Christus’ wederkomst en het laatste oordeel
(Artikel 37 Vari De Nederlandse Geloofsbelijdenis)
Aanwijzingen voor het gebruik
Bij de voorbereiding van je inleiding is het zaak met zorg de Schriftplaatsen, die je bij het artikel en in de schets vindt, na te slaan in Gods Woord. Neem in je inleiding bij elk onderdeel enkele teksten volledig over. Daarmee laat je uitkomen wat de belijdenis wil zijn: een samenvatting van Schriftgegevens. Je zou je onderwerp kunnen beginnen met punt 3 van de schets: Hebben de Jehovagetuigen gelijk?
1. Inleiding
Dit geloofsartikel is op zichzelf al bijzonder duidelijk en er is eigenlijk niet veel toelichting bij nodig. Er schuilt zelfs een groot gevaar in allerlei uitweidingen, daar men er gemakkelijk toe komt om over allerlei zaken te gaan spekuleren.
Men moet zich proberen te verplaatsen in de tijd van de geboorte van de Heere Jezus, terwijl men alle beloften en aanwijzingen uit het O.T. kent. Wanneer men zich dan een beeld moest vormen van de komst van de Messias, zou dat dan niet afwijken van de werkelijkheid? Zo is het ook met de wederkomst van Christus en het laatste oordeel. Wat de Bijbel ons hieromtrent leert wordt duidelijk en kort weergegeven in dit artikel, maar er blijven vragen bestaan welke pas beantwoord kunnen worden wanneer die dag daar zal zijn. Het zijn echter onbelangrijke vragen in vergelijking met de feiten zelf.
2. Wanneer zal dit plaatsvinden?
Dit is een vraag waar velen zich al mee beziggehouden hebben en die door geen mens beantwoord kan worden, want van die dagendie ure weet niemand (Matth. 24:36 en Mark. 13:32). Wel worden in Mattheüs 24 en Markus 13 een aantal tekenen genoemd waaruit men af kan leiden wanneer men in het laatst van de dagen leeft, maar met geen ander doel dan te waken en te bidden. Zie over deze tekenen het hoofdstuk in het boek van K. Dijk, dat in de literatuuropgave wordt genoemd. Er zijn verschillende sekten geweest die meenden jaar en dag te kunnen berekenen, maar de tijd is verder gegaan en zij hebben tevergeefs gewacht. Ook de Jehova-getuigen verwachten een spoedige wederkomst. Zij menen dat 1914 het jaar is waarin Christus koning is geworden en als de Heere Jezus in Matth. 24:34 zegt: „Dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, totdat al deze dingen zullen geschied zijn, dan laten zij dit slaan op de mensen die in 1914 leefden, m.a.w. voordat al de mensen die in 1914 leefden, gestorven zullen zijn, zal Christus wederkomen. Het is voldoende om te weten dat deze tijd bij God bepaald is en niet zal aanbreken, voordat alle uitverkorenen zullen zijn toegebracht.
Wel is er geschreven dat Hij zal komen als een dief in de nacht (1 Thess. 5:2 en 2 Petr. 3:10) en ook in de gelijkenis van de wijze en dwaze maagden wordt gesproken van middernacht. Dit moet niet letterlijk opgevat worden, maar het geeft wel weer dat het een donkere tijd zal zijn, waarin nagenoeg alles ingeslapen is, dus onverwacht.
3. Allen worden gedagvaard
Zoals men een oproep krijgt wanneer men voor een rechtbank moet verschijnen, zo zullen de stem van de Archangel en het geluid van de Goddelijke bazuin allen dagvaarden. Want wij zullen allen voor de rechterstoel van Christus gesteld worden (Rom. 14:10). Hier is geen ontkomen aan, hoewel velen zich zullen willen verbergen, maar de levenden zowel als de doden, de groten en de kleinen, rechtvaardigen en onrechtvaardigen zullen voor Hem moeten verschijnen. Waar zal Christus als Rechter verschijnen?
• Zoek enkele plaatsen op, waaruit dit blijkt.
