JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Ds. Ledeboer

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ds. Ledeboer

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is zondagmorgen in het jaar 1840. De gemeente van Benthuizen, een dorp in het midden van Zuid-Holland, luistert naar de preek van hun predikant. Het is een bijzondere tekst die de dominee deze morgen gekozen heeft voor zijn preek: "Die Mij eren zal Ik eren, maar die Mij versmaden, zullen licht geacht worden". (1 Sam. 2:30b) Het eerste gedeelte van de preek verloopt zoals altijd, niets bijzonders. De preek kan hun goedkeuring wegdragen. Ze zijn het hartelijk met hem eens. Dan begint hij het andere deel van de tekst uit te leggen. De gemeente voelt het, er gaat iets bijzonders gebeuren. Als hij bij het laatste gedeelte gekomen is, de toepassing, valt zijn oog op het gezangenboek, de reglementen van de regering en het ondertekeningsformulier die op de preekstoel liggen. Geschriften die door koning Willem I aan de kerk gegeven zijn. Geschriften die iedereen die predikant wil worden, meer moet gehoorzamen dan de Bijbel. De dominee kijkt ernaar. Hij voelt zich schuldig want ook hij heeft zijn handtekening gezet toen hij dominee werd. Hij was toen de aardse koning meer gehoorzaam dan de hemelse. Nu wil hij dat niet langer meer. Nee, sinds hij de Heere heeft leren kennen, kan hij niet langer het reglement meer gehoorzamen dan de Bijbel en uit het gezangenboek laten zingen. Daarin staan teveel liederen die tegen Gods Woord ingaan.

Plotseling neemt hij de drie geschriften op en gooit ze voor de preekstoel neer. Een vrouw, die dicht bij de preekstoel zit, wil ze oprapen, maar de dominee zegt: "Laat ze maar liggen, straks gaan we ze begraven, na de dienst". Als de dominee de zegen heeft uitgesproken, vraagt hij de gemeente hem te volgen naar de pastorietuin. 't Was de oude burgemeesterswoning, die deze predikant pas gekocht had. Samen zingen ze daar Psalm 68 : 1 en 2: "De Heer' zal opstaan tot den strijd, Hij zal Zijn haters wijd en zijd, verjaagd verstrooid doen zuchten", en ook: "Maar 't vrome volk in U verheugd, zal huppelen van zielenvreugd, daar zij hun wens verkrijgen." Na het zingen graaft hij een kuil en legt de reglementen, de gezangenbundel en de ondertekeningsformulieren er in. Zo hoort het: begraven, want ze zijn dood. Hij zal ze niet langer gehoorzamen. Hij spreekt een kort woord tot de omstanders: "Ik heb de wijngaard, die de Heere aan mijn zorgen heeft toevertrouwd, gezuiverd. De tempel, waar ik geplaatst ben. Niet in eigen kracht, maar in 's Heeren Naam, want de ijver van Zijn huis heeft mij verteerd. En nu heb ik vrede aan mijn ziel. 

Wie is deze prediker? Wie is deze man, die de koninklijke reglementen en de gezangenbundel in zijn tuin begroef? Het is ds. Lambertus Gerardus Cornelis Ledeboer, geboren op 30 september 1808. Hij is het zesde kind uit het gezin Ledeboer. Moeder Ledeboer wist voor de geboorte van dit kind al, dat hij een kind zou zijn dat de Heere mocht vrezen. God Zelf heeft het haar bekend gemaakt door Zijn Woord. De jonge Lambertus was zwak van gezondheid. Toch heeft de Heere een taak voor hem weggelegd in Zijn Koninkrijk. In het begin lijkt het er helemaal niet op, want de lagere school is een moeilijke periode voor hem. Hij heeft geen zin om te leren. Hij is langzaam, het duurt lang voor hij iets begrijpt. Thuis vertelt hij weinig over school: hij is erg gesloten van karakter. Maar als je denkt dat de jonge Ledeboer dom is, dan heb je het mis. Hij is een denker. Veel is hij bezig met de dood, met de eeuwigheid. Dat vindt hij belangrijk. Daarom lijkt het of andere dingen hem niet interesseren. Ledeboers verstand is goed en zijn geheugen geweldig, maar de dingen die hij niet belangrijk vindt gaan aan zijn geheugen voorbij. Vroeg is de Heere al in zijn hart gaan werken met de Heilige Geest. Toch heeft het vele jaren geduurd, voor hij met zekerheid durfde te zeggen een kind des Heeren te zijn. Hij was toen al lang predikant. Hij had Gods Woord, Gods knechten, Gods kinderen en Gods Dag lief. Zijn geweten ging spreken, als hij iets deed wat tegen Gods wil inging. Ledeboer was geen heilige, beslist niet. Maar hij kende zichzelf goed en had ook last van zijn zonden. Zo kon hij voor God niet bestaan. Zo kon hij niet in vrede sterven. Vaak heeft Ledeboer daarover geschreven in zijn boeken en ook in gedichtjes voor kinderen. Iedereen heeft een hoofdzonde, een zonde die telkens weer de kop opsteekt. De mijne, zei Ledeboer, was wellust, zingenot.

