1. De kerk in Bohemen
De wereld van Jan Hus en zijn tijdgenoten ziet er heel anders uit dan die van ons. Wanneer je op een landkaart de grenzen van die tijd uittekent, zie je dat Europa toen door andere grenzen werd opgedeeld. De landen van nu zijn in de veertiende en vijftiende eeuw nog niet gevormd.
Het koninkrijk Bohemen, waar het grootste deel van Hus' geschiedenis zich afspeelt, behoort tot het 'Heilige Roomse Rijk' (zie PDF voor kaart). Dit rijk bestaat uit allerlei deelstaten in Centraal en West-Europa. Het is in 843 door middel van het Verdrag van Verdun opgericht en bestaat tot 1806.
Elke staat in het keizerrijk heeft een eigen koning. Eén van die koningen wordt in Rome door de paus tot keizer van het Heilige Roomse - of ook wel Duitse - Rijk gekroond. De keizer heeft het hoogste wereldlijke ambt van het rijk, de paus het hoogste geestelijke ambt.
Het grote christelijke rijk bestaat uit allerlei deelstaten, die bestuurd worden door koningen en hertogen. De keizer moet ervoor zorgen dat zij een eenheid vormen, zodat het rijk sterk is. Binnen de deelstaten zijn ook nog bisdommen. Dat zijn stukken land die door de kerk zijn afgebakend en bestuurd worden door bisschoppen. Daar moet de keizer ook rekening mee houden, omdat zij onder leiding van de hoogste geestelijke leider staan: de paus. Alles bij elkaar vormt dit een enorm ingewikkelde politieke situatie. Vaak zijn er tegenstrijdige belangen van de geestelijke en wereldlijke macht, ledereen wil zo veel mogelijk macht naar zich toe trekken.
In de veertiende eeuw, de eeuw waarin Jan Hus wordt geboren, regeert Karei IV over het koninkrijk van Bohemen. Hij is keizer van het Heilige Roomse Rijk én koning van Bohemen. Deze wijze vorst weet de politieke, kerkelijke en economische krachten samen te binden. Daardoor is Bohemen een hoog ontwikkeld, rijk en machtig koninkrijk. De hoofdstad Praag wordt, vanwege alle prachtige kerken, villa's en burchten die er worden gebouwd, 'de gouden stad' genoemd.
Karel IV spaart kosten noch moeiten om de hoofdstad van het Boheemse rijk en het middelpunt van het uitgestrekte Roomse Rijk te verfraaien. Over de rivier die midden door de stad loopt, laat de keizer een stenen brug bouwen. Deze beroemde brug - die nog steeds de naam van Karel IV draagt - is een grote vooruitgang voor de inwoners van Praag, omdat er nu een goede verbinding is tussen de twee delen van de stad. Praag telt in die tijd ongeveer 400.000 inwoners en is daarmee één van de grootste steden van Europa. In 1348 besluit de keizer daarnaast om 'voor onze zeer schone metropool een universiteit te bouwen'. Dit is het begin van de Carolina, of Karel Universiteit. De paus spreekt er zijn goedkeuring over uit en hoopt dat 'deze universiteit zal bijdragen aan het algemeen nut en welzijn van de bewoners van het koninkrijk en de zich rondom uitstrekkende gebieden'.
Studenten en professoren komen inderdaad overal vandaan. Wat de keizer en paus niet voorzien hebben, is dat de universiteit uit zal groeien tot een plaats waar velen een Bijbelse boodschap zullen inademen. Een bekende Hollander die er studeert is Geert Grote (1340-1380) uit Deventer. Hij wordt in Holland de grondlegger van de Moderne Devotie, een hervormingsbeweging binnen de Roomse kerk (zie de eerste schets in deze bundel: 'Als een gouden draad').
In het Roomse Rijk spreken mensen uit verschillende landen met elkaar in het Latijn, zoals nu het Engels gebruikt wordt. Ook wordt er vooral in het Latijn geschreven en gepreekt. Keizer Karel IV, die vloeiend vijf talen spreekt en schrijft, laat zijn klerken een begin maken met het ontwikkelen van een nieuwe voertaal: de Hoogduitse schrijftaal. Deze taal kunnen veel meer mensen lezen en begrijpen, omdat zij bijvoorbeeld een taal spreken die daar een beetje op lijkt. Bovendien vindt de koning het belangrijk dat er gebruik gemaakt wordt van de Slavische en Duitse volkstalen, zelfs in de kerk. Opeens kunnen burgers volgen wat er van de kansels wordt gezegd. Dat is in deze tijd enorm modern, want daarvóór werd er in een dienst bijna uitsluitend in het Latijn gesproken, wat bijna alleen de priesters konden begrijpen.
