JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Het Réveil, een opwekking tot bijbels belijden én handelen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Réveil, een opwekking tot bijbels belijden én handelen

38 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

"Geen woorden maar daden", zo galmt de yell van een bekende Nederlandse voetbalclub door de stadions. "Woord en Daad", zo luidt de naam van een bekende Nederlandse organisatie die zich richt op de minder bedeelden in de derde wereld. "En zijt daders des Woords, en niet alleen hoorders...", zo spreekt Jakobus in zijn brief.

De mens heeft blijkbaar de neiging om het bij woorden te houden en daden achterwege te laten. Het zijn juist daden uit een oprecht geloof waarvoor de mannen van het Réveil zich sterk maakten. Over het Réveil, een opwekkingsbeweging in de eerste helft van de negentiende eeuw, gaat deze schets. In hoofdstuk één wordt, in grote lijnen, het ontstaan en de betekenis van het Réveil bekeken. Het zou voor deze schets te ver gaan om alle aspecten van het Réveil gedetailleerd te bespreken. Er is daarom voor gekozen in het tweede hoofdstuk één belangrijk aspect van het Réveil nader te beschrijven, namelijk de positie die het Nederlandse Réveil innam in de kerk van de negentiende eeuw en de strijd die daarmee samenging. In hoofdstuk drie tenslotte wordt het uiteindelijke streven van het Réveil bezien, namelijk het bereiken van een bijbelse verhouding tussen leer en leven.

Bij de omslag:
Mannen van het Réveil:
1. Ds. N. Schotsman, 2. Willem de Clercq, 3. Mr. Willem Bilderdijk, 4. Dr. Abraham Capadose, 5. Dr. H.F. Kohlbrugge, 6. Mr. dr. Isaacda Costa, 7. Mr. G. Groen van Prinsterer.

1. Ontstaan en betekenis

GEEST VAN DE EEUW
DE GELOOFSBELIJDENIS NOEMT CHRISTELIJKE KERK"EEN HEILIGE DERING VAN WARE DE VERGA-CHRISTGELOVIGEN". DEKERKKENTDEEEUWENDOORTIJDEN VAN BLOEI EN TIJDEN VAN VERVAL. KERKGESCHIEDENIS IS VAAK EEN GESCHIEDENIS VAN STRIJD GEWEEST. DE DE HEERE JEZUS HEEFT OOIT GEZEGD DAT HIJ NIET GEKOMEN WAS OM VREDE TE BRENGEN, MAAR HET ZWAARD. ZLJN BRACHT DUS VERDEELDHEID. WLE KOMST NIET VÓÓR HEM WAS ZOU TÉGEN HEM ZIJN, OMDAT NEUTRALITEIT IN DIT NIET BESTAAT. OOK IN DE EEUW, DE EEUW VAN RÉVEIL, AFSCHEIDING EN DOLEANTIE, DEZE STRIJD IN MEER DAN ÉÉN DUIDELIJK. OPZICHT NEGENTIENDE WORDT OPZICHT

In de eerste helft van de negentiende eeuw heerst in Europa de geest van een optimistisch vooruitgangsgeloof. Voor wetenschap en techniek is het een tijd van grote veranderingen. Het is de tijd van de Verlichting, waarin in het menselijk verstand groot vertrouwen wordt gesteld. De kracht van het verstand, de rede, wordt gebruikt om grip te krijgen op het leven. Deze geest heeft ook zijn weerslag op de kerk en op de opvattingen over het geloof. Het vertrouwen in de menselijke rede gaat in deze dagen vaak ten koste van het geloof in het geopenbaarde Woord van God. Men den kt door het licht van het vers tand tot de waarheid te kunnen komen. De Bijbel staat onder voortdurende kritiek. Gods Woord wordt niet langer als de leidraad beschouwd voor onder andere staatkunde en opvoeding. Door de Verlichting wordt niet alleen de belijdenis van de kerk aangetast maar worden ook de eeuwenlang bestaande fundamenten van staat en maatschappij ondergraven.

Uiteindelijk komt er een reactie van het bijbelgetrouwe christendom op de geest van de eeuw. De noodzaak van persoonlijk geloofals vrucht van Gods genade komt weer meeropde voorgrond. Op theologisch gebied neemt men stelling tegenover de verlichte theologie vanuit een hernieuwde bezinning op de "oude" leerstukken van zonde, genade en wedergeboorte. Tegenover het optimistische plaatst men weer het bijbels mensbeeld van de mensdie van naturezondigisen geneigd tot het kwade.

Internationaal
De reactie is begonnen in Frans-Zwitserland. De Franse aanduiding Réveil (réveil betekent: ontwaken of opwekking), komt hiervandaan.
Het is in Genève, eens de stad van Calvijn, dat Cesar Malan (1787-1864), "de held van het Réveil", weer de leer van vrije genade laat horen. De geestelijke opwekking strekt zich uit van Genève over verscheidene delen van Europa. Een grote toewijding en krachtige zendings- en evangelisatiedrang is kenmerkend voor het Réveil. Door middel van evangelisatiereizen door Frankrijk, Schotland, Engeland en Nederland breken er velen met het sleurchristendom en gaan ze leven uit een oprecht geloof. Men stelt het leven in dienst van God om anderen voor Hem te winnen. Daarbij gaat het Réveil verder met de waarheden die door de reformatoren opnieuw ontdekt waren.

Opvallend bij Malan en andere Réveilmannen is de nadruk die zij leggen op het gevoel. Zij leggen de nadruk op de ernst en de realiteit van de (erf)zonde maar ook op de veranderende kracht van Godswoord en de innerlijk ondervinding (of: bevinding) die daarbij hoort. Maar het blijft daarbij niet bij een persoonlijke beleving. Men getuigt door woord en daad van de betekenis van het geloof. Wat de mensen van het Réveil drijft is hun zorg voor hun eigen zielenheil en dat van anderen. De mannen van het Réveil behoren bijna allen tot de adel en gegoede stand (aristocratie) van die tijd. Toch krijgt het Réveil door de krachtige getuigenis van de waarheid ook invloed op het "gewone volk" en betekenis voor heel de samenleving.

Nationaal
Het Nederlandse Réveil staat niet los van de Europese beweging, maar heeft ook zo zijn eigen kenmerken. Het Nederlandse Réveil begint in het huis van Willem Bilderdijk (1756-1831). Deze grote geleerde en dichter, "vadervan het Réveil" genoemd, onderwijst er zijn studenten. Hij ziet, helemaal in lijn van Malan, het geloof niet in de eerste plaats als een stelsel van leerbegrippen (dogmatiek) maar als een doorleefde werkelijkheid: "t Geloof behoort niet aan de Reden; het werkt en wortelt in 't gemoed".