Na de lagere school gaat hij naar de Latijnse school, het gymnasium, genoemd naar Erasmus, in Rotterdam. Hier gaat hij telkens met de beste cijfers over en in augustus 1826, hij is dan 18 jaar, doet hij met succes examen. Waar nu naar toe? Op jeugdige leeftijd wilde hij al graag predikant worden en zo wordt hij ingeschreven op de universiteit in Leiden om de opleiding te volgen tot dominee. Hij heeft daar acht jaar gestudeerd en beëindigde in 1834 zijn studie. Hij wordt nu toegelaten om predikant te worden. Toch neemt hij niet gelijk een beroep aan naar een bepaalde gemeente. Eerst keert hij terug naar zijn ouderlijk huis en blijft nog vier jaar in Rotterdam.

Dan brengt in 1838 de gemeente van Benthuizen een beroep uit op kandidaat Ledeboer. Bij het openen van de beroepsbrief spreekt de Heere tot hem door middel van de tekst: "Ik zal u onderwijzen en u leren van de weg, dien gij gaan zult, Ik zal raad geven, Mijn oog zal op u zijn" Psalm 32:8. Ledeboer weet nu dat hij naar Benthuizen moet gaan om daar het Evangelie te verkondigen. Hij begint zijn ambt en preekt voluit Bijbels en toch... Toch is er iets wat hij mist. Hij preekt wel over de Heere Jezus, maar hij kent Hem Zelf niet persoonlijk. Ledeboer ontdekt dat meer en meer. Het brengt hem in grote nood. Hij worstelt om genade en roept tenslotte uit: "O, God, wees mij zondaar genadig. Bekeer mij, mijn vader, mijn moeder, mijn broeders en zuster. Amen". En de Heere hoort deze noodkreet. De Heere hoort altijd zulke gebeden, ook nu nog. Als je zo de Heere om genade mag smeken, zal Hij horen. Ook Ledeboer ervaart dat. Een diepe rust en grote blijdschap komen in zijn hart. Een blijdschap die hij nog nooit eerder gevoeld heeft. Hij zingt het uit van vreugde: "De Heere is mijn deel".

Jullie begrijpen dat Ledeboer die zondag daarna anders preekt dan voorheen, want hij mag nu de Heere Jezus over Wie hij altijd gepreekt heeft, zelf kennen. Hij preekt die dag over de blindgeborene: "Eén ding weet ik, dat ik blind was, maar nu zie." Ledeboer was erg ontroerd en kon bijna niet verder preken. Hij liet eerst maar zingen Psalm 137 in zijn geheel. Jullie weten wel, die Psalm die gaat over de ballingschap in Babel en de bevrijding daaruit. In de omgeving gaat het als een lopend vuurtje, dat ds. Ledeboer "anders" is gaan preken. Van heinde en ver komen de mensen om hem te horen. Ze willen ook wel eens horen hoe Ledeboer anders preekt. Wat is dan de inhoud van zijn prediking? God alles en de mens niets. De preken van ds. Ledeboer heeft de Heere willen gebruiken tot bekering van zondaren. Hij was niet bang voor de mensen, om hun eerlijk aan te zeggen hoe het erbij stond voor de eeuwigheid. Ze moeten bekeerd worden van hun boze wegen. Daarom durfde hij ook de reglementen en de gezangenbundel met de formulieren te begraven. Hij moest God meer gehoorzaam zijn dan de mensen.

