JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Handleiding 3: Het Woord is vlees geworden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Handleiding 3: Het Woord is vlees geworden

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lezen
Lukas 2:1-7

Zingen
Psalm 98:2 en 4
Psalm 132:7, 11 en 12
Psalm 56:5
Lofzang van Maria

Kerntekst
En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van de Vader), vol van genade en waarheid (Johannes 1:14).

Aanwijzingen voor het gebruik
In dit themajaar over de Bijbel heeft ook de kerstschets de spits naar het Woord. Het Woord is vlees geworden! In de vertelling staat het Woord dat geklonken heeft centraal. Omdat een vertelling over Johannes 1 zeker voor de jongere kinderen te moeilijk zou zijn, is gekozen voor Lukas 2:1-7 als uitgangspunt. In het programma is de kerntekst de rode draad en worden de profetieën over de komende Verlosser naar voren gebracht: Woorden die vervuld zijn.
Als u het volledige kerstprogramma gebruikt, vervallen de Psalmen die bij de vertelschets worden genoemd.
Het kerstprogramma kan uiteraard op uw situatie worden aangepast. Kinderen kunnen een gedeelte voorbereiden en voorlezen of opzeggen. Het is aan te bevelen, kinderen met instrumenten te laten meedoen bij verschillende onderdelen.
Als u het programma te uitgebreid vindt voor uw vereniging, kunt u delen weglaten. Op de website van de Jeugdbond kunt u vrije vertellingen vinden.

Vertelschets

Het gebod van keizer Augustus heeft geklonken! Het gebod van de machtige keizer van het Romeinse rijk. Iedereen hoort van het bevel. Iedereen moet gehoorzamen. Hij is immers de baas! Hij is de machtige. Iedereen moet naar hem luisteren.
Hij heeft een prachtig plan verzonnen. De mensen uit zijn grote rijk moeten op reis. Ze moeten op weg gaan naar de plaats waar hun familie vandaan kwam. Daar moeten ze zich laten inschrijven. Zo kan de keizer precies weten hoeveel mensen er in zijn keizerrijk wonen. Zo kan hij precies weten, wie er allemaal belasting moeten betalen. Want er is veel geld nodig in zijn grote rijk. Geld voor de soldaten, voor wegen, voor paleizen.
Maar dit gebod zal daarbij helpen. Niemand zal nu overgeslagen kunnen worden. Ieders naam zal over een poos precies zijn opgeschreven. Iedereen zal belasting moeten betalen. Het bevel heeft geklonken. Veel mensen moeten op reis. Ook in het land van de Joden, in Juda en Galilea. Want ook daar is keizer Augustus de baas. Mensen reizen naar Jeruzalem, naar Kapernaüm, naar Hebron, naar alle plaatsen in Israël.

Het Woord van de Heere heeft óók geklonken. Veel eerder al! Dwars door het gebod van keizer Augustus heen. De Messias komt! De Heere had de engel Gabriël naar Nazareth gestuurd. Naar het huis van Maria. “Maria, u bent gezegend onder de vrouwen! U zult een Zoon krijgen en u moet Hem de naam Jezus geven! Hij zal de Zoon van de Allerhoogste genoemd worden. Hij zal Koning zijn, Koning op de troon van Zijn vader David! Aan Zijn Koninkrijk zal geen einde komen!”
Gabriël had het aan Maria uitgelegd: “De Heilige Geest zal over u komen. Jezus zal niet de zoon van Jozef zijn. Jezus zal de Zoon van God Zelf zijn.”
Wat een heerlijk Woord! Wat een heerlijke belofte! De Messias komt! Jezus zal Zijn Naam zijn. Dat betekent: Jehovah redt! Want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden. Wat is Maria verwonderd: Zij mag de moeder worden van de Zoon van God, van de Messias, van de Zaligmaker. Hoor, ze zingt er van: Mijn geest verheugt zich in God, mijn Zaligmaker.

Het Woord van de Heere heeft geklonken. Dwars door het gebod van keizer Augustus. Hoe moet dat? Kan dat wel goed gaan? Ja, dat gaat juist goed! De keizer heeft een plan. Maar hij weet niets van Gods plan. Hij weet niets van het plan van de Heere om zondaren zalig te maken. Hij weet niets van Gods straf, eens in het Paradijs. Hij weet niets van Gods belofte, ook in het Paradijs. Weet jij het wèl?