Karel IV sterft in 1378. De Boheemse koningskroon wordt overgenomen door zijn zoon Wenceslas, 'Vaclav' in het Tsjechisch. Hoewel de kroon van het Heilige Roomse Rijk niet erfelijk is, wordt Wenceslas ook keizer. Wenceslas is echter niet zo'n begaafd en sterk regeerder als zijn vader. Hij weet zich een tijd lang maar met moeite staande te houden en wordt in 1400 afgezet door de bisschoppelijke vorsten uit zijn rijk. Zij geven de keizerskroon aan Ruprecht van de Palts, die keizer blijft tot 1410. Dan volgt Sigismund van Luxemburg hem op. Wenceslas blijft koning van Bohemen tot 1419.
Verval in de kerk
De rijkdom van het Boheemse Rijk en de Rooms-Katholieke kerk is groot. De meeste geestelijken leven in grote overdaad en weelde. De gewone mensen leven vaak in armoede. Hun leven staat in sterk contrast met het leven van de kerkleiders, waarover Hus zal zeggen: 'De regen doorweekt hen niet, het vuil hindert hen niet, honger en dorst zijn hen volkomen vreemd, alles wordt hun gegeven, zij kunnen alles kopen. De arme lijdt echter voortdurend de diepste nood!'
Een groot gedeelte van de rijkdom is bovendien verzameld door het uitbuiten van de burgers. De kerk heeft in deze tijd als grootste grondbezitter een derde van de Boheemse grond in handen. Dit is soms eerlijk gekocht, maar er worden evengoed gewapende overvallen ingezet om een stuk grond in bezit te krijgen.
Verder is er voor de burgers in de kerk helemaal niets gratis. Het doopsel, de sacramenten, een huwelijkszegen of begrafenis: alles kost geld. De aflaathandel bloeit en brengt de kerk veel geld in het laatje. Bovendien worden door Karel IV vrachten relikwieën naar Praag gehaald, waarvoor soms zelfs speciale kerken worden gebouwd. De bouw van die kerken financiert de keizer door de burgers hogere belastingen op te leggen. Daarbij wordt hen wijsgemaakt dat een druppel melk van moeder Maria of roet afkomstig uit de oven van de vrienden van Daniël hemelse genade of genezing op hen afstraalt. Uiteraard wel na betaald te hebben. Vergeving, verlossing, zaligheid - alles is een kwestie van ruilhandel en het ruilmiddel is geld. De machtige kerk is ziek van geldzucht. Er circuleren daarover veel spotverzen, zoals:
Wil je ooit naar de paus toegaan - iedereen weet het in het land - arm ziet men je daar echt niet staan, alleen met volle hand.
Want onze paus - hoor nu mijn raad en wil het nooit vergeten - wil dat wat een ander heeft, het liefste zelf opeten.
Portier, schrijver, pater: zij willen allen de rijkste gaven. Kardinalen en zelfs de Heilige Vader: ze stelen als de raven!
Een ander onderwerp in spotverzen uit die tijd is het feit dat een groot deel van de geestelijken bordelen bezoekt of er minnaressen op na houdt.
Tenslotte is er ook nog sterke verdeeldheid binnen de geestelijkheid. Door allerlei politieke intriges ontstaat de situatie dat er voor langere tijd twee pausen zijn: één in Rome en één in Avignon. Deze situatie staat bekend als het Westers of Groot Schisma - schisma betekent splitsing of afscheuring - en duurt van 1378 tot 1417.
Voor de gewone kerkmens is dit heel verwarrend. 'Als de paus dé vertegenwoordiger van Christus op aarde is, dan kan er toch maar één zijn?' vragen zij zich af. En bovendien: 'Wie is nu de geestelijke leider van het land?' Sommige kardinalen en bisschoppen steunen de ene paus, terwijl bijvoorbeeld de koning weer achter de andere paus staat. Er wordt van alles geprobeerd om dit probleem op te lossen, maar geen van de 'heilige vaders' geeft de strijd op, de rivalen willen zich niet verzoenen.
