JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Ik verkondig u

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ik verkondig u

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

GOD GAF ZIJN ZOON

Milda had haar zoontje weer op haar arm genomen. Het ging niet meer. Telkens had Ondo aan moeders hand zich omgedraaid en was voor moeders voeten gaan lopen. "Dragen, dragen", klaagde het ventje. En Milda had het kind opgetild en drukte het tegen haar borst. Zij kuste het kind op het koude gezichtje. "Nog een paar mijlen en dan kunnen we rusten", sprak Holaf, de vader.
Zo sleepte het drietal zich voort door de losse sneeuw, die vanaf de morgen al was gevallen uit een grijze lucht. Er werd niet meer gesproken. Het klagen van Ondo was verstild en zijn blauwe oogjes waren dicht gevallen.
Soms kan het leed te groot zijn om er over te spreken. Dat maakt de wrevel in het hart maar groter en het helpt niet. De vuisten gaan zich ballen en het vuur schiet uit de ogen. Op wie zullen zij zich wreken? Is al hun bezit terug te winnen? Alles was immers verloren. Alleen hadden ze hun leven nog. Dat was een wonder. Had Holaf zich verweerd tegen de barbaren, dan was hij wellicht neergeslagen. Dan waren Milda en Ondo als slaven weggevoerd in de drakenschepen naar het noorderland.
Op het smeken van zijn vrouw had Holaf toegestemd om het land dan maar te verlaten. Hun vruchtbare land lag nu in de greep van het woeste volk, dat niets ontzag, maar alles nam alsof het aan hen behoorde. Huizen en hoeven waren verbrand, de bewoners waren doodgeslagen of gevangen genomen. Zij waren op weg gegaan om beveiligd te zijn voor de klauwen van die roofdieren, die onverwacht verschenen en alles wegsleepten. Er was geen tegenweer. "En wat moeten we in de vreemde doen?",had Holaf gevraagd. "Moeten we vluchten in het wilde weg? Waar zal onze woon zijn?"
"Wees dankbaar dat we nog leven en dat we nog kunnen vluchten", had Milda geantwoord. "Er is licht in de duisternis. Door de donkere wolken schittert een ster. Dat is de ster van de hoop!"
"Die sterren zijn dwaalsterren", had Holaf spottend geantwoord. Toen zei Milda maar niets meer. Zij had al zo vaak haar man willen overtuigen, dat één God alles bestuurt en dat niets bij geval in de wereld gebeurt. Maar elke keer had hij zijn hoofd geschud en hij had gelachen, gelachen om de dwaasheid van zo'n zwakke vrouw. Die lach was tenslotte overgegaan in toorn en bars had Holaf geboden: Zwijg over die God, Die bestaat niet. Hoe zou hij ons dan kunnen horen?"
Milda was verdrietig geworden en in stilte bad zij voor haar man of God Zijn licht wilde laten schijnen in het verstokte hart van Holaf. Zij wist het zeker. Vanaf het ogenblik dat die vreemde man was gekomen en had gesproken over het wonder van Christus' geboorte, was het gaan branden in haar hart. En dat licht was in haar ziel gebleven. Zij kon die man niet meer vergeten. Zijn stem had geklonken als hemelse muziek en zijn ogen keken in een andere wereld, ver weg van de plaats waar hij stond. Hij zag niet de dreiging van de mannen, die zochten naar hun wapens. Waren er engelen om hem heen om hem te beschermen? Na zijn toespraak had hij zijn handen gevouwen en zijn ogen sloten zich. Hij sprak tot Iemand die dichtbij was en veraf, als een kind dat spreekt tot zijn vader. In Milda's hart was droefheid gekomen, maar ook grote blijdschap. Zij kon het niet verklaren. Zij was bedroefd omdat zij zo lang de goden had gevreesd. Hoe had zij kunnen geloven in Wodan en Donar, die alleen bestonden in hun verbeelding en waar hun priesters het zo druk over hadden?
"Ik zal Ondo dragen", zegt Holaf. Milda loopt weer op de besneeuwde grond. Zij voelt weer de kou, die door haar kleren gaat. Zij heeft haar kind nog als een kostbare vracht in haar armen. Zij is weer een vluchtelinge. "Nee, laat maar. Hij slaapt en zou dan wakker worden. Ik zie de heuvel al van ver."