In het Paradijs heeft het gebod van de Heere geklonken. Het gebod van de Schepper van hemel en aarde. Adam en Eva hebben het gehoord: Jullie mogen van alle bomen in deze hof eten, behalve van de boom der kennis des goeds en des kwaads. De Heere vraagt gehoorzaamheid aan Adam en Eva. Natuurlijk, daar heeft de Heere toch recht op! Hij is immers hun Schepper! Hij heeft hen gemaakt. Ze gehoorzamen uit liefde. Wat hebben ze het goed in het Paradijs. Wat is er een blijdschap in hun harten. De Heere is er. Met Zijn liefde. Maar dan komt die zwarte dag. Adam en Eva luisteren naar de slang, de duivel. Ze zijn ongehoorzaam. Ze eten van de verboden vrucht. Weg is de blijdschap. Weg is het licht. Weg is het leven. De dood is gekomen. De duisternis. De angst. Het oordeel van de Heere! En Adam en Eva weten: wij zijn des doods schuldig. We hebben de straf van God verdiend! Ze buigen voor de Heere. Zullen we samen met Adam en Eva meebuigen? We hebben samen gezondigd. We hebben samen Gods straf verdiend.

Maar, in het Paradijs heeft toen ook een ander Woord van de Heere geklonken: “Ik zal Mijn Zoon geven! Jullie hebben de straf verdiend. Jullie moeten de dood sterven. Maar Ik geef Mijn Zoon. Hij zal die straf gaan dragen. Hij zal de dood sterven. Hij zal de kop van de slang vermorzelen.”
Wat een heerlijk Woord! Wat een heerlijke belofte! De Messias komt! Jezus zal Zijn Naam zijn. Dat betekent: Jehovah redt! Want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden.
Wat zijn Adam en Eva verwonderd. Wil de Heere hun toch nog vergeven? Wil Hij hen toch nog redden van de zonde en de dood? Ze moeten weg uit het Paradijs. Maar het Woord van de Heere gaat met hen mee: Eens komt de Messias!

En nu is het zo ver. Het gebod van keizer Augustus heeft geklonken. Ook in het stadje Nazareth. Ook daar is een knecht van de keizer gekomen. Hij heeft de brief voorgelezen die hij bij zich heeft. Iedereen moet naar de plaats gaan waar vroeger zijn familie gewoond heeft. Overal hebben mensen zich klaargemaakt voor de reis. Sommige mensen hoeven maar een klein eindje te reizen. Anderen hoeven helemaal niet weg, zij wonen nog in dezelfde plaats als hun voorouders. Er zijn mensen die wèl ver weg moeten. Ook Jozef en Maria moeten op reis. Het zal een lange reis worden, vanuit Nazareth in Galilea helemaal naar Bethlehem in Judea. Vanuit het noorden naar het zuiden, een reis van zeker vier dagen lopen. Bethlehem is de stad van koning David. Jozef en Maria zijn nakomelingen van hem.

Ze zullen samen gaan. Het is een lange reis. Een moeilijke reis. Zeker nu Maria haar Kindje verwacht. En toch weten ze dat de Heere bij hen is. Keizer Augustus kan bevelen geven. Maar het Woord van de Heere klinkt daar bovenuit. En dat Woord vervult hem met blijdschap: de Messias komt! De profeet Micha heeft eens gezegd dat de Messias uit Bethlehem zal voortkomen. Hebben Jozef en Maria aan die profetie gedacht? Zijn ze daarom samen gegaan? Hebben ze Gods wonderlijke leiding gezien achter het gebod van die machtige keizer? Eén ding weten ze vast: de Heere zal voor hen zorgen. Hij zal Zijn Woord vervullen.

Eindelijk. Daar zien ze heuvels van Bethlehem. Daar zien ze de stad. Nu is het niet ver meer. Maar wat valt dat tegen als ze er aankomen! Het is er zo druk! Het gebod van keizer Augustus heeft er blijkbaar voor gezorgd dat heel veel mensen op reis zijn gegaan. De herberg, waar vreemdelingen onderdak kunnen krijgen, is vol. Geen plaats voor hen. Geen plaats in de stad waar ze thuis horen. Geen plaats voor nakomelingen van koning David. Geen plaats voor de grote Zoon van David. Geen plaats voor de Heere Jezus…

Maar! Het Woord van de Heere heeft immers geklonken? De Messias zàl komen! Al zegt nu iedereen dat er geen plaats is, het woord van God klinkt daar bovenuit. God zorgt voor een plaats. Niet in de herberg, maar in een stal. Daar kan Maria uitrusten voor de tijd die komen gaat.

