JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Handleiding 5b: David en Goliath

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Handleiding 5b: David en Goliath

Door Gods kracht verslagen

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lezen
1 Samuël 17:40-49

Kerntekst
Ik vermag alle dingen door Christus, Die mij kracht geeft (Filippenzen 4:13).

Zingen
Psalm 18:9, 12 en 15
Psalm 84:3
Psalm 89:8
Psalm 99:2
Psalm 118:5
Tien Geboden des Heeren:4
Eigen geschrift van David:1, 2 en 3

Toelichting op de vertelschets

Dit seizoen is het thema van alle schetsen ‘het geloof’. Steeds staat er een ander aspect van het geloof centraal. In deze schets gaat het over de kracht van het geloof. David geloofde dat de Heere hem kracht zou geven om Goliath te verslaan. De krijg is des Heeren. Hij zal verlossen! David mocht het beleven wat Paulus schrijft aan de gemeente van Filippi: Ik vermag alle dingen, door Christus, Die mij kracht geeft (Filippenzen 4:13).

Inleiding
Heb je weleens iemand horen vloeken? Durf je daar dan wat van te zeggen? Moeilijk hè? Vandaag hoor je van David. Hij durfde dat wel. Hij vond het zo erg dat de Naam van de Heere gelasterd werd. Hij geloofde dat de Heere hem daarbij zeker zou helpen. Dat geloof gaf hem moed.

Vertelschets

Er trekt een groot leger door het land van Israël. Het is het leger van de Filistijnen. De soldaten lopen naar de bergen van Juda. Ze hebben hun harnassen aangetrokken. De helmen staan op hun hoofden. In hun hand hebben ze een zwaard of een spies. Ze hebben ook schilden meegenomen om de pijlen van de vijand tegen te houden.

Van de andere kant komt ook een leger. Dat is het leger van de Israëlieten. Saul, de koning, is er ook bij. De twee legers komen steeds dichterbij elkaar. Ze moeten allebei nog een laatste rij heuvels over. In het dal tussen de heuvels zal er gevochten gaan worden. Wie zal het eerst aanvallen? Zullen de Filistijnen de heuvels over gaan? Of zal Saul als eerste met zijn leger proberen de vijanden uit het land weg te jagen? Het blijft heel stil in het dal. De Filistijnen blijven achter de heuvels. Opeens komen er twee mannen het dal in lopen. Het zijn soldaten uit het leger van de Filistijnen. Wat is die ene man groot! Het is een reus. Hij is veel groter dan de andere man. Hij is ook veel groter dan de andere soldaten in het leger. Hij heet Goliath. Hij is ongeveer drie meter lang. Dat is wel een meter langer dan alle andere mensen. Op zijn hoofd draagt hij een koperen helm. Om zijn borst heeft hij een harnas van allemaal ronde stukjes koper. Zo kan hij zich wel goed bewegen, maar er kan geen pijl doorheen komen. Het harnas is heel zwaar, wel bijna tachtig kilo. Goliath kan dat wel dragen. Hij is daar sterk genoeg voor. Zijn benen en voeten zijn bedekt met koperen platen. In zijn hand draagt hij een zware spies met een ijzeren punt eraan.
Naast Goliath loopt zijn wapendrager. Hij draagt een groot schild.
In het dal blijven ze stilstaan. Goliath kijkt naar de heuvel waarachter de Israëlieten verscholen zitten. De Israëlieten wachten af wat er gaat gebeuren. Goliath begint te praten. “Waarom zouden alle soldaten tegen elkaar gaan vechten?” vraagt hij. ”Ik ben een Filistijn en jullie zijn toch knechten van koning Saul? Kies een man uit, die tegen mij komt vechten! Als hij van mij wint, dan zullen de Filistijnen knechten worden van de Israëlieten. Maar als ik win, dan moeten jullie voortaan de Filistijnen dienen.”

