Het eerste gebod
Inleiding
'Wat zou er van het verkeer terechtkomen als er geen regels waren? Wat een chaos zou het worden! De een zou rechts rijden, de ander links. Kriskras zou alles door elkaar krioelen. Ergernis, woede-uitbarstingen zouden bij de verkeersdeelnemers niet van de lucht zijn. Complete chaos is daar waar het verkeer niet in banen wordt geleid door goede duidelijke regels.
Daarom is het een zegen dat de overheid door middel van wetgeving het verkeer in goede banen zoekt te leiden. God heeft ook regels gegeven. Door middel van de woorden van Zijn wet wil de Heere richting geven aan ons leven' (Citaat: Tien Geboden voor tieners, Ds. W. Harinck).
In deze mivoschets gaat over Gods wet. Tenminste, over een deel daarvan. Eerst zal kort worden ingegaan op de wet des Heeren in het algemeen en op de inleiding of de voorrede van de Tien Geboden.
Hierna zal het eerste gebod aan de orde komen. Daar zien we wat God in dit gebod verbiedt en gebiedt.
De andere negen geboden zijn behandeld in andere, al verschenen mivoschetsen.
1. Gods wet
Waarom heeft God wetten en in het bijzonder de Tien Geboden gegeven? Oorspronkelijk was Gods wet in de natuur van de mens ingeschapen. Hij kende Gods wil vanzelf. Na de zondeval is helaas het enige wat daarvan is overgebleven het geweten en zelfs dat is niet onfeilbaar. Daarom heeft God de Tien Geboden gegeven. De Tien Geboden, die in de Bijbel de tien woorden genoemd worden, zijn er om de goede richting aan te wijzen en om de dwaalwegen af te snijden. (Ex.20 : 1)
De wet als geweten
Vaak wordt de wet als iets negatiefs gezien. Maar verkeersborden willen het verkeer niet lam leggen, en het hek om de wei wil het vee de leefruimte ook niet ontnemen. Zo moeten we ook Gods geboden niet negatief, maar juist positief bekijken. Binnen deze ruimte mag je leven; zo wil de Heere gediend worden. Als we de verkeersregels negeren kan dat ons tot schade zijn. Zo is het ook tot schade als we Gods geboden negeren. De wet is er als bescherming en heeft het behoud van de mens op het oog.
De functies van de wet
De wet heeft drie belangrijke functies. De wet is een kenbron van zonde en ellende. "Zij is om der overtredingen wil" (Gal. 3 : 19) gegeven en dient om je te laten ontdekken dat je zondaar voor God en voor de mensen bent. De wet is als een spiegel die je werkelijk laat zien wie je bent.
De wet zegt ons hoe je moet leven. Helaas kan en wil de gevallen mens de wet niet meer houden. Daarom geldt voor iedereen : "Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet om dat te doen." (Gal. 3 : 10) Er staat eigenlijk: als iemand zondigt tegen één gebod, dan is diegene al vervloekt. Als gevallen mens zondigen we alle dagen tegen alle geboden van de wet. Het is belangrijk dat de zonde en ellende ontdekt wordt om zo te leren dat je vervloekt bent. De ellende van de mens is dat hij zijn eigen ellende niet kent. De wet moetje dat laten zien. Als dat gebeurt, ontdek je dat de wet niet alleen overtreden wordt, omdat je met daden de wet niet kan houden, maar dan ontdek je ook dat het hart, de bron van alle daden, verkeerd is. "Want uit het hart komen voort boze bedenkingen, doodslagen, overspelen, hoererijen, dieverijen, valse getuigenissen, lasteringen"(Matth. 15 : 19).
Toch is dit niet de enige functie van de wet. Paulus schrijft in Galaten 3 - een belangrijk hoofdstuk in dit verband wat je samen met de Kanttekeningen echt moet lezen! - vers 24: "Zo dan, de wet is onze tuchtmeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof zouden gerechtvaardigd worden."De wet is ook een tuchtmeester tot Christus. Een tuchtmeester is iemand die je krachtig leidt en onderwijst om je in de goede richting te drijven. De wet overtuigt van de zonde, verkondigt de vloek en laat ons daarmee zien dat wij - om behouden te worden - onze toevlucht tot Christus moeten nemen.
