat zoekt gij de Levende bij de doden? Hij is hier niet, maar Hij is opgestaan. Gedenkt hoe Hij tot u gesproken heeft, toen Hij nog in Galilea was, zeggende: de Zoon des mensen moet overgeleverd worden in de handen der zondige mensen en gekruisigd worden en ten derde dage weder opstaan. Komt herwaarts, ziet de plaats waar de Heere gelegen heeft. Gaat haastig heen en zegt het Zijn discipelen en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galilea, aldaar zult Gij Hem zien, gelijk Hij ulieden gezegd heeft'. Als hemelse muziek klinken deze heerlijke woorden in hun oren. Hun droefheid wordt veranderd in grote blijdschap. Zo vlug mogelijk gaan ze nu de discipelen opzoeken. Want ook zij moeten het blijde nieuws horen. Doch, terwijl ze onderweg zijn naar de stad, zie daar verschijnt de Heere Jezus Zelf aan hen. Ze horen Hem zeggen: 'Wees gegroet'. Vol eerbied vallen zij voor Hem neer en aanbidden Hem. Opnieuw spreekt de Heere hen toe en Hij zegt: 'Vreest niet, gaat henen, boodschapt Mijn broeders, dat zij heengaan naar Galilea en aldaar zullen zij Mij zien'. En dan ineens is de Heere Jezus weer weg. Nog blijder gaan de vrouwen vlug verder. Als ze bij de negen discipelen zijn aangekomen - Petrus en Johannes zijn er niet bij - jubelen zij het uit: 'De Heere leeft! Hij is opgestaan. Echt waar, wij hebben Hem zelf ontmoet'. Even lijkt het of de discipelen ook blij worden. Maar als een van hen dan vraagt, waar de Heere nu is en de vrouwen zeggen, dat zij dat niet weten, omdat Hij plotseling weer verdwenen was, verdwijnt hun blijdschap als sneeuw voor de zon. Kom nou, zij laten zich niets wijs maken... Die vrouwen zijn helemaal in de war. Nee, zij beschouwen de blijde woorden van de vrouwen als ijdel geklap, als kletspraat en anders niet. Zij geloven er niets van. En wij? Ook tot ons komt de prediking: 'De Heere is waarlijk opgestaan. Gelóven wij dat? Geloven wij, dat ten dode opgeschreven zondaren, zoals wij, weer kunnen leven, eeuwig leven bij God in de hemel? Door genade! Alleen omdat Hij, Jezus Christus, de dood heeft overwonnen!
In die tussentijd heeft Maria Magdalena de beide discipelen Petrus en Johannes gevonden. Deze schrikken heel erg als Maria, bang en zenuwachtig zegt: 'Ze hebben de Heere weggenomen uit het graf en wij weten niet waar zij Hem gelegd hebben'. Onmiddellijk staan ze op en gaan met haar mee naar de hof. Wanneer zij met hun drieën bij de hof van Jozef van Arimathea aankomen, zijn de andere vrouwen al weer terug naar de stad. Zodoende zijn ze elkaar net misgelopen. Eerst gaat Petrus en daarna ook Johannes de grafspelonk in. Beiden zien ze, dat het graf inderdaad leeg is. Maar het valt hen op, dat de grafdoeken, waarmee hun Meester omwonden was met heel veel zorg zijn opgerold en neergelegd. En langzaam gaat dan ook in hun harten het glanzende geloofslicht gloren, dat hun meester echt uit de dood is opgestaan. Maar een engelenstem krijgen zij niet te horen. Als zij aan Maria Magdalena vertellen, dat zij geloven, dat de Heere is opgestaan, kan zij dit niet geloven. Zij schudt verdrietig haar hoofd. Zij gaat ook niet mee, als Petrus en Johannes weer terugkeren naar de stad. Alleen blijft zij achter, bij dit stille, lege graf. Zij huilt van verdriet over het verlies van haar Heiland, Die haar eens verloste van wel zeven duivelen. Al wenende bukt zij zich om in het graf te kijken en dan ziet zij twee engelen in witte kleding zitten. Een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde, waar het lichaam van de Heere Jezus gelegen had. Die engelen zeggen tot haar: 'Vrouw, wat weent gij? Maria antwoordt: 'Omdat ze mijn Heere hebben weggenomen en ik weet niet waar ze Hem gelegd hebben'. Net als zij dit gezegd heeft, hoort zij iets achter zich. Als ze omkijkt, ziet ze Iemand staan. Het is de Heere Zelf, maar door haar droefheid en tranen herkent ze Hem niet. Hij vraagt haar: 'Vrouw, wat weent gij? Wie zoekt gij?' Maria die denkt dat het de hovenier is, zegt tot Hem: 'Heere, zo gij Hem weggedragen hebt, zeg mij, waar gij Hem gelegd hebt en ik zal Hem wegnemen'. Dan zegt de Man heel nadrukkelijk tegen haar: 'Maria'. En dan... ineens herkent zij haar Heiland. Blij roept ze uit: 'Rabbounni', dat betekent Meester. Zij knielt aanbiddend neer en zij wil de voeten van haar Verlosser vasthouden. Maar dat mag niet. De Heere heeft een andere taak voor haar. Hij zegt: 'Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader; maar ga heen tot Mijn broeders en zeg hun: Ik vaar op tot Mijn Vader en uw Vader tot Mijn God en uw God'.
Ineens is de Heere Jezus weer weg. Ook Maria gaat nu vlug naar de stad. Ook haar droefheid is veranderd in grote blijdschap. Ken jij die opgestane Levensvorst al? Is er in jouw hart al plaats voor Hem? Zoek jij Hem al, net als Maria en de anderen? Als dat zo is, dan heb je ook verdriet. Verdriet over je zonden en omdat de Heere Jezus daarvoor zo bitter moest lijden en sterven. Maar als er genade in je hart geschonken is, dan komt er ook blijdschap, omdat Hij dit juist voor zondige en schuldige mensen wilde doen. Ja, zo lief heeft Hij Zijn kinderen, dat Hij ze toeroept: 'Ik leef en gij zult leven'. Ja de Heer' is waarlijk opgestaan. En alles, alles is voldaan.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 1992
Mivo +12 | 20 Pagina's