De soldaten van Saul zien de reus Goliath in het dal staan. Ze schrikken. Wat ziet die man er gevaarlijk uit! Zo groot en met zo’n grote spies. Ze horen wat hij zegt. Wie durft er te gaan vechten met deze grote en sterke Filistijn? Zij zijn niet zo groot en sterk. Dan zullen ze het zeker gaan verliezen. Niemand van de soldaten durft het dal in te gaan. Ze zijn bang! En Saul dan? Hij durft toch wel te gaan vechten? Hij is toch de koning van het volk? Nee, hij durft niet. En Jonathan dan? Hij dient de Heere toch? De Heere kan toch helpen? Maar Jonathan durft ook niet.
Als Goliath ziet dat er niemand naar hem toe komt, spot hij met de soldaten van Saul. Hij spot met het volk Israël. Het volk, waarvan de Heere heeft gezegd dat het Zijn volk is. En als er met het volk van de Heere gespot wordt, dan wordt er met de Heere gespot!
Goliath keert zich om en gaat terug naar zijn eigen leger. ’s Avonds komt hij het dal weer in. Hij zegt dezelfde woorden als ’s morgens. Weer roept hij dat er één soldaat met hem moet komen vechten. Ook nu durft niemand te gaan. Veertig dagen lang komt Goliath ’s morgens en ’s avonds de heuvels af. Elke dag zegt hij weer hetzelfde. Elke dag spot hij met God.

Op een dag komt David bij het leger van Israël aan. Zijn vader heeft hem gestuurd. Isaï zegt: “David, je moet je drie broers gaan opzoeken. Ik wil weten hoe het met ze is in het leger. Je krijgt eten mee voor je broers en kazen voor de oversten van het leger. Je moet iets van je broers mee terug nemen. Dan weet ik dat je broers nog in leven zijn.” David zoekt zijn broers op en vraagt: “Hoe gaat het met jullie?” Er is geen tijd om lang te praten, want Goliath komt het dal weer in. Hoor, daar roept hij: “Wie durft er met mij te vechten? “ Hij spot met de soldaten van Saul en met het volk Israël. David hoort de woorden van Goliath. Hij vindt het heel erg dat Goliath het volk van God zo bespot. “Wie is deze Goliath?” vraagt hij aan de soldaten. De soldaten vertellen, dat wie Goliath verslaat, een beloning zal krijgen van de koning. Hij zal veel geld krijgen en mag met de dochter van de koning trouwen. Maar er is geen soldaat die het durft.

Eliab, de oudste broer van David komt aanlopen. Hij hoort dat David het heel erg vindt dat Goliath zo spot. Hij ziet dat David niet bang is. Eliab wordt boos op David en zegt: “Waarom ben je naar het leger gekomen? Moest je niet op de schapen passen? Ik weet wel dat je hier naar toe bent gekomen om te zien hoe wij vechten.” Het zijn leugens die Eliab vertelt. “Wat heb ik gedaan, dat je zo boos tegen mij doet?”, zegt David. Hij draait zich om en praat verder met de andere soldaten. De soldaten kijken verbaasd naar hem. Hij praat zo dapper over Goliath. Hij is helemaal niet bang. Zou hij tegen deze reus durven vechten? Ja, David durft dat! Hij heeft de woorden van Goliath gehoord. Goliath spot met het volk van God. Wie met het volk van God spot, spot met God Zelf. Daar heeft David verdriet van. Die God heeft hij lief. Met die God mag niet gespot worden. Het gaat er niet om dat David de beloning zal krijgen, maar het gaat er om dat God de eer zal krijgen. David gelooft, dat de Heere hem de kracht zal geven, om tegen Goliath te vechten.