De dagen gaan voorbij. De nachten verstrijken.
En dan gebeurt het. De hemel gaat open. Komt God om ons te straffen vanwege onze zonde? Om ons te doden vanwege onze schuld? Nee! Dat was wel verdiend!
Maar God geeft niet wat wij verdienen, Hij geeft wat Hij beloofd heeft! God geeft Zijn Woord: “Ik zal Mijn Zoon geven! Jullie hebben de straf verdiend. Jullie moeten de dood sterven. Maar Ik geef Mijn Zoon. Hij zal die straf gaan dragen. Hij zal de dood sterven. Hij zal de kop van de slang vermorzelen.”
Gods belofte wordt nu zichtbaar. Gods is vlees geworden, mens geworden. Het is nacht in Bethlehem. Overal is het donker. Maar hier in de stal is het licht. Hemels licht.
De hemel komt op aarde. Hemelse blijdschap daalt neer in deze donkere stal.
Stil helpt Jozef Maria. Uit de bagage haalt hij de doeken, die ze uit Nazareth hebben meegenomen. Vol eerbied wikkelt Maria haar Kind daar in. Gods Zoon, haar Zaligmaker! ”Dit is Hem nu, Jozef! Dit is nu de Heiland, op Wie onze vaderen hebben gehoopt. Dit is Hem nu, de Zoon van David, de Zoon van God!”
“Ja Maria, dit is Hem nu, van Wie de profeten hebben gesproken. Wat een wonder. God gaf Zijn Zoon. In onze armen. Immanuël, God met ons… Jezus, Zaligmaker, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden.”
Zachtjes noemen ze Zijn naam. De naam die de engel gezegd had: Jezus, Jehovah redt. Zou Maria niet opnieuw zijn gaan zingen? Net als bijna een jaar geleden? Toen ze het Woord van de Heere door Gabriël gehoord had? Nu is het Woord vervuld. Zouden dezelfde woorden niet opnieuw geklonken hebben? Mijn ziel maakt groot de Heere, en mijn geest verheugt zich in God, mijn Zaligmaker!

Ken je die vreugde? Dat is nu Kerstfeest, Christusfeest. God geeft Zijn Zoon. Hij legt Hem in de armen van zondaren. Hij geeft Zijn Zoon om voor zondaren te sterven. Om de straf te dragen. Zijn kroon zal een doornenkroon zijn, Zijn troon een kruis. Zo zal Hij Redder zijn, Zaligmaker.
Ben jij zo’n zondaar? Kom maar mee en luister naar wat Maria zingt: “Hoe heilig is Zijn naam! Laat volk bij volk te saâm barmhartigheid verwachten; nu Hij de zaligheid voor wie Hem vreest, bereidt, door al de nageslachten!”

Mag je zomaar naar Hem toe gaan? Hij is toch een Koning?
Kijk dan eens waar Maria Hem in neerlegt… Een wieg is er niet. Alleen een kribbe, een voerbak voor de dieren. Voorzichtig legt ze haar Kind erin. Een Koning in een kribbe. Hier zijn zondaren welkom. Hier mag je komen met al je zonden. Met je harde hart, met je onverschillige hart.
Hier mag je komen, met al je vragen.
Zie je dit Kind? Een gewoon Kind. Maar kijk eens goed! Zie je Zijn liefde? Zie je Zijn heerlijkheid? Zie je Zijn genade? Hij strekt Zijn armen naar je uit. Hij roept je toe uit de kribbe: “Mijn zoon, Mijn dochter, geef Mij je hart!”

Het gebod van keizer Augustus heeft geklonken. Iedereen heeft gehoorzaamd. Maar dat gebod heeft geen waarde meer, dat geldt niet meer.
Het Woord van de Heere heeft geklonken. De Messias is gekomen. En dat Woord klinkt nòg: Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik al Mijn welbehagen heb. Hoort Hem! Komt, laten wij aanbidden, die Koning!