4. Opstanding uit de doden
De gemeente van Thessalonica was een zeer gelovige gemeente, wat duidelijk uit de vruchten bleek en zij leefde in een sterk uitzien naar de wederkomst van Christus. Deze verwachting was zo sterk dat men meende dat het niet lang meer duren zou. Vandaar ook dat er waren die meenden dat werken niet meer nodig was, want deze wereld liep toch ten einde.
Hier gaat Paulus tegenin in 1 Thess. 4:11 en 12.
Luther maakte in dit verband de opmerking: „Al wist ik dat morgen de wereld zou vergaan, dan zou ik nog vandaag een appelboom planten."
Maar er is in de gemeente van Thessalonica ook twijfel gerezen, want er zijn er al gestorven en hoe staat het hier nu mee?
Dit wordt in het vervolg van het hoofdstuk beschreven, waar het gaat over de levenden en de doden bij Christus' komst en over de opstanding der doden. Ook in het O.T. wordt gesproken over de opstanding uit de dood (Jes. 26:19, Hos. 13:14, Dan. 12:13, Job 19:25). Welke personen in de Bijbel genoemd, geloofden niet in de opstanding en op welke wijze werden ze terecht gewezen? Ook in Paulus' tijd waren er die de opstanding loochenden, met name in de gemeente van Corinthe. Hier zal het Griekse heidense denken nog een rol hebben gespeeld. Voor hen was het lichaam het stoffelijke, het minderwaardige: het lichaam is de kerker van de ziel.
Voor het Griekse denken was de opstanding onaanvaardbaar. Vgl. ook Hand. 17:32. Waarom is het geloof in de opstanding zo belangrijk (1 Cor. 15)? Nu hebben velen zich al beziggehouden met het wonder van de opstanding en zich afgevraagd hoe het mogelijk zal zijn dat lichamen die al lang verteerd zijn, of door allerlei gedierte zijn opgegeten, straks weer tot een lichaam kunnen worden.
Zal er niet een nieuw lichaam gevormd worden? Wanneer dit het geval zou zijn, zou er niet van een opstanding gesproken kunnen worden, maar zou het gaan om een nieuwe schepping. Het lichaam zal bij de opstanding wel bepaalde hoedanigheden ontvangen, want anders zou het niet eeuwig kunnen zijn. Denk hierbij aan de Heere Jezus na Zijn opstanding en hoe Hij Zich vertoont aan Zijn discipelen.
5. Rekenschap en oordeel
Johannes deelt in Openb. 20:12 en 13 mede hoe de doden zullen worden gedagvaard. De boeken hierin genoemd zijn de consciënties en het boek van Gods alwetendheid waardoor alle mensen getoond wordt wat zij gedacht, gedaan en gesproken hebben. Ja, ook alles wat men nagelaten heeft om te doen zal dan tegen ons getuigen (zie Matth. 25:31 e.v.).
Wijs in dit verband ook op het laatste deel van Prediker 11 en 12. Nu hebben vele theologen zich al afgevraagd, hoe lang dit laatste oordeel wel duren zal. Het lijkt onmogelijk om zoveel mensen op één dag te oordelen. Ook deze vraag is echter weinig zinvol en kan men beter laten rusten.
6. Verschrikking en troost
Voor iedereen die niet gereinigd is in het bloed van de Heere Jezus moet de gedachte aan dit oordeel wel beangstigend zijn. We lezen in Openb. 6:16: En zij zeiden tot de bergen en tot de steenrotsen: Valt op ons en verbergt ons van het aangezicht van Degene, Die op de troon zit en van de toorn van het Lam. Dit komende oordeel vormt een voortdurende bedreiging voor een schijnbaar rustig leven. Zou de verklaring: „dood is dood' hier verband mee kunnen houden? De dichter Marsman drukt deze angst uit in zijn gedicht „De overtocht" met de woorden: „In de nooit aflatende angst dat de dood het einde is".
Anderzijds is dit naderende oordeel een grote troost voor de gelovigen. Lees hiertoe het laatste deel van hoofdstuk 4 van 1 Thess. Het zijn geen wraakgevoelens, die hen die troost schenken, maar het is een bevestiging van hun geloof, dat Hij, Die hen kocht met Zijn bloed, hun vijanden, die ook de Zijne zijn, zal veroordelen.
