Barmhartigheid
Inleiding
In de Bijbel komen we heel vaak het woord barmhartig tegen, of een omschrijving hiervan. Als we op de vereniging het thema barmhartigheid gaan behandelen, moeten we terdege weten wat dit inhoudt.
Het woord barmhartigheid (be-arm-hartigheid) betekent: bewogen zijn, medelijden hebben met.
We kunnen een onderscheiding maken tussen de barmhartigheid van God en de barmhartigheid van mensen, tussen geestelijke en lichamelijke barmhartigheid, omdat er ook geestelijke en lichamelijke noden zijn.
In de Bijbel komt steeds naar voren dat het bewijzen van geestelijke barmhartigheid (vergeving van zonden) Gods voornaamste doel is. God geeft ook lichamelijke barmhartigheid (genezing, aardse zegeningen) opdat wij Hèm daarin zouden verheerlijken.
Gods barmhartigheid met de mens komt het duidelijkst naar voren in het zenden van Zijn Zoon, de Heere Jezus. Joh. 3 vers 16: "Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe". Op grond van het lijden en sterven van de Heere Jezus kan God voor ons barmhartig zijn. Ook de Heere Jezus is met innerlijke ontferming over de mensen bewogen. Matth. 9 vers 36: "En Hij, de schare ziende, werd innerlijk met ontferming bewogen over hen...." Zie ook Matth. 14 vers 14; Matth. 15 vers 32; Markus 6 vers 34; Markus 8 vers 2; Markus 9 vers 22 en Lukas 7 vers 13.
In Lukas 6 vers 36 geeft God ons de opdracht om barmhartig te zijn, zoals God de Vader dat ook is: Wees dan barmhartig, gelijk uw Vader barmhartig is. We moeten barmhartigheid doen uit liefde voor de medemensen. 1 Kor. 13 vers 3: En al ware het, dat ik al mijn goederen tot onderhoud der armen uitdeelde, en al ware het dat ik mijn lichaam over gaf, opdat ik verbrand zou worden, en had de liefde niet, zo zou het mij geen nuttigheid geven. Kunnen wij dat? We zijn toch uit onszelf haters van God en onze naaste, geneigd tot alle kwaad? Kunnen wij dan uit onszelf barmhartig zijn en liefde tonen? Nee, alleen wie door het geloof -dat de Heilige Geest werkt- leeft, zal ervaren dat de Heilige Geest ook de wil tot barmhartigheid opwekt (Gal. 5 vers 22). Ook en juist om die gave wil God gevraagd zijn.
In dit project willen we het begrip barmhartigheid in een drietal schetsen uitwerken.
A De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan
B De verlamde genezen
C De vergeten zieke in Bethesda
A. De barmhartige samaritaan
Lezen: Lukas 10 vers 25-37
Zingen: Psalm 25: 2
Psalm 119: 18
Gebed des Heeren: 9
Kerntekst: Gij zult de Heere uw God liefhebben uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel en uit geheel uw verstand, en uw naaste als uzelven. (Lukas 10 vers 27).
Op zekere dag komt er een wetgeleerde tot Jezus met de volgende vraag: Meester wat moet ik doen om het eeuwige leven te verkrijgen? Wat zijn de eisen om bij het Koninkrijk van God te horen? Hij stelt met deze vraag de Heere Jezus op de proef. Hij wil wel eens weten wat de Heere op deze vraag te zeggen heeft om zo na te gaan of Jezus een betrouwbare leraar is of niet. De Heere Jezus geeft niet meteen antwoord, nee, Hij stelt heel eenvoudig de volgende vraag: wat kunt u in de wet lezen? Met deze vraag weet de wetgeleerde wel raad. Hij antwoordt meteen: "Gij zult de Heere, uw God, liefhebben uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw kracht, en uit geheel uw verstand en uw naaste als uzelven". "Goed zo is het" antwoordt de Heere, "doe nu zoals u gezegd hebt en u zult het eeuwige leven verkrijgen". Dit zegt de Heere Jezus niet omdat deze wetgeleerde de wet volmaakt kan houden, maar opdat de man zou ondervinden dat hij het zelf niet kan. Het eeuwige leven ontvangen kan alleen door het geloof in de Heere Jezus. De wetgeleerde zet het gesprek voort met de vraag "Wie is mijn naaste?" in de verwachting dat het antwoord van de Heere Jezus zou aantonen dat hij de wet houdt. De Heere geeft, in de vorm van een gelijkenis, antwoord op deze vraag. Deze gelijkenis gaat over een man die reist van Jeruzalem naar Jericho. Op deze reis wordt de man overvallen door een paar rovers. Ze slaan hem neer en beroven hem en laten hem halfdood liggen. Niet lang daarna komt er een priester aan. De priester ziet hem liggen maar.... loopt er met een boog voorbij. Hetzelfde doet ook een Leviet die langs deze plaats komt. Eindelijk komt er een Samaritaan langs. Als hij de zwaargewonde man ziet liggen, krijgt hij diep medelijden. Hij gaat naar hem toe, verbindt de wonden en giet er wat wijn in. Vervolgens zet hij de man op zijn rijdier en brengt hem naar een herberg. Wanneer de Samaritaan zelf de volgende dag verder moet reizen, vraagt hij de herbergier verder voor de man te zorgen. Alle kosten, ook voor het verdere verblijf worden door de Samaritaan betaald.
Nadat de Heere deze geschiedenis verteld heeft, stelt Hij de wetgeleerde weer een vraag: "Wie was nu de naaste van de gewonde?" of anders gezegd: wie gedroeg zich nu als naaste tegenover de man die door de rovers overvallen werd? De wetgeleerde antwoordt dan: "Dat is de man die barmhartigheid aan hem gedaan heeft". Jezus besluit het gesprek met het geven van een opdracht: "Ga heen en doe ook zo". Dus niet alleen een hoorder van het Woord zijn maar ook een dader!
