Eén ding weet ik
Bram leert tijdens rijles hardop denken. Hij leert hoe belangrijk het is om vooruit te kijken. Tijdens de pauze in Meijers tuin ontmoet hij opnieuw zijn dochter. Naomi lijkt hem spontaan, maar ook geremd.
De week erop komt de lesauto precies om 13:00 uur voorrijden. Woensdag alweer. Bram zit nog aan tafel en propt de laatst hap van de krokante tosti met mayonaise in zijn mond. Een halfuurtje geleden zat hij nog in de les scheikunde. Grappig genoeg ging de leerstof over reactiesnelheid. Het had alleen weinig met autorijden te maken. Anneloes zit nog een cracker met abrikozenjam te eten.
Hij geeft haar een zachte okkernoot bovenop haar hoofd.
“Au ja!”, zegt ze. “Succes hoor.”
Dan loopt hij naar de gang, roept naar boven. “Doei ma, ik ga rijden.” Vlug trekt hij de voordeur achter zich dicht. Meijer staat op de stoep te wachten.
Hij glimlacht en steekt zijn hand uit.
“Ha, Bram.”
“Hallo.”
Meijers ogen houden de zijne even vast. Weer heeft Bram het gevoel dat de man hem peilt. En niet zomaar een beetje. Een vreemde gewaarwording. Een blik die zegt: ‘Er zijn nog wel belangrijker dingen dan autorijden.’ Ze stappen in en Bram klikt zijn gordel vast. De binnenspiegel moet iets worden bijgesteld. Dat doet hij dan maar meteen.
“Zo Bram. Hoe is het? Heb je moeten haasten?”
“Wel een beetje ja. Ben iets eerder weggegaan bij scheikunde.”
“Ah, scheikunde. Leuk vak?”
“Op zich wel. Ik ben best goed in scheikunde. Op de een of andere manier snap ik het gewoon. Ik weet niet wat dat is. Na een les Duits voelt scheikunde altijd als thuiskomen. Het ging net over reactiesnelheid.”
“Zo. Kun je gelijk toepassen, straks. Ja, starten maar.”
Bram start de motor. “Nou, ik denk het niet. Het ging over de reactiesnelheid van chemische stoffen. Bijvoorbeeld als je natrium en broom bij elkaar doet. Of hoe snel roest ontstaat. Zulke dingen.”
“Ohw, nee, laat dan maar zitten”, grinnikt Meijer. “Bram, we gaan zo dadelijk oefenen wat verder vooruit te kijken. De meeste examens gaan mis, omdat mensen te weinig vooruitkijken. Vanmiddag gaan we zien hoe je dat kunt bereiken, wat verder vooruitkijken.”
Bram knikt. Het klinkt logisch. Met tennissen doet hij dat ook min of meer. Soort van niet werkelijk naar de bal kijken, maar naar een punt in de verte. Of eigenlijk een beetje naar alles tegelijk, de bal, je tegenstander, de baan. Misschien nog het minst naar je eigen lijf.
“De beste manier om vooruit te kijken, is hardop denken. Zo train je te zien wat je moet zien. Wat je gezien hebt, daar kan je op reageren.”
Een minuut of tien benoemt Meijer alle dingen van tevoren. Bram volgt rustig de aanwijzingen. Het gaat lekker.
“Komt een rotonde aan, Bram. Kijk in je binnenspiegel, buitenspiegeltje. Links, rechts, kijken. Binnen, buiten, naast. Gaan we rechtsaf. Richting aangeven. Doe een nacontrole. Goed zo. Rustig naderen, die rotonde. Geen voetgangers? Nooit op de oversteekplaats gaan staan, dan blokkeer je de boel. Wacht tot die auto’s weg zijn. Ja, dit is de laatste. Kijk even rechts over je schouder, geen rechtdoor gaande fietsers? Oké, Bram, nu neem jij de ondertiteling van me over. Laat je maar horen. Je kunt niks fout zeggen.”
Bram begint. Hij onderbreekt zijn opmerkingen telkens met gegrinnik. Het valt nog niet helemaal mee, al deze dingen tegelijk doen. En het voelt maf, dat praten, zomaar praten. “Verhuizers doen dat ook, alles zeggen wat ze doen”, beweert Meijer. “Die worden daarop getraind. Niks doen zonder te zeggen wat je doet. Zeggen wat je doet, doen wat je zegt.”