Rondom Bilderdijk verzamelt zich een aantal studenten uit een voornaam burgerlijk milieu. Tot deze kring van studenten behoren onder meer: Da Costa, Capadose, Van Lennep en Groen van Prinsterer. Onder deze geleerden begint een beweging die veel betekent in de strijd voor kerkherstel, stichting van scholen met de bijbel, christelijke politiek en het tonen van christelijke barmhartigheid.

Genoemde Da Costa schrijft in 1823 zijn Bezwaren tegen de geest der eeuw. Dit boek wordt wel de geboortekreet van het Nederlandse Réveil genoemd. Da Costa zet de zaken op scherp als hij spreekt van "de slapheid, van de onverschilligheid, van de verdorvenheid, van de afschuwelijkheid der heersende denkwijzen omtrent de godsdienst". Tegenover de veelgeprezen verlichting en beschaving van die tijd ziet hij een verval van zedelijkheid, kunst en wetenschap als gevolg van het ongeloof. Da Costa ziet scherp dat de moderne cultuur, die zich baseert op de autonomie (zelfstandigheid) van de mens, uiteindelijk aan het christendom vijandig is.


UIT DE KRINGEN VAN HET RÉVEIL IS OOK VOORTGEKOMEN DE THEOLOOG DR. H.F. KOHLBRUGGE (1803-1875). KOHLBRUGGE NEEMT, GEZIEN ZIJN LEVENSLOOP EN THEOLOGIE, BINNEN HET RÉVEIL EEN APARTE PLAATS IN. ONDER INVLOED VAN BILDERDIJK EN DIENS GEESTVERWANTEN VOELT KOHLBRUGGE ZICH STERK TOT DE GEREFORMEERDE BELIJDENIS AANGETROKKEN. VANWEGE ZIJN STRIJD TEGEN HET LIBERALISME EN VOOR DE RECHTZINNIGHEID WORDT HIJ ALS JONGE VOORGANGER EN HULPPREDIKER VAN DE HERSTELD EVANGELISCH LUTHERSE GEMEENTE TE AMSTERDAM AFGEZET. NA EEN LANGE AMBTELOZE PERIODE, WAARIN DE NEDERLANDSE HERVORMDE KERK WEIGERT HEM TOT HET PREDIKAMBT TOE TE LATEN, WORDT HIJ PREDIKANT VAN EEN AFZONDERLIJKE GEREFORMEERDE GEMEENTE TE EBERFELD. KOHLBRUGGE LEGT STERK DE NADRUKOPDER ECHT-VAARDIG ING DOOR HET GELOOF ALLEEN; DENEIGINGVANDEMENS OM DAARAAN ZELF IETS BIJ TE DRAGEN ALS EEN EIGEN PRESTATIE IS DE EIGENLIJKE ZONDE VAN DE MENS, DIE IN HET HEILSWERK OOK ZELF IETS WIL PRESTEREN EN NIET WIL RUSTEN IN HET VOLBRACHTE WERK VAN CHRISTUS AAN HET KRUIS. HET KOMT AAN OP HETGELOOF DATCHRISTUS ONS VLEES HEEFT AAN GENOMENEN OP ONZE PLAATS IS GAAN STAAN EN DAT WIJ IN HEM ZIJN VRIJGESPROKEN, HOE GODDELOOS WIJ IN ONSZELF OOK ZIJN EN BLIJVEN. KOHLBRUGGE HEEFT VELE BOEKEN, BIJBELVERKLARINGEN EN PREDIKATIES GESCHREVEN, DIE IN VELE TALEN ZIJN VERTAALD EN TOT OP DE DAG VAN VANDAAG WORDEN GELEZEN. HIJ WORDT VRIJ ALGEMEEN BESCHOUWD ALS EEN VAN DE MEEST TOONAANGEVENDE GEREFORMEERDE THEOLOGEN VAN DE NEGENTIENDE EEUW.


Toch blijft het niet bij een negatief protest en dat is kenmerkend voor heel het Réveil. Men wil actief, door positief handelen, de moderne cultuur met eigen middelen weer kerstenen (= christelijk maken). Vanaf het begin is voor sommigen duidelijk dat hun activiteiten pas kans van slagen hebben als ze met elkaar overleggen en zich verenigen. Halfjaarlijks wordt er in Amsterdam vergaderd onder de naam "Christelijke Vrienden". Alles wat erop gebied van kerk en staat voorvalt, heeft de belangstelling. Er wordt aansluiting gezocht bij de gereformeerde dogma's en de zuiverheid van de leer, maar men hecht nog grotere waarde aan een oprechte levenspraktijk.

Politiek
Wat betreft de politiek is Groen van Prinsterer (1801-1876) de man die het voortouw neemt. Volgens hem heeft de christen ook een roeping ten aanzien van de maatschappij. Onderlinge stichting in besloten kring is niet voldoende. Zijn visie op de verhouding van geloof en ongeloof, zoals die zich openbaart in de staatkunde, verwoordt hij in zijn bekende boek Ongeloof en Revolutie. Mede hierdoorzijn in de gereformeerde gezindte de ogen open gegaan voor het belang van christelijke politiek.
Groen van Prinsterer wordt gekozen als lid van de Tweede Kamer. Daar verzet hij zich vooral tegen de idee dat de macht bij het volk vandaan komt. Deze gedachte is voortgekomen uit de Franse revolutie en leeft voort in het liberalisme. Groen van Prinsterer is fel tegen deze revolutiegeest en noemt zich anti-revolutionair: tegenover de revolutie stelt hij het Evangelie. Men verwijt Groen van Prinsterer conservatief te zijn en alles bij het oude te willen laten zonder oog te hebben voor nieuwe ontwikkelingen. Maar zo is het niet. Dat blijkt ook uit feit dat hij onder meer voorzitter is van de vereniging die streeft naar opheffing van de slavernij in de Nederlandse koloniën, iets wat in die dagen toch zeker vooruitstrevend is te noemen.
De hoofdstrijd van Groen van Prinsterer op politiekterrein is gericht op het behoud en herstel van Nederland als christelijke natie. In zijn visie behoren staat en kerk nauw aan elkaar verbonden te zijn en heeft de overheid de taak om de kerk te beschermen (vergelijk artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis). Het is vooral de zogenoemde schoolstrijd waarvoor Groen van Prinsterer als politicus zich inzet. Groen van Prinsterer en anderen missen de kern van het Evangelie in het onderwijs op de scholen. Maar omdat hij Nederland als een vanouds christelijke natie ziet, wil hij dat op de scholen het christelijk karakter voluit gehandhaafd zal blijven. Zijn ideaal is de openbare (algemene) christelijke school. Maar omdat hij inziet dat één school voor alle gezindheden onmogelijk is, stelt hij voor de openbare scholen te splitsen in diverse gezindheden. Dit blijkt niet haalbaar en zodoende komt men noodgedwongen tot de oplossing van het bijzonder onderwijs. Naast de openbare school ontstaat dan de "school met de Bijbel".