Voorlopers van Hus
In Bohemen zijn er in de vijftig jaar voordat Hus gaat preken verschillende mensen die de misstanden in de middeleeuwse kerk bekritiseren. Konrad Waldhauser, Jan Milic en Matthias van Janow kunnen daarom, onder anderen, als voorlopers van Jan Hus en de Hussietische hervorming gezien worden.
Konrad Waldhauser
in 1344 onderneemt Konrad Waldhauser een pelgrimsreis naar Rome. De misstanden die Waldhauser in de stad aantreft, stellen hem erg teleur. Daarom begint hij overal als volks- en boeteprediker op te treden.
Vanaf 1360 werkt Waldhauser in het koninkrijk van Bohemen en al snel is hij de eerste man van de belangrijkste parochie van Praag. Scherp veroordeelt hij de weinig verheffende zeden van de geestelijkheid. Dit gebeurt met zoveel kracht, dat een beruchte losbol uit Praag, een zekere Slanko, hem onderbreekt met de vraag: 'Wat moet ik doen om behouden te worden?'
Ook stelt Waldhauser de praktijken van bedelmonniken aan de kaak. Zij misbruiken volgens hem hun kloostergeloften om goedgelovige mensen het geld uit de zakken te kloppen. Bovendien onthult hij dat veel kloosterorden op erfenissen azen: 'Want met hel en verdoemenis worden de ouders verleid hun zoon of dochter die de erfenis zal krijgen aan deze of gene kloosterorde te wijden.' Verder heeft hij geen goed woord over voor monniken en pastoors die het volk met relikwieën misleiden: 'Kijk naar de verering van de schedel van de heilige Barbara. In Praag wordt er één vereerd, maar ook in Pruisen wordt er één bewaard!'
De burgers van Praag komen in grote aantallen op zijn preken af. Hoewel Waldhauser vaak preekt in het Latijn, de taal van de sociale bovenlaag, maken zijn preken enorme indruk. Hij wordt zelfs met de profeet Elia vergeleken en zijn nieuwe ideeën over geloof en kerk worden overal besproken in Praag.
Uiteraard laat de geestelijkheid het er niet bij zitten. Vooral de bedelmonniken uit de orden van de Dominicanen en Franciscanen hebben een grondige hekel aan hem. Zij proberen Waldhauser tot zwijgen te brengen en spannen een ketterproces tegen hem aan. Waldhauser heeft echter de steun van keizer Karel IV en de aartsbisschop van Praag. Daarom lukt het de monniken niet hem veroordeeld te krijgen. Aan het eind van zijn leven schrijft hij een verweerschrift. Daarin maakt hij bladzij na bladzij duidelijk dat hij de waarheid heeft moeten verkondigen, ook al was dat niet prettig voor de kerk. In 1369 overlijdt Waldhauser en wordt deze voorloper van de Hussietische hervorming door zijn gemeente begraven.
Jan Milic
De opvolger van Konrad Waldhauser, Jan Milic, wordt de tweede geestelijke vader van de Hussieten. Milic wordt geboren in een arm gezin en klimt via een studie theologie op tot de geestelijke stand. Hij beheerst, naast Latijn en Duits, ook het Tsjechisch. Nadat hij ambtenaar geworden is in de kanselarij van Karel IV, wordt hij in 1360 aartsdiaken. Dat is een hoge functie binnen de kerk. Ook krijgt hij een kasteel buiten Praag in bezit. In 1363 legt hij echter na een radicale bekering al zijn waardigheden neer. Hij verkoopt zijn bezittingen, verdeelt het geld onder de armen en keert als arm man terug naar Praag. Milic eet geen vlees en drinkt geen wijn meer. Ook slaapt hij weinig en als hij al slaapt, dan doet hij dat op steen of planken in plaats van in een bed.
Ondanks dat Milic moeilijker en minder krachtig spreekt dan Waldhauser, komt Praag na een tijd toch onder invloed van zijn boetepreken. Ook nu zijn de bedelmonniken niet blij. Zij spannen een proces aan tegen Milic en laten hem opsluiten in de gevangenis. Een onderzoekscommissie laat hem echter vrijuitgaan.