In Oudewater, in de buurt van Gouda, woont een arm blind meisje, dat de Heere vreest. Jammer genoeg staat in dat plaatsje geen dominee, die haar kan onderwijzen in de Godzaligheid. De dominee die er staat kent de Heere niet. In die gemeente is zij dan ook geen lid van de kerk. Maar wat hoort ze nu? Komende zondag zal ds. Ledeboer een vacature beurt (een ruilbeurt) vervullen in Oudewater en het Heilig Avondmaal bedienen. Veel heeft zij over hem gehoord en ze is blij dat ze hem zondag nu eens zelf mag beluisteren. Ze kijkt uit naar de zondag. Heb jij dat ook, dat je zo naar de zondag verlangt? Of vind jij het de saaiste dag? Je mag bijna niets. Je moet naar de kerk. Of is het bij jou net eender als bij de dichter van Psalm 84? "Hoe branden mijn genegenheên, om 's Heeren voorhof in te treên. Mijn ziel bezwijkt van sterk verlangen. Mijn hart roept uit tot God Die leeft. En aan mijn ziel het leven geeft?" Zo gaat dat blinde meisje die zondag naar Gods huis. Thuis heeft ze gebeden of de Heere de prediking van deze dominee wil zegenen. Ze luistert, zoals ze nog nooit heeft geluisterd, 't Lijkt wel of deze predikant alleen voor haar preekt. Hij zegt precies wat in haar hart leeft. Zijn woorden drinkt zij in als water uit de bron. Dan gaat ds. Ledeboer het Avondmaal bedienen. Hoor, hij nodigt allen die vermoeid en belast zijn, om tot de Heere te komen, Die alleen rust kan geven. Het meisje kan onmogelijk blijven zitten. Ze moet naar de Dis des Verbonds, om de dood des Heeren te verkondigen. Haar vader brengt haar naar de avondmaalstafel. Straks zal zijn dochter aanzitten en samen met Gods kinderen de Heere prijzen voor Zijn onuitsprekelijke gave, namelijk Zijn eigen Zoon.

Maar wat gebeurt er nu? Een ouderling (tafelwachter noemen we hem) houdt haar tegen, 'want zij is geen belijdend lid in deze gemeente.' Iedereen in de kerk kijkt verbaasd naar dit ongewone voorval. En wat doet dat meisje. Ze draait zich om en gaat terug naar haar plaats, samen met haar vader. 't Wordt benauwend stil in de kerk, want ook de dominee zwijgt. Eerst kijkt hij naar de ouderling, dan naar het meisje en tenslotte naar boven. Het is net alsof hij daar een antwoord van verwacht. Even aarzelt hij, maar dan loopt hij regelrecht op de zitplaats van het meisje toe. In z'n ene hand heeft hij een stukje brood en in de andere hand draagt hij de beker met zich mee. Hij laat haar eten van het brood en drinken van de wijn en keert zich dan tot de hele gemeente en zegt: "Dit blinde meisje zal straks met dit haar vlees (lichaam) God aanschouwen en haar ogen zullen Hem zien en geen vreemde!" Ds. Ledeboer gaat terug naar de tafel en zet het Avondmaal voort. Niemand van de aanwezigen is deze dienst ooit vergeten. Zo was ds. Ledeboer. Niet bang voor de mensen, maar vervuld met de vreze des Heeren.