Christelijke barmhartigheid
Een ander kenmerk van het Réveil als opwekkingsbeweging is de aandacht voor de maatschappelijke nood. Tot nog toe heeft de kerk daarin weinig betekend, maar daar komt verandering in. Met name ds. O. Heldring (1804-1876) is een voortrekker op het gebied van zending, onderwijs en liefdadigheid. Tijdens de vergaderingen van de "Christelijke Vrienden" wordt het christelijk-maatschappelijk werk in de verschillende gedeelten van het land besproken. Mede dankzij de gulle gaven van de mannen van het Réveil, worden er door ds. Heldring diverse stichtingen opgericht. In Zetten sticht hij een inrichting voor mensen die maatschappelijk ontspoord zijn en in Hoenderloo komt een inrichting voor verwaarloosde jeugd. Ook strijdt hij tegen drankmisbruik, prostitutie en de mensonwaardige omstandigheden in gevangenissen. Zijn inspanningen zorgen uiteindelijk voor de oprichting van verenigingen voor christelijke verplegingvan psychischen lichamelijk zieken, voor reclassering en sociale zorg. De zogenoemde Heldring-stichtingen worden beroemd als plaatsen waar het praktisch christendom beoefend wordt

Kerkherstel
Maar de activiteiten van het Réveil zijn niet beperkt tot wat zich in de maatschappij afspeelt. Het Réveil is vooral een beweging die zich wil inzetten voor herstel van de kerk. In haar strijd is zij niet populair vanwege de oproep aan de samenleving tot bekering. Hoewel het Réveil vanwege het aristocratische karakter geen massale volksbeweging is, heeft ze wel veel invloed. Maar ondanks deze invloed is er toch van echt kerkherstel geen sprake, hoewel het wel geprobeerd wordt. Over de strijd die daarmee samengaat, ook binnen de beweging van het Réveil zelf, gaat het volgende hoofdstuk.

2. De houding ten aanzien van de kerk

DE SITUATIE IN DE HERVORMDE KERK
DE HERVORMING HEEFT IN ONS LAND VEEL GOEDS GEBRACHT. TEGENOVER ROME, DAT ALLE GEZAG AAN DE KERK EN HAAR TRADITIE TOEKENDE, STELT DE REFORMATIE HET GEZAG VAN DE HEILIGE SCHRIFT WEER CENTRAAL. DE DAARUIT ONTSTANE HERVORMDE KERK LEGT HAAR LEER VAST IN EEN BELIJDENIS. MAAR DE KERK VAN DE HERVORMING STELTZICH NIETTEVREDEN METEEN BELIJDENIS IN WOORDEN ALLEEN. OOK DE LEVENSPRAKTIJK, ZOWEL VAN OVERHEID ALS VAN BURGERS, DIENT TE ZIJN INGERICHT NAAR WAT DE BIJBEL LEERT. "NIET ALLEEN DE LEERE, MAAR OOCK DE SEEDEN", IS DE LEUS. BEHALVE OP DE ZUIVERHEID VAN DE LEER WORDT DUS OOK VEEL NADRUK GELEGD OP DE BELEVING EN DE UITWERKING ERVAN IN HET DAGELIJKSE LEVEN.

Maar dit blijft helaas niet zo. ln de loop van de tijd wordt de kerk van binnenuit uitgehold. Er wordt minder strak de hand gehouden aan de belijdenis. Met name met de doorwerking van de gedachten van de Verlichting aan het begin van de negentiende eeuw ontstaat er verdraagzaamheid tegenover anders denkenden die het minder serieus nemen met de zuivere maatstaf van Gods Woord. Al worden de belijdenisgeschriften zelf niet aangetast, toch wordt door velen, zowel in de prediking als in het dagelijks leven, aan de Bijbel niet meer het absolute gezag toegekend. Groen van Prinsterer is een man die zijn leven lang tegen de opgekomen verlichte godsdienst heeft gestreden. Hij verwoordt het als volgt: "Van wedergeboorte, bekeringen heiligmaking had men zedelijke verbetering, begin en voortgang der deugdbetrachting gemaakt, de hemel werd voor elk, die geene grove uiterlijke zonde beging, met eene onbekrompenheid die gedurig ruimer werd, opengesteld."

De kerk gaat daardoor verdeeldheid tonen. Aan de ene kant staan de mensen die onverkort willen blijven vasthouden aan de absolute waarheid van het Woord van God en de waarde daarvan voor het dagelijkse leven. Aan de andere kant staan de mensen die steeds meerwaarde hechten aan het menselijk verstand. Tussen deze groepen ontstaat wrijving.


"DE GEREFORMEERDE GEMEENTEN HEBBEN ALTIJD EEN GROTE MATE VAN HOMOGENITEIT (= EENHEID OF EENVORMIGHEID) VERTOOND. HET ZOU ERG JAMMER ZIJN WANNEER DIT ANDERS WERD. MISSCHIEN MOET IK ZEGGEN: WANNEER ZOU GAAN BLIJKEN DAT DIT ANDERS IS. IK VRAAG ME AF WAAR LIGGEN DE GRENZEN? (...) ONZE TIJD KENMERKT ZICH DOOR OPENHEID EN DOOR DISCUSSIE OVER ALLERLEI ZAKEN, MAAR OOK DOOR EEN GROTE MATE VAN VLUCHTIGHEID INDE MENINGSVORMING. DAAR OP EEN GOEDE WIJZE MEE OMGAAN IN GEESTELIJK EN KERKELIJK OPZICHT IS NIET ALTIJD EENVOUDIG. IN HET ECHTE GESPREK ZAL HET SCHRIFTUURLIJK-GEESTELIJK ELEMENT CENTRAAL MOETEN STAAN EN NIET HET MENSELIJKE OF EIGENTIJDSE. HET VRAAGT VAN IEDER WIJSHEID EN RESPECT OM IN KERKELIJKE EN GEESTELIJKE VERBONDENHEID BINNEN DE KADERS VAN SCHRIFT EN BELIJDENIS MET NUANCERINGEN OM TE GAAN."
Ds. P. MULDER IN HET REFORMATORISCH DAGBLAD, 24 DECEMBER 2001


Het is dat spanningsveld waarin de kerk zich ten tijde van het Réveil bevindt. Dat spanningsveld vraagt van de mannen van het Réveil om positie in te nemen ten opzichte van de kerk die in zoveel opzichten was afgedwaald van het ideaal van de Reformatie. Deze houding ten opzichte van de kerk vraagt om keuzes. Die keuzes staan niet op zichzelf en zijn op zich niet uniek voor de periode van het Réveil. Veel van wat er in onze tijd op het gebied van kerk en kerkelijke verdeeldheid te zien is, is te herleiden tot wat in de negentiende eeuw is gebeurd. Het is nog altijd nodig om alert te zijn op mogelijke dwalingen die een kerk binnensluipen. Nog altijd zijn er problemen en leeft de vraag hoe moet worden omgegaan met verschillen in leer binnen een kerk. leder kerkverband maakt daarin zijn eigen keuzes, waarbij het ene kiest voor zo groot mogelijke eenheid, het andere zich neerlegt bij een grote interne verscheidenheid.