Aantekeningen bij de tekst

Lukas 2:1–7
Vers 1 beschreven: inventarisatie van alle belastingplichtige personen.
Vers 3 zijn eigen stad: de stad waarvan hij afkomstig was en waar zijn geslacht woonde.
Vers 5 ondertrouwde vrouw: we mogen aannemen dat Jozef Maria tot zijn vrouw genomen had, volgens het bevel van de engel (Mattheüs 1:20). Toch wordt Maria de ondertrouwde vrouw genoemd, omdat zij met Jozef leefde, alsof zij nog niet getrouwd waren.
Vers 6 de dagen vervuld: in de dagen, dat Maria en Jozef in Bethlehem waren. Dikwijls wordt er verteld, dat de Heere Jezus direct in de nacht na de aankomst in Bethlehem geboren zou zijn. De tekst geeft hiertoe geen enkele aanleiding.
Vers 7 geen plaats in de herberg: zie achtergrondinformatie.

Achtergrondinformatie

Keizer Augustus en de inschrijving
Lukas brengt de geboorte van Jezus in verband met de wereldgeschiedenis. Het Romeinse rijk werd in deze periode geregeerd door keizer Gaius Julius Caesar Octavianus (31 voor Christus tot 14 na Christus), die in 27 voor Christus van de Romeinse senaat de titel Augustus (Grieks: Sebastos, de Eerbiedwaardige) had ontvangen, omdat hij het Romeinse rijk vrede en welvaart had gebracht. Uit de Romeinse geschiedschrijving is bekend dat hij tijdens zijn regeerperiode herhaaldelijk inschrijvingen (inventarisaties ten behoeve van de keizerlijke administratie) in de verschillende provincies liet houden, hetzij met het oog op de militaire dienstplicht (maar daarvan waren de Joden vrijgesteld), hetzij in verband met belastinginningen.

Het innen van belastinggelden gebeurde gewoonlijk in twee fasen. De eerste fase was een inventarisatie van schatplichtige personen en zaken, de tweede fase de eigenlijke belastingaanslag. Lukas doelt hier op de eerste fase, die van de inventarisatie of inschrijving: zich (laten) inschrijven, ingeschreven worden.
Onder normale omstandigheden was koning Herodes verantwoordelijk voor het innen van de belastingen. Maar in bijzondere gevallen, bijvoorbeeld in opstandige provincies, kon de keizer in provincies die direct onder zijn gezag stonden (en dus niet onder de senaat) iemand anders aanwijzen die belast zou worden met het organiseren van de belastingen.
De inschrijving in Palestina moet worden gezien als onderdeel van de politiek die Augustus voerde om heel zijn rijk te reorganiseren. De uitvoering ervan in de verschillende provincies heeft vermoedelijk dan ook vele jaren in beslag genomen. Gewoonlijk kon men zich bij een Romeinse belastingdienst laten inschrijven in de plaats waar men zich op dat moment bevond of in een grotere stad in de nabije omgeving. Kennelijk werd bij deze inschrijving van die regel afgeweken en moest de inschrijving plaatsvinden in ‘zijn eigen stad’.

Naar Bethlehem
Als gehoorzaam burger geeft Jozef gehoor aan het bevel van de Romeinse overheerser en gaat op van het lager gelegen Nazareth in Galilea naar het hoger gelegen Bethlehem, om zich te laten inschrijven. Het betekent dat hij een afstand van zo’n 140 kilometer - dwars door het gebied van de Samaritanen heen - moet afleggen om op de plaats van bestemming te komen. De reden om naar Bethlehem te gaan ligt bij Jozef: omdat hij uit het huis en geslacht van David was. Kennelijk was het register van zijn voorvaderlijke afstamming goed bijgehouden. Bethlehem - een plaats zeven kilometer ten zuiden van Jeruzalem - was de plaats waar volgens de oudtestamentische messiasverwachting de Messias geboren zou worden. Gewoonlijk slaat de aanduiding ‘de stad van David’ in het Oude Testament op de burcht Sion, de vesting die door David op de Jebusieten veroverd werd. Hier doelt Lukas met ‘de stad van David’ op de stad waar David geboren is, namelijk Bethlehem, ongetwijfeld om een verband te leggen tussen de geboorte van David en de geboorte van Jezus (als de ‘Zoon van David’), beiden in Bethlehem.