B. De verlamde genezen
Lezen:
Matth. 9 vers 1 t/m 8
Markus 2 vers 1 t/m 12
Lukas 5 vers 17 t/m 26
Zingen:
Psalm 116: 1, 3 en 4
Psalm 6: 1, 2 en 9
Psalm 100: 1, 2, 3, 4
Kerntekst: Doch opdat gij moogt weten dat de Zoon des mensen macht heeft om de zonden op aarde te vergeven (zeide hij tot de geraakte): Ik zeg u: Sta op, en neem uw beddeken op en ga heen naar uw huis. Markus 2 vers 10, 11 (Matth. 9 vers 6 en Lukas 5 vers 24). Jezus komt met zijn discipelen Kapernaüm binnen. Hij gaat ergens naar binnen. Zal Hij daar rust vinden? Zeker niet lang. Daar komen ze al, de mensen die van Jezus' komst gehoord hebben. Ook komen de schriftgeleerden, de deftige Joodse leraren in hun lange gewaden. Ze willen wel eens weten of deze Rabbi, over wie iedereen spreekt, misschien gevaarlijke en verkeerde dingen zal leren. Het bericht over Jezus' komst gaat van mond tot mond. 't Komt ook in het huis, waar een man al jaren op zijn slaapmatje ligt. Hij is verlamd. Zal Jezus hem kunnen genezen? Maar wie zal hem dan bij Hem brengen? Zal Jezus hem wel willen genezen? God straft hem immers op deze manier om zijn zonden die hij gedaan had. De Joden dachten dat bijzondere ziekten met speciale zonden verband hielden. Gelukkig heeft hij vier vrienden die hem niet in de steek laten. Ze gaan aan het werk. Sterke touwen worden aan de slaapmat vastgemaakt, dan tillen ze de mat waar de verlamde op ligt samen op en gaan de straat over, naar het huis waar Jezus is. Daar waar al die mensen zich verdringen bij de ingang, daar moet de Heere Jezus zijn. Door de schare die er staat kunnen ze niet bij de Heere Jezus komen. Dan gaan ze naar de andere kant van het huis. Daar gaan ze de trap op, die aan de buitenkant van het huis loopt en op het platte dak uitkomt. Op het dak leggen ze hun vriend neer. Ze luisteren waar ze Jezus' stem horen en daar beginnen ze de grote tegels die op het dak liggen, weg te halen, totdat het gat groot genoeg is. De vier vrienden pakken dan de touwen en langzaam laten ze hun vriend zakken; precies voor de voeten van Jezus. Binnen is het nu stil geworden en de mensen kijken geërgerd omhoog. Maar Jezus kijkt niet boos. Vol medelijden kijkt Hij in de ogen van de zieke, die vol verlangen naar Hem zijn opgeslagen. Jezus ziet het geloof van de verlamde en van zijn vrienden en Hij zegt vol liefde: "Zoon, uw zonden zijn u vergeven". Dan kijkt Jezus naar de boze gezichten van de schriftgeleerden. Hij weet wel wat zij denken. Hij zegt: "Waarom denkt u dat Ik God vloek, als Ik de zonden van deze man vergeef?" "Wat is gemakkelijker te zeggen: "Uw zonden zijn u vergeven" of te zeggen "Sta op en wandel"? Als de schriftgeleerden ook nu niet antwoorden, zegt Jezus: Opdat gij moogt weten, dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde om zonden te vergeven (zei Hij tot de geraakte). Ik zeg u, sta op, neem uw beddeke op en ga heen naar uw huis. En de verlamde staat op, rolt zijn slaapmat op en gaat naar huis, God verheerlijkende. Ook de schare is verwonderd en verheerlijkt God.
C. De vergeten zieke in Bethesda
Lezen:
Joh. 5 vers 1 t/m 16
Zingen:
Psalm 136: 1, 2, 3, 4
Psalm 103: 2
Kerntekst: Jezus, ziende deze liggen en wetende dat hij nu lange tijd gelegen had, zei tot hem: "Wilt gij gezond worden?" De mens ging heen, en boodschapte de Joden, dat het Jezus was, Die hem gezond gemaakt had.(Joh. 5: 6, 15).
- Op een feest van de Joden gaat Jezus ook naar Jeruzalem.
- Hij komt bij een badwater, Bethesda. Daar omheen staan vijf zalen met zieken; blinden, kreupelen, verlamden.
- Soms komt er een engel, die het water in beroering brengt. Degene die daarna het eerst in het water komt....is genezen .
- Er ligt een man die al 38 jaar ziek is. Jezus vraagt: "Wil je gezond worden?" De man antwoordt: "Ik heb niemand die me in het water helpt, een ander is me altijd voor".
- Jezus zegt: "Sta op, neem je matras op en wandel". Meteen is de man gezond. Hij pakt zijn matras op en gaat.
- De Joden komen hem tegen en zeggen: "Het is sabbath, je mag je matras niet dragen!" De man zegt: "Iemand heeft me beter gemaakt en gezegd dat ik mijn matras moest dragen".
- De man kan niet zeggen Wie hem beter gemaakt heeft, omdat de Heere Jezus weer snel weggegaan was.
- Later vindt Jezus de man in de tempel. Jezus zegt: "Je bent nu gezond, zondig niet meer, opdat je niet wat ergers zal overkomen".
- De man gaat aan de Joden vertellen dat het Jezus was. De Joden zoeken Jezus te doden, omdat Hij de mensen op de sabbath beter maakt.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1978
Mivo -16 | 32 Pagina's