Saul hoort dat David tegen Goliath durft te vechten. Hij laat David meteen roepen. David zegt dat niemand bang hoeft te zijn voor die goddeloze Goliath. “Uw knecht zal heengaan en hij zal met deze Filistijn strijden,” zegt hij tegen Saul. “Dat kun je niet,” zegt Saul. “Je bent nog maar een jongen en Goliath heeft al heel vaak gevochten.” Het is waar. David is nog jong en Goliath kan heel goed vechten. Maar Goliath weet niet dat de Heere kan helpen. Saul denkt daar ook niet aan. David wel. Hij denkt eraan hoe de Heere hem hielp als er bij de schapen een wild dier kwam. David vertelt: “Bij de kudde kwamen een leeuw en een beer, die wilden een schaap van de kudde. Door de kracht die de Heere mij gaf, kon ik de leeuw en de beer doden. Zo zal het ook gaan met deze Filistijn. Hij heeft gespot met het volk van de levende God. De Heere heeft mij gered uit de klauw van de leeuw en de beer. Hij zal mij ook helpen tegen deze Filistijn!”
Als Saul dit hoort, zegt hij: “Ga maar. De Heere zal met je gaan.” Hij geeft David zijn eigen harnas. David krijgt ook een koperen helm en het zwaard van Saul. Hij trekt het harnas aan. Maar dan kan hij bijna niet meer lopen. Hij heeft nog nooit een harnas gedragen. Zal hij door het zwaard van Saul winnen? Zal het harnas hem beschermen? Nee! De Heere zal hem beschermen. Door Zijn kracht zal hij winnen van deze goddeloze Goliath. Daarom zet David de helm af en het harnas doet hij uit. Hij legt het zwaard neer. Zijn herderstas, zijn staf en zijn slinger pakt hij op. Zo gaat David het legerkamp uit. Hij loopt het dal in naar de beek. Bij de beek bukt hij en zoekt vijf gladde stenen uit en doet die in zijn tas. De slinger gebruikt hij altijd voor zijn schapen. Met een klein steentje kan hij de schapen raken als ze weglopen. Nu loopt David met zijn slinger in de hand naar de Filistijn toe. Hoe durft hij dat? Dat kan alleen door het geloof. David ziet eerst God, daarna pas Goliath. In Zijn kracht, in Zijn Naam gaat hij. Ook in jouw leven zullen er reuzen komen. Grote zorgen, groot verdriet, grote moeilijke dingen. Maar zie op de Heere! Hij geeft moed! Weet je hoe dat kan? Door de grote Zoon van David, de Heere Jezus Christus. Hij ging op die andere reus af, de satan. En Hij versloeg hem! Het is volbracht! Het graf ging open, de grootste vijand is overwonnen!

Goliath ziet een herdersjongen naar hem toe komen lopen. Zou hij tegen hem willen vechten? Wil hij het van hem winnen? Hij wordt boos en roept naar David: “Ben ik een hond, dat je met stokken naar mij toe komt?” Hij vloekt David in de naam van de afgoden van de Filistijnen. “Kom maar dichterbij,” roept hij, “dan zal ik de vogels en de dieren van het veld je vlees laten eten.”
David is niet bang. Hij weet dat de Heere bij hem is. God geeft hem kracht. David zegt tegen Goliath: “U komt naar mij toe met een zwaard en een spies en een schild. Maar ik kom tot u in de Naam van de Heere, de God van Israël, met Wie u gespot hebt. Die God laat niet met Zich spotten.” David weet dat Goliath op zijn wapens en op zijn eigen kracht vertrouwt. David vertrouwt op de Heere, de Almachtige. “De Heere zal mij laten winnen,” zegt hij. “Ik zal u vandaag nog doden. Heel de wereld zal weten dat de Heere voor Israël zorgt. De Israëlieten zullen weten dat de Heere niet door een zwaard of een spies verlost. Hij Zelf verlost Zijn volk. U strijdt tegen de Heere. God zal u laten verliezen.”
Goliath loopt woedend naar David toe om hem te doden. David vlucht niet weg. Hij loopt snel naar Goliath toe. Zijn hand gaat in zijn tas. Hij pakt een steentje en hij stopt dat in zijn slinger. De slinger draait hij snel rond boven zijn hoofd. Dan laat hij één kant van de slinger los. Het steentje suist door de lucht. De Heere bestuurt het. Het komt in het voorhoofd van Goliath. De grote, sterke Filistijn wankelt op zijn benen. Zijn armen zwaaien door de lucht. Dan valt hij voorover met zijn gezicht op de grond.
David loopt naar hem toe. Hij pakt het zwaard van Goliath en met één slag doodt hij de Filistijn.
De Filistijnen zijn erg bang geworden. Hun held is verslagen. Ze vluchten snel weg. De Israëlieten gaan hen achterna. Ze verjagen de Filistijnen uit hun land en doden er veel.

De Heere heeft de overwinning gegeven! Voor Hem is niets te wonderlijk. David versloeg Goliath door het geloof. Hij twijfelde niet, maar streed voor Zijn God. Hij wist dat God hem zou helpen. Geloven is niet alleen vertrouwen, maar ook zeker weten! Wat een groot geloof! Wat was de Heere goed voor David. Hij heeft David gered. Door het geloof was David sterker dan Goliath. Goliath vertrouwde op zijn eigen kracht. David vertrouwde op de Heere. Dan mag je zeggen: Ik vermag alle dingen, ik kan alle dingen, door Christus, Die mij kracht geeft.