Maria ging met Jozef mee. Dat dit uitdrukkelijk wordt vermeld, kan betekenen dat bij deze inschrijving ook vrouwen werden geregistreerd. We kunnen dan vertalen: ‘om zich samen met Maria te laten inschrijven’. Maar bij Romeinse inschrijvingen was dat gewoonlijk niet het geval en volgens vers vier lag de reden om naar Bethlehem te gaan bij Jozef. Het is waarschijnlijker dat Jozef Maria met zich meenam omdat hij haar de hoon en schande wilde besparen die haar ten deel zou vallen wanneer hij haar in Nazareth achterliet. Als hij alléén naar Bethlehem zou gaan, zou het er alles van weg hebben dat hij zijn zwangere bruid in de steek liet.

De herberg
Na de geboorte wikkelde Maria haar Kind in doeken - dat werd wel gedaan om de ledematen van het kind in de juiste vorm te houden - en legde Hem in de kribbe.
Pas nu wordt duidelijk onder welke primitieve omstandigheden Jezus geboren is, namelijk in een ruimte die - gezien de aanwezigheid van een voedertrog - gewoonlijk voor vee bestemd was. De verklaring daarvoor is dat er ‘voor hen geen ruimte was in de herberg’.

Bij kataluma (letterlijk uitspanning) valt te denken aan een herberg of karavanserai, waarin alle gasten in één grote gemeenschappelijke ruimte verbleven. In Lukas 22:11 en Markus 14:14 wordt hetzelfde woord gebruikt voor een bovenzaal.
Zo’n ruimte is natuurlijk niet bepaald geschikt voor een bevalling. Zeker niet wanneer die overvol is met andere gasten die ook voor de inschrijving naar Bethlehem kwamen. Omdat er in de herberg waar Jozef en Maria op dat moment zijn, geen geschikte ruimte is om de bevalling te laten plaatsvinden, moeten ze genoegen nemen met een bij de herberg behorende ruimte. In de schets is sober verteld over de herberg. Dit is een bewuste keuze, omdat Lukas 2:7 geen aanleiding geeft mee te gaan met allerlei geromantiseer over bijvoorbeeld een herbergier, die uit zou zijn op geld en daarom deze kennelijk arme mensen de deur wijst.

Het Woord is vlees geworden
Al noemt Johannes de Heere Jezus pas in vers 17 bij name, toch heeft hij in vers 14 nu duidelijk de Persoon van de Heere Jezus op het oog. In Hem is het Woord ‘vlees’ geworden. Bij het begrip ‘vlees’ zullen we in dit verband moeten denken aan lichamelijkheid met haar beperkingen als zwakheid, vergankelijkheid en afhankelijkheid. Het Woord werd een wezen van ‘vlees en bloed’, dat wil zeggen: het werd volledig mens, met alles wat dat inhoudt.
Wat hij onder de menswording van het Woord verstaat, verduidelijkt Johannes door erop te laten volgen: en het heeft onder ons gewoond. Eigenlijk staat er: ‘en het heeft onder ons getabernakeld, Zijn tent opgeslagen’. Het werkwoord herinnert ons aan het wonen van God onder Israël in de ‘tent der samenkomst’. Doordat het Woord ‘vlees’ werd, kwam ook Zijn heerlijkheid duidelijk tot uitdrukking.

Met etheasametha (‘wij hebben aanschouwd’) laat hij uitkomen, dat het daarbij niet ging om een gewoon ‘zien’, maar om een ‘heel aandachtig kijken’. Johannes doelt met het ‘wij’ op de apostelen, van wie hij er zelf één was. Doxa (heerlijkheid) is de Griekse vertaling van het Hebreeuwse kabod, waarover we vaak lezen als ‘de heerlijkheid des HEEREN’.
Johannes laat er nog op volgen: ‘vol van genade en waarheid’. Daarmee kwalificeert hij de Eniggeborene nader als één in wezen met de Vader. In het Oude Testament worden beide begrippen ‘genade’ en ‘waarheid’, apart en samen, gebruikt om Gods verhouding tot Zijn volk Israël aan te duiden. In deze verbinding is het eerste woord ‘genade’, het dragende begrip; het betekent zoveel als: goedgunstigheid, barmhartigheid. Het tweede woord, waarheid, voegt er het element van de trouw en de betrouwbaarheid aan toe.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 2009

Kompas Handleiding | 12 Pagina's

Handleiding 3: Het Woord is vlees geworden

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 oktober 2009

Kompas Handleiding | 12 Pagina's