Meestal liet Ledeboer in de diensten de Psalmen van Petrus Datheen zingen, al had hij geen afkeer van de nieuwe Psalmberijming (van 1773). Maar van de gezangen moest hij niets hebben. Hij noemde ze "lichte liederen", of "sirenegezang van de wereld". Het zingen van deze liederen was in strijd met de eer van God. De mensen wisten wat ze aan ds. Ledeboer hadden. Kwam je onregelmatig in de kerk? Dan waarschuwde hij ernstig om je plaats in Gods huis niet leeg te laten. Maar k1eingelovigen ondersteunde hij met de stok en staf van Gods Woord. Kleine plantjes moeten niet vertrapt worden, maar teer behandeld worden. De nood van onbekeerden woog hem zwaar. Op de huisbezoeken voelden de mensen dat hij kwam in de Naam de Heeren. Ja, zelfs vijanden waren bevreesd voor deze prediker. Op indringende wijze sprak hij zomaar mensen aan, midden op straat. Hij wees ze dan op het enige nodige in leven en sterven. Recht op de man af vroeg hij: "Hoe staat het ermee voor de eeuwigheid? Kun je zo sterven, God ontmoeten?" Het is eens gebeurd dat hij paard en wagen voor een café liet stoppen. Hij ging naar binnen en preekte over de oordeelsdag. We weten dat voor één van deze ongewone toehoorders deze preek tot zegen geworden is.

En wij? Hoeveel preken hebben wij al gehoord? Zijn ze tot een zegen geworden of heb jij je hart verhard? Het is één van tweeën, een tussenweg is er niet. Vraag of de Heere Zijn Woord aan jouw hart wil heiligen. Daar ben je goed mee. En de Heere is het waard om door ons gediend en gevreesd te worden.

In een stormachtige herfstnacht gaat plotseling het licht aan op één van de slaapkamers in de pastorie van Benthuizen. Ds. Ledeboer is wakker geworden en kan niet meer slapen. Wat er precies aan de hand is weet hij niet, maar hij voelt dat hij er in deze donkere nacht op uit moet. Zijn dienstmeisje haalt een voerman (een ouderling uit zijn gemeente), die een paard en wagen heeft. "Waar gaan we naar toe, dominee?", vraagt hij. "Ik kan het niet zeggen, rij maar!", antwoordt ds. Ledeboer. Bij een viersprong weten ze niet welke richting ze moeten nemen. Ds. Ledeboer raadt aan om het paard maar te laten kiezen. Het paard slaat de richting van Woerden in. 't Is aardedonker en slechts een kleine lantaarn verspreidt een flauw licht in deze donkere nacht terwijl het stormt en regent. Plotseling loopt het paard niet verder! De ouderling spoort het dier aan, maar Ledeboer zegt: "Nee, hier is het, hier moet ik zijn". Waar stopt het paard? Voor een huis waar meisjes wonen die overspel hebben gepleegd, zonden hebben bedreven tegen het zevende gebod. Deze ongetrouwde meisjes worden hier met hun kind verzorgd. Ds. Ledeboer klopt aan en wordt door de portier binnengelaten. Terwijl hij zijn handen omhoog houdt roept hij uit: "Nu weet ik dat God een hoorder der gebeden is". Want daar in de kamer ligt een jonge vrouw op een bed, ernstig ziek. Ze weet het; nog even en ze zal sterven. Een jonge vrouw, die door eigen schuld in dat tehuis der schande is gekomen. Telkens had ze om ds. Ledeboer geroepen, maar niemand wilde in dit noodweer hem gaan halen. Weten jullie wat ze toen gedaan heeft? Ze vouwde haar handen en smeekte de HEERE of Hij ds. Ledeboer dan wil sturen. En een tijdje later staat de predikant onverwacht voor de deur. Men zegt tegen de stervende vrouw dat ds. Ledeboer gekomen is. Dan vertelt de doodvermoeide vrouw haar levensverhaal. Ooit is ds. Ledeboer het middel geweest tot haar bekering. Maar daarna is ze weer in de zonde gevallen. Ze was toen de wanhoop nabij. Toch heeft de Heere haar ondanks het zondige leven weer opgezocht. God heeft haar, ontrouw schepsel als zij was, haar zware schuld vergeven door het bloed van Zijn lieve Zoon. "Dominee, dit moest ik u vertellen, eer ik ga sterven!" Wat is het antwoord van ds. Ledeboer? Hij vouwt zijn handen en doet een gebed. Nog voor hij het huis verlaten heeft, is de vrouw reeds gestorven. Hoe zei de Heere Jezus het ook weer? "Voorwaar Ik zeg u, dat de tollenaars en de hoeren u voorgaan in het Koninkrijk Gods".