Het is de moeite waard om te bezien welke houding ten opzichte van de kerk de mannen van het Réveil innamen. Die houding was, zoals zal blijken, niet eenduidig. Bovendien was ook nog een andere keuze mogelijk, de keuze waaruit uiteindelijk ook de Gereformeerde Gemeenten zijn ontstaan, namelijk: afscheiding.

De houding ten opzichte van de Afscheiding
In dezelfde tijd dat het Réveil ontstaat, komt onder leiding van onder andere ds. H. de Cock nog meer verzet op gang tegen de rationalistische richting binnen de Hervormde kerk. Dit leidt er uiteindelijk toe dat deze predikant zich, met de meerderheid van zijn gemeente in Ulrum, in 1834 van de Hervormde kerk afscheidt. Totdat de kerk terugkeert tot de "ware dienst des Heeren" wil hij geen gemeenschap met deze kerk. Deze actie vindt al snel weerklank in andere delen van het land en leidt tot het ontstaan van allerlei afgescheiden gemeenten, los van de Hervormde kerk.

Beide stromingen, zowel Réveil als Afscheiding, zijn een protest tegen de tijdgeest en roepen op tot een hernieuwde reformatie. Beide dragen ook min of meer het karakter van een lekenbeweging, dat wil zeggen een beweging waarbij geen beroepstheologen betrokken zijn. Zowel bij het Réveil als de Afscheiding staat de onderlinge geestelijke gemeenschap hoog genoteerd, al is het Réveil meer gericht op mensen van stand en de Afscheiding meer een zaak van de gewone mensen ("kleine luyden"). In zekere zin komen Réveil en Afscheiding dus uit dezelfde wortel voort en hebben ze hetzelfde doel. Maar daarbij bestaat een belangrijk verschil van mening over de vraag hoe de problemen in de kerk moeten worden opgelost.

Het is met name de Afscheiding van 1834 die de discussie binnen het Réveil doet oplaaien over de manier waarop met de problemen in de kerk moet worden omgegaan. Als gevolg van de Afscheiding komt de Réveilkring in heftige beroering. De Afscheiding doorbreekt de bestaande, onaangetaste, positie van de Hervormde kerk en dat is iets wat de mannen binnen het Réveil aan het denken zet. Zij voelen zich namelijk op veel punten verbonden met de afgescheidenen, meer dan met de leiding van de Hervormde kerk die het op een afscheiding heeft laten aankomen.
Hoewel er sympathie bestaat voor wat er onder de afgescheidenen leeft ten aanzien van de positie van de Hervormde kerk, staat de beweging van het Réveil uiteindelijk toch niet gunstig tegenover de Afscheiding. Bij het Réveil leeft een bijna onvoorwaardelijke trouw aan de Hervormde kerk, die gezien wordt als de van God gegeven "kerk der vaderen". Daarnaast leeft bij het Réveil ook angstvoor kerkelijke conflicten en de hieruit voortvloeiende afscheiding. Om dat te voorkomen en uit liefde voor de kerk blijkt men bereid om op bepaalde punten aan andersdenkenden binnen de kerk tegemoet te komen. Aan de andere kant is men ook erg bang voor de zogenaamde "hyperorthodoxie" of "ultra-gereformeerdheid" die in afgescheiden kring gesignaleerd wordt. Als kenmerken van deze gezindheid ziet men ondermeer dat zoveel nadruk wordt gelegd op de uitverkiezing dat het genadeverbond niet meer voldoende tot zijn recht komt en dat het aanbod van Gods genade beperkt wordt tot de mensen die reeds de kenmerken van het nieuwe leven vertonen.

Door de geestelijk vader van het Réveil, Bilderdijk, wordt al in een vroeg stadium aandacht besteed aan de vraag hoe de problemen in de kerk moeten worden opgelost. Dat blijkt uit zijn geschrift "Aan de ware hervormden in de gemeente van Holland", dat in 1833 door Da Costa, na Bilderdijks dood, in druk wordt uitgegeven. Hierin geeft Bilderdijk een zeer sombere schets van de kerk. Volgens Bilderdijk zijn als gevolg van het opkomend rationalisme de remonstrantse dwalingen de kerk binnengedrongen, dwalingen die "de zuivere leer hebben verduisterd".

Bilderdijk wil uiteindelijk de Hervormde Kerk verlaten om de ware hervormden naast en los van haar te verenigen. Maar later doet zich een verschuiving in Bilderdijks opvattingen voor en ontdekt hij nog predikanten "die trouw volharden in de prediking van de vrije genadeleer". Laat ieder dus "in stilte werken, ieder in zijn eigen kring". Deze passieve zienswijze hangt samen met Bilderdijks overweging dat uitwendige actie en organisatie niet te rijmen zijn met de zaak van het koninkrijk van God. Daarmee ligt Bilderdijk overigens op één lijn met Kohlbrugge die de Afscheiding als een menselijke onderneming betitelt.

Groen van Prinsterer keert zich fel tegen de maatregelen die de overheid tegen de afgescheidenen afvaardigt. Hij treedt zelfs in rechtszaken voor de afgescheidenen op. Maar tegen het werk van de Afscheiding zelf heeft hij sterke bedenkingen. In tijdschriften laat hij weten dat hij vindt dat aan de zijde van de Afscheiding wel eens, in woord en daad, voorbarig en onbesuisd is te werk gegaan. Hoewel hij het op veel punten met de afgescheidenen eens is, betreurt hij dat zij de kerk hebben verlaten: "Onder het bejammeren van de Afscheiding, heb ik steeds sympathie voor de afgescheidenen gehad. Maar het verlaten van een kerk is zonde, wanneer het niet plicht is." En een plicht is het volgens Groenvan Prinsterer (nog) niet, integendeel. Er bestaat juist een plicht om van binnenuit voor herstel en behoud van de kerk te blijven strijden. Groen van Prinsterer vindt het jammer dat door de Afscheiding de kerk van een deel van haar beste krachten is beroofd. Hij is er bang voor dat, door de begonnen verdeeldheid, die krachten vervolgens in allerlei ruzies ("somtijds over de meest ijdele spitsvondigheden") zullen worden verspild. Groen van Prinsterer blijft daarom streven naar eenheid, ook met de afgescheidenen. Evenals de afgescheidenen is Groen van Prinsterer een beslist tegenstander van leervrijheid in de kerk maar het is zijn uitdrukkelijke en hartelijke opvatting dat de strijd voor handhaving van de belijdenis bfnnen de kerk moet worden voortgezet.