"Daar zullen we de nacht doorbrengen. Een stuk van de rots hangt als een dak boven ons hoofd. Nog een ogenblik, Milda!" Zij schijnen alleen op de wereld te zijn. Vuurtongen lekken langs het hout. Ondo strekt zijn verkleumde handjes uit naar de verrukkelijke warmte, die uitstraalt van de brandende takken. Nu en dan knettert het en dan laaien de vlammen hoog op. Rookslierten drijven in een wijde boog langs het overhangende dak naar buiten. De moede voeten rusten uit. Buiten wordt het donker. Het sneeuwen is opgehouden. Een felle wind loeit door de dennen, boven hun hoofd op de heuvel. Die wind kan niet deren. Hij doet alleen de bomen kreunen en jaagt de blanke sneeuw in wolken van de naalden. Die jachtsneeuw kan het drietal niet bereiken. Het is hier behagelijk na de vermoeiende reis te voet. De slaap wil de ogen sluiten van de afgematte mensen. Maar iets ergs belet de slaap om dóór te zetten. Dat is een gevreesde vijand. Het is de honger. Die knijpt in de maag en in de ingewanden. De honger doet de stakkers eten zien dat er niet is. Dan wordt de pijn des te erger. Ondo gaat schreien en hij luistert niet naar de lieve woordjes van moeder. Het jongetje steekt zijn handjes in zijn mond en zuigt op zijn vingertjes. Milda wil schreien met het kindje mee, maar zij bijt op haar tanden. Holaf ziet er woest uit. Ook hij heeft honger, maar spreekt er niet over. Hij neemt Ondo uit Milda's armen, maar het kind wil bij moeder blijven. Hij schreeuwt nog harder dan zo-even. De heldere kinderstem klinkt schril in de donkere avond. Milda wiegt het ventje in haar armen en fluistert woordjes in zijn oor. Het schreien wordt minder. Even later houdt het op. Ondo's oogjes vallen dicht. Dan wordt het heel stil in de schuilplaats.
"Het is oudejaarsavond", zegt Milda. Morgen begint het nieuwe jaar. De vorige week is het Licht gekomen, in Bethlehem. Het zal ook voor ons komen. Laten we bidden of dat Licht ons vóór mag gaan om ons te leiden." "Wat licht! In deze donkere nacht? In deze ellende? Wie zou ons hier voor moeten gaan?""Christus is het Licht der wereld. In Zijn Licht zullen wij het licht zien, Holaf!" "Dwaallicht!",schreeuwt Holaf boos. Van de harde stem wordt Ondo weer wakker. Het kind kijkt bang naar zijn woeste vader. Milda zegt weer zachte woordjes tot haar zoontje. "Geen dwaallicht, Holaf, maar helder licht, dat ons omschijnen zal." "Zwijg!" Milda zucht en slaat haar ogen neer. "Dat is het juist. Dat dwaallicht heeft ons bedrogen. Toen die nieuwe leer kwam, is de ellende begonnen. Hebben we nog één dag zegen gehad? Onze goden zijn vertoornd omdat velen geen offers meer brengen. Wij zullen sterven bij deze heuvel, wij met z'n drieën. Waar moeten wij voedsel halen? Zwijg van die God. Ik wil Zijn Naam niet meer horen!" "God zal ons helpen." "Het is een jaar van de duivel geweest. Er worden geen offers meer gebracht." "Elk jaar is een jaar van de Heere. God Zélf heeft een offer gebracht in Christus, Zijn Zoon." "Noem je dat een offer? Het is een offer in de verbeelding van de mensen. Onze goden willen dat niet. Morgen zijn we dood. Wij sterven van honger en ellende." "Wij zullen niet omkomen. In mijn hart is het licht." "Geef jij ons dan eten! Je hebt het niet. Wij komen om. Morgen zijn we er niet meer. Onze priesters weten wel wat er gebeuren moet. Het is oudejaarsavond. Als we dan op het dak van ons huis een offer brengen en we zien uit naar het oosten, dan zal de toekomst worden onthuld. Dan zullen we weten wat ons te doent staat." "Welk offer dan?" Holaf kijkt naar het kind en een rilling gaat door Milda's leden. "Ons kind....? Ik zal van een Ander vertellen....". 't Is niet meer nodig. Holaf rukt de kleine Ondo uit de armen van zijn moeder. Hij neemt het mes en klautert met zijn offer de heuvel op. Milda bedekt haar gezicht met de handen. Zij wil roepen, heel hard. Haar stem wil de keel niet uit. Haar hele lichaam schokt. Het wordt zwart voor haar ogen en het is alsof zij in een diepe afgrond neerzinkt.
Holaf staat boven op de heuvel en richt zich naar het oosten. Ondo trappelt met z'n beentjes en schreeuwt, hij krijst door de stille nacht. De wind giert door de naaldbomen. Wolken schuiven langs de maan. Nu is het ogenblik aangebroken. Het offer zal worden gebracht.