Aantekeningen bij de tekst

Vers 20 de wagenburg: het legerkamp
Vers 22 de vaten: de bagage, waarin David de broden en de kazen droeg.
Vers 32 Aan geen mens ontvalle het hart: laat niemand de moed verliezen
Vers 37 gij zijt een jongeling: nog onervaren in de oorlog
Vers 39 ik heb het nooit verzocht: ik ben zo’n wapenrusting niet gewend en kan er niet mee omgaan.
Vers 45 maar ik kom tot u in de Naam van de Heere, Die gij gehoond hebt: ik ben door God gezonden en ik verlaat me op Hem.
honen: smalend spotten.
Vers 47 de krijg is des Heeren: Hij geeft de overwinning aan wie Hij wil. Het gaat om de eer van God en de verlossing van Zijn volk.
Vers 49 de steen zonk in zijn voorhoofd: de steen dringt diep door in zijn voorhoofd.

Achtergrondinformatie

Geloof
David spreekt zijn rotsvaste geloof in de almachtige God uit, als hij zegt dat de Heere hem zal redden uit de hand van de Filistijn. Hij spreekt uit ervaring. Hij heeft ondervonden dat de Heere niet beschaamt, die het van Hem verwachten. Saul gelooft in zijn wapens. David gelooft in de God van de wapens. De wapenen van onze krijg zijn niet vleselijk, maar krachtig door God, tot nederwerping der sterkten (2 Korinthe 10:4).
David wordt genoemd in Hebreeën 11 onder de geloofshelden. Zijn geloofsmoed komt uit in de Psalmen. Ik zal niet vrezen voor tienduizenden des volks, die zich tegen mij zetten (Psalm 3:7).
Het is God, Die mij met kracht omgord; en Hij heeft mijn weg volkomen gemaakt (Psalm 18:33).
De HEERE is mijn Herder, mij zal niets ontbreken (Psalm 23:1).
De HEERE is mijn Licht en mijn Heil, voor wie zou ik vrezen? De HEERE is mijn levenskracht, voor wie zou ik vervaard zijn? (Psalm 27:1).

Slinger
Met de slinger wordt een steen gegooid. De slinger is meestal van wol gemaakt. In het brede midden komt de steen te liggen. De uiteinden worden in de hand genomen en rondgeslingerd boven het hoofd. Op het juiste moment wordt het ene uiteinde van de slinger losgelaten. De steen vliegt dan met een vaart weg. De slinger hoort bij de uitrusting van de herder. Hij laat er afgedwaalde schapen mee schrikken, zodat ze terugkeren naar de kudde.

Goliath
Hij is een afstammeling van de Enakieten, die Israël bij de verovering van het land Kanaän aantrof. Israël had toen verschillende volken verslagen, maar een deel van hen was in leven gebleven. Zij waren ingetrokken bij de Filistijnen in de steden Gath, Askelon en Gaza (Jozua 11:22). Het meest bijzondere van deze Enakieten is, dat zij heel groot waren. Reuzen dus.

De Naam des Heeren
Het derde gebod: Gij zult de Naam des Heeren uws Gods niet ijdellijk gebruiken, want de Heere zal niet onschuldig houden, die Zijn Naam ijdellijk gebruikt.

Heidelbergse Catechismus vraag en antwoord 99:
Wat wil het derde gebod?
Dat wij niet alleen met vloeken of met valsen eed, maar ook met onnodig zweren, den Naam Gods niet lasteren noch misbruiken, noch ons met ons stilzwijgen en toezien zulke schrikkelijke zonden deelachtig maken; en in het kort, dat wij den heiligen Naam Gods anders niet dan met vrees en eerbied gebruiken, opdat Hij van ons recht beleden, aangeroepen, en in al onze woorden en werken geprezen worde.

Heidelbergse Catechismus vraag en antwoord 100:
Is het dan zo grote zonde, Gods Naam met zweren en vloeken te lasteren, dat God Zich ook over diegenen vertoornt, die, zoveel als hun mogelijk is, het vloeken en zweren niet helpen weren en verbieden?
Ja gewisselijk; want er is geen groter zonde, noch die God meer vertoornt, dan de lastering Zijns Naams; waarom Hij die ook met de dood te straffen bevolen heeft.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 2014

Kompas Handleiding | 18 Pagina's

Handleiding 5b: David en Goliath

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 2014

Kompas Handleiding | 18 Pagina's