Da Costa is wel genoemd "de meest kenmerkende representant van het Réveil als spirituele vernieuwingsbeweging" en "de spil van het Réveil". Hij spreekt zich aanvankelijk tegen de Afscheiding uit. Hij erkent dat de Hervormde kerk is afgeweken in leer, bestuur en tucht. Hij is echter van mening dat zij nog niet het kenmerk van een valse kerk vertoont in de zin van artikel 28 en 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Na verloop van tijd begint Da Costa te twijfelen en ziet hij in Afscheiding "eene kennelijke bedoeling van Boven". Maar als Da Costa in 1836 hoort dat de afgescheiden gemeenten op hun eerste synode stellen dat zij een voortzetting van de ware kerk zijn met een duidelijke binding aan de belijdenisgeschriften, kan hij niet meer anders dan de Afscheiding afwijzen. Da Costa wil niet de formulieren van de belijdenis naast de Bijbel stellen.

Maar als de Afscheiding in de ogen van de leidsmannen van het Réveil niet de juiste weg is om met de dwalingen en problemen in de Hervormde kerk om te gaan, wat is dan volgens hen wel de goede manier om tot kerkherstel te komen? Welke positie neemt het Réveil zelf in de kerk in?

De confessionele richting (en de juridische weg)
Groen van Prinsterer verlangt binnen de kerk eenheid in het belijden omdat belijdenis het levensbeginsel van een kerk is. Daarom wil hij een kerk met een vast omschreven leer en niet een kerk die ontaardt in een wetenschappelijke discussiegroep waarin de leer voortdurend aan kritiek en verandering is blootgesteld. Hij dringt daarom aan op handhaving van de leer van de Hervormde kerk en onbepaalde gehoorzaamheid aan Christus, het Hoofd van de Kerk. De kerk van onze vaderen mag niet worden "eene nationale ongeloofskerk". Door uitoefening van de kerkelijke tucht, ook wel de juridische weg genoemd, wil Groen van Prinsterer tot herstel van de kerk proberen te komen.
Daarmee wordt Groen van Prinsterer krachtig pleitbezorger van wat genoemd wordt de confessionele (confessie = belijdenis) richting binnen het Réveil; het kerkelijke probleem wordt teruggebracht tot één centraal punt: de belijdenis. Dit komt onder andere tot uiting in een beroemd geworden schrijven van zeven vooraanstaande Haagse burgers, onder leiding van Groen van Prinsterer, aan de algemene synode van de Hervormde kerk in 1842 ("het adres van de zeven Haagse heren"). In die brief wordt met name, tegen de vele dwalingen in, gepleit voor handhaving van de belijdenisgeschriften binnen de kerk en voor het afzetten van predikanten die de zuivere leer niet prediken.

Tot teleurstelling van Groen van Prinsterer weigert Da Costa om deze brief aan de synode ook te ondertekenen. Niet dat Da Costa het niet met de inhoud van de Formulieren - de drie belijdenisgeschriften van de Hervormde kerk - eens is, maar Da Costa meent dat het herstel van de kerk niet moet plaatsvinden langs de weg van strenge handhaving van deze formulieren. Da Costa streeft, tegenover de oude formulieren, naar "een geheel verse, in taal en vormen van onze tijd geuite verklaring, wederlegging en handhaving". Zijn beginselverklaring luidt als volgt: "De kracht van een belijdenis ligt in haar versheid. Een belijdenis voor onze tijd moet ook van onze tijd zijn." Herziening van de belijdenis is voor hem dus noodzakelijk, binding aan de oude belijdenis onmogelijk.

De ethische richting (en de medische weg)
In de uitoefening van kerkelijke tucht zoals Groen van Prinsterer dat wil, ziet Da Costa dus niets. Anders dan Groen van Prinsterer kiest Da Costa voor, wat genoemd wordt, de medische weg van kerkherstel. Hij wil de eis van handhaving van de belijdenis pas stellen, nadat de zieke kerk door de zuivere prediking inwendig genezen zou zijn. De dwalingen in de kerk moeten eerst maar eens uitzieken en juridische handhaving van het leergezag past in dit kader niet. Omdat het hele lichaam van de kerk in de ogen van Da Costa ziek is, heeft het geen zin om een deel daarvan door middel van tucht te "amputeren" want daarmee zou de rest van het lichaam nog niet gezond gemaakt zijn. Deze lijn die door Da Costa wordt aangegeven, wordt door de zogenoemde ethische richting doorgetrokken. De houding van Da Costa, die de belijdenisgeschriften "houten degens" maar de Bijbel "het zwaard des Geestes" heeft genoemd, is van grote invloed geweest op de ethische richting.
De ethische richting legt alle nadruk op de zedelijke zijde van de godsdienst. Het woord ethisch heeft hier een speciale betekenis. Het gaat terug op èthos=levensovertuiging. De ethische richting leert dat het geloof een zaak van de totale mens is, en niet van het verstand of gevoel alleen. Door het leven tot de leer, is de leus. Daarbij dient de maatstaf van de waarheid niet in de eerste plaats te worden ontleend aan de Bijbel maar aan het "zedelijk bewustzijn der gemeente". De waarheid wordt dus afhankelijk gemaakt van wat de gemeenteleden daarover denken. In de gemeente mag alleen "de wet van het geloof dat de gemeente belijdt" gelden. Dit is de "wet der waarheid" die door de gelovige gemeente beleden wordt, maar alleen op geestelijke wijze mag worden gehandhaafd. Daarmee wordt bedoeld dat de gelovigen binnen de gemeen te elkaar onderling moeten vermanen en wijzen op wat zij gezamenlijk geloven. Maar men wil niet weten van een kerkrechtelijke handhaving van de belijdenis van hogerhand, door een kerkregering die geen band heeft met de gemeenteleden zelf. Voor actief, algeheel kerkherstel blijkt van deze richting weinig of geen steun te verwachten.

Verschillende wegen, één doel
Er ontstaat binnen de beweging van het Réveil dus verschil van mening over de manier waarop naar herstel van de kerk gestreefd moet worden. Moet hier de juridische, actieve weg van de leertucht te worden bewandeld, of de medische weg, waarbij men door een passieve houding het kwaad wil laten uitzieken? Het brengt verdeeldheid in de kringen van het Réveil. Beide richtingen zijn het erover eens dat dwaalleraars bestreden, overwonnen en uitgeworpen moeten worden. Helaas wordt men het niet eens over de wijze waarop dit moet gebeuren. Maar het gezamenlijke doel blijft. Ds. Gunning, één van de voormannen van de ethische richting, brengt het als volgt onder woorden: "Eén doel in den hoogsten zin. Eén doel voor de gemeente des Heeren, zich uitsprekende in de verzuchting die uit ons beider harten opstijgt: 'Doe wel bij Sion naar Uw welbehagen, bouw de muren van Jeruzalem op! 'Eén doel voor onszelve en voor allen die wij liefhebben - het nieuw Jeruzalem en de eeuwige aanschouwing des Konings dien wij dienen, in de heerlijkheid met alle Zijn uitverkorenen rondom den Troon."

