Thomas
Een grote verandering heeft op de opstandingsmorgen plaatsgevonden in het leven van de discipelen. 's Morgens waren ze nog bedroefd omdat de Heere Jezus gestorven was, 's avonds spreken ze vol vreugde over de verschijningen van de Heere Jezus aan de vrouwen en Petrus en later aan de Emmaüsgangers. Toch zijn ze bang. De deur zit stevig op slot. De mogelijkheid bestaat immers dat ze gevangen zullen genomen worden. Het praatje gaat door de stad dat ze het lichaam van Jezus gestolen hebben.
Plotseling staat dan Jezus in hun midden. "Vrede zij ulieden", groet Hij. Nog kunnen ze het niet goed begrijpen. Is dat hun meester? Hoe komt hij dan binnen, ondanks de gesloten deur? Zou het soms een geestverschijning zijn? Ze zitten in tweestrijd. De Heere Jezus stelt hen echter dadelijk gerust. Hij bewijst dat Hij het echt is. Ze moeten naar Zijn handen kijken, waar ze de wonden nog kunnen zien en de littekenen kunnen aanraken. Daardoor weten ze zeker dat Hij lichamelijk voor hen staat.
Om hen nog meer te overtuigen vraagt Hij of ze niet iets te eten hebben. Ze geven de Heere Jezus een stuk van een gebraden vis en honing. Zo worden ze overtuigd dat Hij waarlijk opgestaan is. Ze moeten immers van Zijn opstanding getuigen als Hij er niet meer is?
Nog eens klinkt de groet van de Heere Jezus: "Vrede zij ulieden". Dan herhaalt Hij de reeds eerder gegeven opdracht. Ze moeten over de gehele wereld het evangelie verkondigen. Jezus herhaalt ook Zijn eerder gegeven belofte. Hij zal Zijn Heilige Geest zenden. De discipelen krijgen grote macht. Tegen alle mensen die zich bekeren en in God geloven, mogen ze in Zijn Naam zeggen dat hun zonden vergeven zijn. Tegen degenen die zich niet bekeren, moeten ze zeggen dat ze voor hun zonden gestraft zullen worden.
Die avond is Thomas niet bij de discipelen. Hij durft niet in de opstanding van Jezus te geloven, ook niet nadat Petrus Hem gezien heeft. Ook niet als de discipelen vol blijdschap vertellen dat ze Hem gezien hebben. Hij houdt koppig vol dat hij pas zal geloven als aan zijn voorwaarden voldaan is. Hij moet het met zijn eigen ogen zien. Hij moet in Jezus' handen de wonden van de spijkers zien. Hij moet met zijn vingers de littekenen aanraken. Hij moet met zijn hand de wond in de zijde van de Heere Jezus voelen. Anders zal hij niet geloven. Wat de discipelen ook naar voren brengen, Thomas weigert te geloven dat Jezus opgestaan is.
Een week later zitten de discipelen weer bij elkaar. Ook Thomas is er, hoewel hij niet kan delen in de vreugde van de andere discipelen. Net als de vorige week verschijnt Jezus weer. Ook nu zegt Hij: "Vrede zij ulieden". Onmiddellijk wendt Jezus zich dan tot Thomas. Hij herinnert hem aan zijn eigen woorden. Zie de wonden in Mijn handen en voel met je handen de littekenen. Nu begrijpt Thomas hoe zondig zijn bittere woorden zijn geweest. Wat een pijn hij daarmee zijn Meester gedaan heeft. Hij kan het niet opbrengen te doen wat hij geëist heeft. Het is niet meer nodig dat aan zijn voorwaarden voldaan wordt. Hij behoeft de wonden niet meer te voelen. Hij is overtuigd. Hij kan alleen maar eerbiedig zeggen: "Mijn Heere en mijn God". Jezus berispt hem toch. Omdat je Mij gezien hebt, Thomas, geloof je. Zalig zijn zij, die niet zullen gezien hebben en nochtans geloofd hebben.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 maart 1978
Mivo -16 | 16 Pagina's