Bram knikt en praat. Denkt hardop. Kijkt vooruit. Als hij tenslotte in het parkeervak tegenover Meijers achtertuin par-keert, is hij het goed zat.
“U bent wel streng vandaag”, zegt hij, terwijl hij uitstapt en over het dak naar de instructeur kijkt.
“Dat hoor ik graag”, zegt Meijer met een grijns. “We doen even koffie. Niet te lang. Ik wil een beetje strak op tijd stoppen, heb eind van de middag afspraken. Fijn, trouwens, dat je een uurtje eerder kon.”
Juist als hij de weg oversteekt, ziet Bram iemand in het raam van de dakkapel. Onwillekeurig blijft hij staan. Een jonge vrouw in een witte jurk.
“Je staat op de weg, vriend”, zegt Meijer, die hem passeert. “Dat is mijn koppige dochter. Ze gelooft dat ze de buitenkant van de ramen kan zemen. Van niemand mag het, niemand vindt het goed. Toch doet ze het. Moet je zien. Heeft ze die emmer met sop gewoon op het raamkozijn staan. Buigt ze zich helemaal voor langs en poetst de ramen. Grrr…”
Bram loopt vlug door en laat zich opnieuw in dezelfde stoel zakken. De hoeveelste keer is dit al, dat hij hier plaatsneemt? Meijer geeft een schreeuw naar zijn dochter en merkt dan pas hoe dom dat is. Bram springt overeind. De felrode emmer kantelt, valt toch nog bijna rechtstandig omlaag. Dan glijdt hij via de dakpannen naar beneden, ondertussen een plons sop achterlatend. Hij nadert de dakgoot, komt met een droge bons tegen de rand. Een enorme kwak zeemwater golft over de rand en zeilt naar beneden. Met een frisse klets smakt het water op het terras bij het voorraam. Dan volgt kantelend de emmer zelf en slaat met een krakend geluid op de stenen. Bram kijkt omhoog. Ze draagt het zwarte haar los, een weelderige golvende waterval. Dit is nog even wat anders dan een strakke vlecht. Ze schudt haar hoofd.
“Kan gebeuren, kon je niet weten”, roept haar vader kwaad naar boven.
“Dit soort sarcasme gaat u echt niet helpen”, reageert ze fel. Ze maakt heftige gebaren met haar armen. Alsof ze een kinderkoor staat te dirigeren. Ze vervolgt: “Het ging super, totdat u zo nodig naar mij moest roepen. Beter gaat u die jongen koffie geven.”
Brams handen plakken. Hij heeft ineens een idee. De kans is klein dat ze het weet. Ze verdwijnt uit het zicht en komt beneden tevoorschijn. Rustig bestudeert ze de emmer en terwijl ze de barst met haar vinger langsgaat, staat Bram voor haar neus. “Even voor de zekerheid”, zegt hij. “Ik wil me er niet echt mee bemoeien. Maar er bestaan tegenwoordig van die magnetische sponzen. Zeem je aan de binnenkant je raam, en plak je die andere spons er aan de buitenkant tegenover. Twee in één. Het is maar een tip. Scheelt geëmmer.”
Nu hij zo vlak voor haar staat, ziet hij hoezeer de kleur van haar ogen overeenkomt met die van haar vader. Ook dit meisje peilt hem. Een fronsend streepje boven haar neus. Ze lijkt wel twintig ineens. Maar bij zijn laatste woord glijdt er toch iets van een ontspannen glimlach over haar gezicht.
“O ja?” zegt ze. “Scheelt dat geëmmer? Maar ik houd geloof ik niet zo van magneten.” Ze zet de emmer op de tuintafel en kijkt hem ineens aan alsof haar iets te binnen schiet. “Mooi trouwens, jouw broer in de kerk. Dat is toch je broer? Ik vind het zo… aangrijpend, met die stok.”
Als hij niet reageert, slaat ze een hand voor haar mond. “Sorry”, zegt ze. “Ik ben te spontaan. Je wist het misschien niet… wist je dat niet?”
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 mei 2025
Daniel | 40 Pagina's