Samen met een groep vrienden koopt Milic een huis in een Praagse wijk waar veel bordelen zijn. De prostituees, die vaak nog kinderen zijn, leiden een miserabel slavenbestaan. Meisjes die zich met behulp van geld uit Milic groep kunnen vrijkopen, mogen in het opvangcentrum wonen. Margaretha van Moravië, een adellijke dame, geeft leiding aan het huis en zorgt ervoor dat de meisjes een beroep leren. Veel van hen trouwen vanuit het huis.
Ook dit werk levert Milic vijanden op, niet in het minst onder de bordeeleigenaren die hun inkomsten zien teruglopen. De aartsbisschop bewondert hem juist en geeft hem het geld en het recht om een eigen kapel te bouwen. Ook de keizer waardeert het werk en besluit daarom dat een aantal bordelen met de grond gelijk gemaakt moet worden. Het terrein dat vrijkomt geeft hij aan Jan Milic.
Op dat terrein wordt in 1372 een grote kerk gebouwd alsmede een instituut voor de vrouwelijke beschermelingen en hun kinderen en een tehuis voor Milic en de studenten die door hem worden opgeleid. Milic leidt namelijk - buiten de kerk om - zo'n 300 studenten op voor het preekambt. Het centrum krijgt de naam 'Jeruzalem', vredesstad.
Helaas ontstaat er grote strijd rondom dit centrum. Volgens het kerkelijk recht van die dagen is het verboden een eigen geestelijke orde te stichten en de leden bijzondere kleding te laten dragen. De bewoners van 'Jeruzalem' hebben wel een speciaal gewaad aan. Geestelijken uit Praag melden dit aan de paus en in het voorjaar van 1374 wordt er bij Milic een bevel van de paus bezorgd. Hij moet zich komen verantwoorden in Avignon. Bovendien worden de bisschoppen van vier andere steden in Bohemen beschuldigd van ketterij: ze laten teveel hervormingen toe. Tot een proces komt het echter niet, want de door zijn sobere levenswijze verzwakte Milic overlijdt kort nadat hij eenmaal in Avignon is aangekomen. In Praag is de verslagenheid bij zijn aanhangers groot. Bij de tegenpartij heerst juist grote blijdschap, vooral wanneer het lukt om het gebouwencomplex 'Jeruzalem' in handen te krijgen.
Matthias van Janow
Naast Waldhauser en Milic komen we nog een derde Bohemer tegen die het vóór Hus met de Rooms-Katholieke kerk aan de stok krijgt: Matthias van Janow. Van Janow is een zoon van een rijke edelman en studeert onder andere in Parijs. Toen hij daarvóór in Praag woonde, is hij onder het gehoor van Waldhauser geweest en leert hij de Bijbel lief te hebben als 'de enige moeder van verheven gevoel, kennis, vrees en heilige hoop', zoals hij later zegt. Na zijn studie keert hij terug naar Praag.
Opvallend in de preken van Van )anow is dat hij niet alleen fel uithaalt naar het zedelijk verval van zijn tijd, maar ook de oorzaak aanwijst: de geloofsleer. Hij verzet zich heftig tegen de verering van afbeeldingen van Jezus en de heiligen: 'Wie leert dat de heiligen in de hemel de stervelingen genade of bijstand verlenen, is een godloochenaar!' Ook vindt hij dat het sacrament van het Heilig Avondmaal verkeerd wordt gebruikt in de kerk.
Ook Van ]anow krijgt met tegenstand te maken. De Roomse Kerk doet een officiële boodschap uitgaan dat het offer van Christus alleen voor de geestelijke stand is bedoeld en niet voor de leken of gewone burgers. Bovendien is de gelovige verplicht voor beelden te bidden en te knielen. In 1389 wordt Van Janow zo onder druk gezet, dat hij zijn standpunten herroept. Later schrijft hij: 'O ik ellendig mens. Zij hebben mij door hun geschreeuw gedwongen met hen in te stemmen'.
Hoewel Van Janow zijn denkbeelden herroept, worden hem de ambten en inkomsten afgenomen. Zijn loopbaan is voorbij, maar helemaal tot zwijgen wordt hij niet gebracht. In afzondering wijdt hij zich aan het schrijven van een boek. Wanneer hij in 1394 overlijdt, laat hij een vijfdelig werk na, de Regels van het Oude en Nieuwe Testament. Dit is het meest kostbare werk van de Boheemse reformatie. Van Janows avondmaalsleer zal van invloed zijn op Jan Hus en zijn navolgers.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 2010
AanZet | 82 Pagina's