Door de ethischen werd te optimistisch gedacht over het geloof van de gemeente dat zij zagen als "de uitbloei en tegelijk de beschermende omtuining van de Schriftwaarheid".
Daartegenover heeft Groen van Prinsterer misschien teveel verwacht van het afzetten van dwaalleraars, zonder gelijktijdig het kwaad in zijn wortel aan te tasten. De loop van de kerkgeschiedenis heeft aangetoond dat geen van beide wegen echt tot een oplossing leidt. Aan de ene kant blijkt de weg van de leertucht een zeer moeilijk begaanbare weg; aan de andere kant blijken de gemeenteleden vaakte lauw en te ongeïnteresseerd te zijn wanneer het gaat om fundamentele geloofszaken. Het echte probleem zit dieper, namelijk in de harten van de mensen.

3. Hoorders en daders, een bijbels fundament

OPROEP TOT WERKZAAM GELOOF
DE BEWEGING VAN HET RÉVEIL MOET NIET ALLEEN BESCHREVEN WORDEN IN DE HOUDING, OF BETER GEZEGD: HOUDINGEN, DIE HET INNEEMT TEN OPZICHTE VAN DEKERKENDEVISIEOP HERSTEL DAARVAN. HIERMEEZOU HETOOGMERK VAN HET RÉVEILTEKORTGEDAAN WORDEN. HET STREVEN VAN DE BEWEGING GAAT NAMELIJK VERDER. BIJ ALLE ACTIES VAN HET RÉVEIL TEGEN HETONGELOOF IN KERK EN SAMENLEVING (ZOWEL DOOR MIDDEL VAN PROTEST ALS DOOR MIDDEL VAN POSITIEVE ARBEID), MOET STEEDS VOOR OGEN WORDEN GEHOUDEN DAT ER ÉÉN ZAAK IS DIE HET RÉVEIL VÓÓR ALLES TER HARTE GAAT. DAT IS DE WAARACHTIGE BELEVING VAN HET GELOOF.

Het Réveil verzet zich daarmee tegen de tijdgeest binnen de kerk, waarin de godsdienst iets is voor op zondag. Het is een kerk waarin orthodoxe uitdrukkingen nog wel tamelijk algemeen worden gebruikt, maar dat is bij velen dan ook alles wat ervan de specifiek gereformeerde dogmatiek is overgebleven. De kenmerkende leerstukken van de kerk worden weinig meer geloofd of zijn sterk verwaterd. Het godsdienstig leven in de gemeente is mat. Men gaat naar de kerk, neemt deel aan de sacramenten, wordt op zijn tijd diaken en ouderling, maar voor de rest gaat de godsdienst buiten het hart en buiten het leven om. Bekering is een verouderd woord; onder geloof verstaat men het aannemen van zekere godsdienstige waarheden. Het lijkt alsof de Heilige Geest is geweken voor de tijdgeest.

De gedachte die aan het verzet van het Réveil tegen deze tijdgeest ten grondslag ligt, is niet nieuw. Het Réveil stelt zich met haar houding uitdrukkelijk in de lijn van wat de Bijbel leert, juist in de Bijbel staan immers herhaalde oproepen om leer en leven met elkaar in overeenstemming te laten zijn.

De bergrede
Groen van Prinsterer heeft ooit eens gezegd: "De Kerk is geroepen het licht en het zout en het zuurdesem der wereld te zijn (...) opdat de geboden Gods nageleefd worden." Daarmee sloot hij uitdrukkelijk aan bij de woorden van de Heere jezus in de bergrede (Mattheus 5-7). "Gij zijt het zout der aarde" en "gij zijt het licht der wereld", zo spreekt jezus zijn de discipelen daar toe. Jezus laat zien dat een uiterlijke godsdienst niet voldoende is. De Heere vraagt het hart en liefde tot Zijn geboden. Een christen moet leven tot eer van God en tot welzijn van zijn naaste: "Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien en uw Vader Die in de hemelen is, verheerlijken."
Tegelijkertijd voegt Jezus bij deze woorden een ernstige vermaning: "Indien nu het zout smakeloos wordt, waarmee zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe, dan om buiten geworpen en van de mensen vertreden te worden." De discipelen moeten hun roeping om het zout der aarde te zijn, niet verwaarlozen.

Zo is ook de kerk geroepen om het zout der aarde te zijn en het licht der wereld. Zoals zout smaak geeft en bederfwerend is, zo staat de kerk in een wereld die vol bederf is. Als zout het zoutend vermogen verliest, heeft het geen waarde meer. Vandaar de klemmende waarschuwing aan de kerk om te midden van de wereld haar roeping te verstaan. De mannen van het Réveil hebben die oproep begrepen en met name Groen van Prinsterer heeft ervoor gestreden om het geloof in het politieke en maatschappelijke leven tot uiting te brengen.

Jakobus: hoorders en daders
De brief van Jakobus sluit nauw aan bij de bergrede. In deze brief onderwijst God de kerk. Jackobus beweegt haar om te leven overeenkomstig het Woord. ledereen moet hoorder en dader van het Wóórd zijn en vruchten voortbrengen van geloof en bekering. Jakobus waarschuwt tegen zonden en gevaren van zonden. Hij vermaant de jonge christenen van de vroege kerk (ook toen speelde dit dus al)  om heilig te leven, om hoorders en daders van het woord te zijn en om vruchten van geloof voort te brengen. In de kerk van toen en van nu wordt veel gevonden dat niet overeenkomstig het Woord van God is: twist, geruzie, roddel, leugens, laster, hoogmoed, jaloezie. Deze zonden laten zien dat men God niet vreest en dient. Wat is er dan waar van het geloof dat beleden wordt, als er nog zulke zonden zijn? Geloof en werken horen immers onlosmakelijk bij elkaar. Jakobus moet de kerk vermanen omdat de eenheid van horen en doen verbroken is.