Na de gebeurtenissen in de tuin van de pastorie is ds. Ledeboer geschorst omdat hij de regels van de kerk niet meer kan en wil nakomen. De politie hield hem de volgende zondag tegen. In de kerk mag hij niet meer preken, daarom doet hij het in de ruime pastorie. Dat mocht natuurlijk ook niet. Zelfs in de plaatsen in de buurt mag hij niet meer voorgaan. Toch doet hij het in een oude schuur. Hij preekt elke zondag, eerst in de zelfgekochte pastorie, daarna in schuurtjes en op zolderkamers. Waar hij gevraagd wordt, gaat hij preken. In het begin is het niet zijn bedoeling om aparte gemeenten te stichten. Hoopte hij dat de Nederlands Hervormde Kerk haar fouten zou erkennen en terugkeren naar de leer van de Reformatie? Ja, waarschijnlijk wel, want hij bleef heimwee houden naar de oude vaderlandse kerk. Maar op den duur, toen dit niet gebeurde, moest hij wel gemeenten gaan stichten (met een vreemd woordt institueren), want vele kinderen bleven zo ongedoopt en dat mag niet. In de groepjes, waar hij preekte, stelt hij ambtsdragers aan, ouderlingen en diakenen. Als er een wettige kerkenraad gekozen was, dan doopte ds. Ledeboer en hield er Avondmaal.

Ds. Ledeboer vraagt geen vrijheid aan bij de regering om te mogen preken. Dat kost hem hoge boetes, die hij niet betaalt. Vrijheid aanvragen betekent erkennen dat hij fout gehandeld heeft. Dat was voor de regering wel juist, maar tegenover de Heere kon hij niet anders. Hij betaalt niet omdat hij ervan overtuigd is, dat zijn schorsing niet wettig is geweest. Dan maar gevangenisstraf, eerst een maand en de tweede keer anderhalf jaar. Toch heeft hij het zelfs in de gevangenis goed. Het volgende gedicht leert ons dat:
Mijn leerschool is 't gevangenhuis.
't Gevangenhuis mijn zachte kruis.
De Heer' mij daar te leren geeft.
Wat Hij anders niet zo geeft.

Voor de aardse rechter heeft ds. Ledeboer niet gebogen. Kerkbesturen hebben hem uit de vaderlandse kerk geworpen, maar de Hemelse Koning verwerpt hem niet.

Veel later, in 1907, heeft ds. G.H. Kersten de gemeenten van ds. Ledeboer en de Gereformeerde Gemeenten onder het kruis samengebracht tot één kerk: de Gereformeerde Gemeenten, waar de meesten van jullie toe behoren door geboorte en doop. Zo heeft de Heere het werk van ds. Ledeboer willen gebruiken in Zijn koninkrijk. Zo wil de Heere nog steeds mensen gebruiken in Zijn dienst. Mensen die net als Ledeboer getrokken zijn uit de duisternis tot Zijn Licht.

Heb je ook al zo geworsteld om genade? Het gebed van ds. Ledeboer wilde de Heere verhoren. Zo wil Hij ook ons gebed verhoren want Hij heeft beloofd: "Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen". Hij wil het uit genade doen. Bid dan maar met een gedicht van ds. Ledeboer:

Doe mij smeken.
Wil verbreken,
't Hartje Heer!
Was mijn zonden.
In Uw wonden.
U ter eer.
Neig mijn oren
Om te horen
Naar Uw Woord.

Trek mij Heer
U ter eer.
Door Uw koord.
Doe ons kind'ren.
Niet verhind'ren.
Tot Uw troon.
Vrij te treden.
Doe zo heden.
In Uw Zoon!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 1991

Mivo -12 | 28 Pagina's

Ds. Ledeboer

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 1991

Mivo -12 | 28 Pagina's