7. Verdoemenis en verheerlijking
Deze twee zaken worden in de Bijbel met verschillende namen genoemd, waarvan hel en hemel de meest bekende zijn. Bedenk nog eens enkele andere aanduidingen. Hpewel al degenen, die veroordeeld zijn en in de hel geworpen worden, volkomen rampzalig zijn en allen die met Christus in de hemel komen, volkomen zalig zijn, zijn er toch zekere trappen. Vergelijk Matth. 10:15 Matth. 11:21-24, Dan. 12:3.
8. Een heerlijk verlangen
Dit geloofsartikel en daarmee de geloofsbelijdenis eindigen met het uitspreken van het verwachten van en het verlangen naar die grote dag. Ditzelfde lezen we ook aan het einde van Openb. 22: Ja kom, Heere Jezus. Trouwens in alle zendbrieven treffen we dit uitzien aan. Zoek hiervan enkele voorbeelden en probeer eens voorzichtig om de toekomstverwachting van die tijd te vergelijken met die van nu. Getuigt onze min of meer materialistische instelling niet dat we het veel meer van deze aarde verwachten? Let er vooral op waarom er een sterk verlangen naar die dag is en welke beloften van God zullen er bedoeld zijn? Probeer je inleiding zo te beëindigen dat er in tot uitdrukking komt wat een uitzicht en verwachting er is voor alle gelovigen.
9. Literatuur
Bij de schets:
1. Kanttekeningen Statenvertaling.
2. Ds. A. Rotterdam: Sions roem en sterkte. Uitgave N.V, De Banier, Rotterdam e.a. Deze verklaring van de N.G.B. in vragen en antwoorden is alleen antiquarisch te verkrijgen.
3. Dr. A.D.R. Polman: Woord en belijdenis, deel II. Uitgave T. Wever, Franeker. Eveneens een verklaring van de N.G.B. Momenteel sterk in prijs verlaagd.
4. Ds. G.H. Kersten: Gereformeerde Dogmatiek, deel II, laatste hoofdstuk. Uitgave De Banier N.V., Utrecht, 1966.
Voor verdere studie:
1. Caspar Clevianus: Geschriften. Uitgave: Stichting Het Reformatorische Boek, Vliegwielstraat 52, Den Haag. Zie de gedeelten, die handelen over Van waar Hij komen zal...
2. Dr. K. Dijk: Korte dogmatiek. Uitgave: J.H. Kok N.V., Kampen. Boekepocket 76/77. Zie blz. 272 e.v. (De kennis van de laatste dingen)
3. Ds. H.G. Abma: Na dit leven. B.B.G.-serie. Uitgave: N.V. De Banier, 1961.
4. Ds. H. Veldkamp: De dag van de Zoon des mensen. Uitgave: T. Wever, Franeker. Een uitstekend leesbaar boek over de tekenen der tijden.
10. Gespreksvragen
1. Wordt de mate van verlangen naar de wederkomst van Christus bij de Kerk van God op aarde bei'nvloed door de omstandigheden waaronder men leeft?
2. Kun je enkele tekenen van de eindtijd aanwijzen, die betrekking kunnen hebben op de tijd waarin wij leven?
3. Geef in je eigen woorden de betekenis weer van 2 Thess. 2:3 en 4.
4. Waarom wordt er onder ons zo weinig gesproken over de wederkomst en het laatste oordeel?
5. Is er ook een wederkomstverwachting in het Oude Testament?
6. Hoe zou het komen dat de gedachte aan het laatste oordeel steeds minder weerklank vindt in onze samenleving?
11. Enkele wenken
In de inleiding is al gewezen op het grote gevaar van het uiten van allerlei veronderstellingen. Houd je dichtbij het artikel. Er zijn allerlei opvattingen over het duizendjarig rijk. Laat ook dit liever uit de inleiding, daar dit een aparte behandeling vraagt.
De opvattingen van de Jehova-getuigen hierover wijken b.v. sterk af van die van W. a Brakel in zijn Redelijke Godsdienst.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1971
Salvo | 1 Pagina's