Opeens, in de verte, op de uitgestrekte heuvel, gehuil van wolven. Het komt nader en nader. Takken kraken. Een krachtig gesnuif komt dichterbij. Holaf heeft zich omgekeerd, in de ene hand het mes en in de andere het kind, dat nog steeds jammert. Vlak voor de voeten van Holaf valt een hert neer, de tong uit de bek en de ogen half geopend. Ondo wordt op de grond gezet. Een mes flikkert in het maanlicht. Bij de kop van het hert wordt de sneeuw ineens rood geverfd. Het rochelt in de strot van het beest. De slanke poten bewegen nog even. Een rilling trekt over de schone huid en dan ligt het dier dood door Holafs voeten. Maar dan gaan de takken van de bomen opnieuw opzij. Vlakbij rumoert het janken en huilen van de bloeddorstige wolven. Eén stort zich op het dode hert, maar op hetzelfde ogenblik heeft het mes van Holaf het ondier doorboord. De tweede wolf komt aangesneld. Wild stormt hij aan de bloedplas, maar ook nu stoot het mes van Holaf de slagader door. Boven op de dode dieren ploft een derde wolf neer. Hij likt nu al van het bloed. Het janken is overgegaan in een tevreden grommen. Weer neemt Holaf het mes. De wolf wil zich oprichten en de grote man in het maanlicht aanvallen. Te laat! Het scherpe mes dringt door in het hart en even later zinkt het roofdiet machteloos neer. "Ga mee, Ondo. Wij gaan naar moeder." Het kind staat te beven en staart angstig op de dode dieren. Het geeft zijn vader een hand en dan gaan ze de heuvel af. Ze buigen achterom het overhangende dak en gaan naar de plaats waar het houtvuur nog brandt. Milda is bijgekomen. Daar staat Holaf met zijn mes in de bebloede hand. Ondo staat achter zijn vader. Het kind ziet ze niet. Ineens dringt het tot haar door: het offer is gebracht, mijn kind is gedood. "O, mijn kind, mijn arm kind", gilt ze uit. Haar hele lichaam schokt. Haar ogen staan verbijsterd. "Hier is het kind", zegt Holaf. Hij pakt Ondo op en legt het ventje op de schoot van zijn moeder. Droomt Milda? Of is het werkelijkheid? Zij kust het jongetje, dat zijn handjes uitstrekt naar haar. "Mijn arm kind, ben je er nog? Leef je nog? Je bent uit de doden levend geworden!"
Holaf is naar buiten gegaan, naar de plaats waar de slachtpartij plaatsvond. Hij neemt het dode hert en sleept het mee naar hun nachtverblijf. Daar legt hij het dier bij het vuur. "Wij zijn gered, Milda", zegt hij ontroerd. "Hier is voedsel. Wij hebben voor weken genoeg. Er was geen offer nodig." Hij snijdt een stuk vlees uit het hert en roostert het op het houtvuur. Milda strijkt over de haren van haar zoontje. Zij heeft op 't ogenblik geen woorden.
't Is middernacht. Het oude jaar is voorbij en een nieuw is aangevangen. Drie mensen eten het eerste maal in het nieuwe jaar. Het is vlees van het hert, dat naar de heuvel werd gedreven om die mensen in het leven te behouden. "Vertel mij nu van dat Licht, Milda", zegt Holaf. Hij is ontroerd en tranen staan in zijn ogen. "Ik wil nu luisteren. Dát Licht moet het ware Licht wel zijn." "O Holaf, wij hebben geleefd, zonder God in de wereld. De goden van ons voorgeslacht zijn geen goden. Wij mogen geen mensenoffers brengen. Dat wil God niet. Hijzelf heeft een Offer gebracht. God gaf Zijn eigen Kind. Dat Kind is neergedaald op de aarde. Dat Kind is mens geworden, zoals wij. Als een arm kind is Christus geboren in een beestenstal. Toch was Hij rijk, want Hij is de Zoon van God. De vreemde man heeft het ons verteld, toen hij in het noorderland trok om die boodschap te brengen. Ik kan dat ogenblik niet meer vergeten. Het was of er een lichtstraal in mijn ziel viel. En toen die man ging bidden! Het was alsof hij met zijn vader sprak. Zijn ogen keken in een andere wereld, ver van onze wereld, die verzonken is in de zonde en in afgoderij. Dat Licht kunnen wij niet missen." "Ik wou dat ik het ook kon geloven, Milda. Maar ik zit nog zo vast aan de goden van onze vaderen. "Laten we erom bidden, Holaf. God wil het ons geven." Onder het overhangende dak van de rots hebben Milda en Holaf die nacht gebeden. Zij hebben gebeden om het Licht, dat opgegaan is in Bethlehem en dat eens de hele wereld zal beschijnen. Getroost en gesterkt zijn ze de andere morgen verder getrokken naar het lage land bij de zee, ons Nederland. Zij hebben de grote vallei bereikt, waar nimmer een Noorman is gekomen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1988

Mivo +12 | 28 Pagina's

Ik verkondig u

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1988

Mivo +12 | 28 Pagina's