21. DAAROM, AFGELEGD HEBBENDE ALLE VUILIGHEID EN OVERVLOED VAN BOOSHEID, ONTVANGT MET ZACHTMOEDIGHEID HET WOORD DAT IN U GEPLANT WORDT, HETWELK UW ZIELEN KAN ZALIG-MAKEN.
22. EN ZIJT DADERS DES WOORDS EN NIET ALLEEN HOORDERS, UZELVEN MET VALSE OVERLEGGING BEDRIEGENDE.
23. WANT ZO IEMAND EEN HOORDER IS DES WOORDS, EN NIET EEN DADER, DIE IS EEN MAN GELIJK, WELKE ZIJN AANGEBOREN AANGEZICHT BEMERKT IN EEN SPIEGEL;
24. WANTHII HEEFT ZICHZELVEN BEMERKT, EN IS WEGGEGAAN, EN HEEFT TERSTOND VERGETEN, HOEDANIG HIJ WAS.
25. MAAR DIE INZIET IN DE VOLMAAKTE WET, DIE DER VRIJHEID IS, EN DAARBIJ BLIJFT, DEZE GEEN VERGETEL1JK HOORDER GEWORDEN ZIJNDE, MAAR EEN DADER DES WERKS, DEZE,Z£G IK, ZAL GELUKZALIG ZIJN IN DIT ZIJN DOEN."
(JAKOBUS 1 : 21-25)


Uit de vermaning "weest daders en niet alleen hoorders" volgt dat we er voortdurend op moeten letten om daders van het woord te zijn en niet alleen hoorders. Het gevaar is aanwezig om alleen het Woord te horen, terwijl de goede uitwerking daarvan wordt gemist. Dat gevaar blijkt in de tijd van Jezus: "Doch tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen die geboden zijn der mensen; want, nalatende het gebod Gods, houdt gij de inzettingen der mensen .." (Markus 7 : 7, 8a), dat gevaar blijkt in de tijd van het Réveil en dat gevaar is er nog.

Hoorder-zijn betekent luisteren naar het Woord, het Woord overleggen en eventueel bespreken. Maar gelovigen kunnen niet slechts toestemmers van Gods Woord zijn. Als het daarbij blijft zal er van hun werk niets overblijven. Wie alleen maar hoorder is, bedriegt zichzelf.
Men kan er soms prat op gaan en tegen anderen zeggen (of bij zichzelf denken): "Ik heb gisteren twee keer anderhalf uur in de kerk gezeten en mooie preken gehoord", of: "Ik heb vanmorgen nog een half uur in mijn Bijbel gelezen en ik weet nog precies wat ik heb gelezen. Het was een heerlijk, rustig moment." En Jakobus zou zeggen: "Goed zo! Maar nu verder. Hoe zit het met het gehoorzamen van dat wat je hebt gehoord en gelezen? Is je manier van denken wezenlijk veranderd, zodat je nu ook voor waaraanneemt wat je gehoord en gelezen hebt? Heb je jouw voornemens zodanig veranderd dat je kunt leven naar de maatstaven van Gods Woord? Zijn je relaties veranderd volgens de aanwijzingen die God je heeft gegeven?" En zo zou hij nog kunnen doorgaan, jakobus bedoelt met "hoorders en daders" de mensen bij wie het Woord in de ziel inwerkt door de Heilige Geest en bij wie door bekering en wedergeboorte het hele leven gaat beheersen. Het Woord moet ook zijn werking doen; het zaad wordt gestrooid maar moet ook vruchten voortbrengen.

Zo moet de kerk als geheel en iedere christen individueel, tonen te leven uit het Woord van God. De daden die de daders van het woord verrichten, worden door het Woord ingegeven en vinden plaats uit het geloof in Christus de gekruisigde. Het Woord geeft aan wat gedaan moet worden. Jakobus roept daarom op tot bekering en tot het afleggen van het vuile kleed van de zonde. Het (zondags) beluisterde Woord moet door de kracht van de Heilige Geest (ook op maandag) vruchten voortbrengen in het dagelijkse leven.

Zoals Jezus aan het einde van de bergrede in Zijn spreken over het horen en het doen van Zijn woorden een beeld gebruikt om te illustreren wat Hij bedoelt (het beeld van het huis op de rots en het huis op de zandgrond),zo gebruikt ook Jakobus een beeld om zijn boodschap over horen en doen aan te scherpen. Jakobus vergelijkt een hoorder die geen dader is met een persoon die voor de spiegel staat. Hij kijkt erin, zelfs aandachtig, maar als hij weg gaat is hij alweer vergeten hoe hij eruit zag. Even luistert hij naar de wet Gods, maar deze wordt snel weer vergeten. Het Woord laat geen indruk achter en heeft geen kracht in het leven. De geboden van God worden niet in liefde aanvaard en beleefd.

Totaal anders is het met de hoorders die wel daders zijn. Ze bukken zich neer om iets goed te bestuderen. Ze buigen zich over het Woord en zien de heerlijkheid van de wet Gods. De inzettingen van God worden tot een vermaak. Deze daden gaan gepaard met de liefde van het hart. Jakobus dringt daarmee door tot de kern: is er liefde? De liefde in het hart zal dan tot uiting komen in de daden. Jakobus wijst erop dat de "zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en de Vader" gelijk is aan het bezoeken van wezen en weduwen in hun verdrukking. Het barmhartigheid bewijzen aan de naaste moet niet alleen beleden maar ook uitgedragen.


17. ALZO OOK HET GELOOF, INDIEN HET DE WERKEN NIET HEEFT, IS BIJ ZICHZELVEN DOOD.
18. MAAR, ZAL IEMAND ZEGGEN: GIJ HEBT HET GELOOF, EN IK HEB DE WERKEN. TOON MIJ UW GELOOF UIT UW WERKEN,EN IK ZAL U UIT MIJN WERKEN MIJN GELOOF TONEN.
19. GIJ GELOOFT DAT GOD EEN ENIG GOD IS; GIJ DOET WEL; DE DUIVELEN GELOVEN HET OOK, EN ZIJ SIDDEREN.
20. MAAR WILT GIJ WETEN, O IJDEL MENS, DAT HET GELOOF ZONDER DE WERKEN DOOD IS?
(JAKOBUS 2 : 17-20)


Jakobus wordt nog scherper als hij verder ingaat op de verhouding tussen geloofen werken. Geloof en werken horen bij elkaar. Daaruit volgt de confronterende conclusie: als er geen werken zijn, kan er ook geen geloof zijn. Zonder de werken wordt niemand zalig. Jakobus zegt als het ware: wie in Christus gelooft en uit Hem leeft, zal zeker de werken tonen. Het levende geloof is een geloof dat met werken gepaard gaat. Wat met werken bedoeld wordt, is uit de context duidelijk: werken van barmhartigheid, werken der liefde. Mensen kunnen hoog opgeven van hun geloof en met hun vrome godsdienstigheid heel wat lijken, maar als het geloof niet het hele leven doortrekt, dan is het geloof dood, zo dood als een lichaam waarin geen geest meer is. Zoals er bij een mens alleen in de eenheid van lichaam en geest werkelijk leven is, zo is er ook alleen rechtvaardiging en redding in de wezenlijke eenheid van geloof en werken.

Ontwaakt!
In de lijn van deze boodschap van de Heere Jezus en Jakobus, wekt het Réveil op tot persoonlijk geloof. Het Réveil wijst in woord en daad er gedurig op dat dit geloof door de liefde werkzaam moet zijn en zijn echtheid moet tonen door vruchten van dankbaarheid. Met grote ijver voor herstel van de zuivere leer in de kerk maar ook met liefdadigheidprojecten en grote inzet voor christelijk onderwijs en christelijke politiek, heeft de beweging in praktijk willen brengen waartoe Jakobus iedere christen oproept. Groen van Prinsterer zegt het zo: "Eén ding is nodig, maarwanneer wij dat ene bezitten, moet de vrucht ervan openbaar zijn in alles." De oproep van Jakobus en de oproep van het Réveil: "weest niet alleen hoorders, maar ook daders", komt tot iedere christen. Het is dus niet iets wat in de eerste plaats door de kerk in haar algemeenheid gedaan moet worden; het is iets dat door de individuele christen gedaan moet worden. De christenen zijn het licht der wereld. Als christen en dan ook leven en handelen als kinderen van het licht, dan leert de Bijbel en de kerkgeschiedenis dat daarvan heil is te verwachten. "Indien gij deze dingen weet, zalig zijt gij zo gij ze doet" (Johannes 13 : 17).


TROOSTER! ZALVER! GIJ ZULT KOMEN OP 'T GEBED DOOR U VERWEKT! VAN UW REGENS, VAN UW STROMEN WORDT EENS DE AARD GANS BEDEKT. LIEFDE EN IJVER ZULLEN BLAKEN, WAAR REEDS ALLES SCHEEN VERKWIJND, ALS DE PLNKSTERZON VERSCHIJNT.
ISAAC DA COSTA


Verwerking

Vragen
- Hadden de mannen van het Réveil gelijk in hun afkeuren van de Afscheiding?
- Wat kun je leren van het Réveil over de manier waarop je binnen je eigen kerk(verband) moet staan?
Iemand heeft eens gezegd: "Jakobus komt in onze tijd, ook op de kansel, te weinig aan het woord".
- Wat zou hij hiermee bedoeld hebben?
- Ben je het ermee eens?
- Hoe zou je Jakobus in jouw leven meer aan het woord kunnen laten?

Stellingen
Groen van Prinsterer zei: "Eén ding is nodig, maar wanneer wij dat ene bezitten, moet de vrucht ervan openbaar zijn in alles." Met deze belijdenis en de wijze waarop hij deze in de praktijk heeft gebracht, is Groen van Prinsterer en met hem de beweging van het Réveil op veel punten een beschamend voorbeeld voor de reformatorische christenen van de 21e eeuw.
De situatie inde kerk en de maatschappij van vandaag is immers niet beter dan in de dagen van het Réveil. Het godsdienstig leven in de kerk is veelal mat en oppervlakkig en bij veel leden van de kerk is de godsdienst iets voor op zondag, maarverder niet. De maatschappij is verder dan ooit afgeweken van de norm van Gods Woord. Dat betekent dat nog meer dan in de dagen van het Réveil er een "ontwaken", een opwekking nodig is. Bij het woord opwekking denken we meestal aan een omvangrijke beweging binnen de kerk, een geestelijke opleving die veel mensen tegelijk raakt. Maar daarbij mag niet vergeten worden dat een echte opwekking niet het werk is van mensen, maar van de Heilige Geest. Dat was ten tijde van het Réveil het geval en dat is nog het geval. En juist omdat opwekking het werk is van de Heilige Geest, is het tegelijk iets heel persoonlijks.

- In deze tijd gaan nog maar weinig mensen naar de kerk. Een nieuwe opwekking zal dus niet veel mensen raken.

Een echte opwekking is niet het werk van mensen, maar van de Heilige Geest.
- Het is dus afwachten of er nog een opwekking zal komen.

Omdat een opwekking het werk is van de Heilige Geest, is het tegelijk iets heel persoonlijks.
- Als ik me niet bekeer, zal er geen opwekking komen.

Literatuur

Drs. N.K. van den Akker, Doortocht, Amsterdam, 1980.
H. Algra, Het wonder van de 19e eeuw, Franeker, 1966.
Dr. J. van den Berg e.a. (red.), Aspecten van het Réveil, Kampen, 1980.
Mr. P.A. Diepenhorst, "Groen van Prinsterer en de kerkelijke strijd", in: Groen van Prinsterer, Kampen, 1941.
Mr. B. de Gaay Fortman, Figuren uit het Réveil, Kampen, 1980.
J. Hovius, Isaäc da Costa's bezwaren tegen den geest der eeuw, 's-Gravenhage, 1973.
J.H. Mauritz e.a. (red.). Over de kerk gesproken. Woerden, 1989.
Dr. L. Praamsma, "Het Réveil", in: De kerk van alle tijden, deel 3, Franeker 1980.
Prof. Dr. H. Smitskamp, "Christelijk verweer", in: Cultuurgeschiedenis van het christendom, vierde deel, Amsterdam, 1951.
C.G. van der Staaij en D.J.H. van Dijk (red.), "Groen van Prinsterer, beschamend voorbeeld voor slaperige gereformeerden", in: Vonken van heilig vuur-Groen van Prinsterer tweehonderd jaar, Heerenveen, 2001.
Dr. S.D. van Veen, Een eeuw van worsteling, Groningen, 1904.
W. van der Zwaag, Om de schat van Christus' bruid. Kampen, 1984.
W. van der Zwaag, "César Malan en Hermann Friedrich Kohlbrugge, een vergelijking", inleiding in: Dr. César Malan, De tweede Bartimeüs of de blinde ziende geworden. Utrecht, 1996.

Diverse bijbelverklaringen over de Bergrede en de brief van Jakobus, waaronder, naast de kanttekeningen bij de Statenvertaling en de bijbelverklaringen van Matthew Henry en Johannes Calvijn.
Dr. D. Martyn Lloyd-Jones, De Bergrede, pastoraal uitgelegd, Leiden, 1990.
J.A. Motyer, De boodschap van Jakobus, Apeldoorn, 1997.
Dr. L. Floor, Jakobus, brief van een broeder. Kampen, 1998.

Wil je meer weten over onderwerpen die in deze schets aan de orde zijn geweest, lees dan ook eens de volgende, reeds eerder verschenen Mivo-schetsen:
• De bergrede (1983, nr. 2)
• Groen van Prinsterer (1987, nr. 4)
• Horen ... en doen! Over de Jakobusbrief (1993, nr. 7)
• De kerk waarin ik jong ben (1997, nr. 1)
• Opwekkingen (2000, nr. 1)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 2003

Mivo +16 | 24 Pagina's

Het Réveil, een opwekking tot bijbels belijden én handelen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 2003

Mivo +16 | 24 Pagina's