De Tien Geboden laat je het behoud niet bij jezelf zoeken maar bij een Ander, bij de Heere Jezus. Mensen proberen zelf vaak door goede werken de wet te volbrengen, maar dat kan niet meer. Christus heeft de wet volmaakt gehouden en alleen door tot Hem te vluchten kunnen we ontkomen aan de toorn van God vanwege onze overtredingen. De wet dringt daar als een strenge leermeester op aan.
N. a. v. Galaten 3 vers 24 + Kanttekeningen
Paulus schrijft in Galaten 3 vers 19-29 over het doel van de wet. Zij is er om de overtredingen bekend te maken, totdat Christus - het beloofde zaad van Abraham - gekomen zou zijn (vs. 19). In (het houden van) de wet zelf ligt geen zaligheid (vs. 21, Rom. 10 : 2-10). Niemand kan namelijk aan de eis van de wet voldoen; haar volledig houden (Rom. 10 : 5). De Joden probeerden de wet volledig te houden en zochten daarmee hun eigen gerechtigheid op te richten. Ze wilden door de werken van de wet zalig worden. De boodschap van de Bijbel is echter dat dit een doodlopende weg is. Er is nooit een mens geweest die de wet heeft kunnen houden. Behalve de Heere Jezus, de Zoon van God. En daar ligt de verlossing van de vloek der wet. Christus is het einde van de wet (Rom. 10 : 4). Zondaren moeten door de wet gebracht worden tot Christus, die als enige de wet wél volledig heeft gehouden. Daarom moeten zondaren niet zelf proberen de wet te volbrengen, maar moeten de toevlucht tot Christus nemen.
Daarop doelt vers 24. De Joden waren onder de wet die hen verdoemde. Ze hadden weliswaar de ceremoniële wet (offers, feesten, eredienst) die Christus en Zijn werk afschaduwde en die hen leerde dat alles wat afgebeeld werd in Christus te vinden was. Maar de wet moest hen ook werkelijk als een tuchtmeester leiden tot Christus. Zoals een strenge leermeester kinderen leidt en onderwijst tot ze volwassen zijn, zo brengt de wet degenen die onder de wet zijn (Joden) tot het geloof in Christus. Wie eenmaal volwassen is, hoeft niet meer getuchtigd te worden. Zo is degene die door het geloof op Christus ziet, niet meer onder de tuchtmeester (vs. 25).
De wet heeft tenslotte een functie als leefregel der dankbaarheid. De wet is er om nageleefd te worden door een dankbaar hart, tot de eer van God. Daarom wordt de wet in de Heidelbergse Catechismus uitvoerig behandeld in het stuk der dankbaarheid. De Heere komt, als Hij de wet geeft, niet met de dreiging: "Doe Mijn geboden, anders zal Ik u verdoemen". De Heere zegt in de inleiding op de wet op Horeb: "Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit Egypte, uit het diensthuis, uitgeleid heb."(Ex. 20 : 2) Hij is de God van het verbond, Die trouw is aan Zijn beloften. Hij heeft het volk Israël verlost uit Egypte. Niet vanwege de verdiensten van Israël, maar omdat Hij hen liefhad. Hij, de grote en verheven HEERE, is hun God! En daarom, zegt de Heere eigenlijk, zult u Mij liefhebben, en zult u Mijn geboden doen.
Let er op dat diezelfde Tien Geboden nog elke zondag in de kerk aan de gemeente worden voorgehouden, inclusief de inleiding op de wet. Zo komt de God van het verbond tot ons; met Zijn eis om door het geloof heilig voor Zijn aangezicht te leven (zie ook par. 3.1).
En als je iemand lief hebt, dan doe je ook graag wat die persoon wil. Zo is het ook met degene die de Heere Jezus lief gekregen heeft. Die doet graag - uit dankbaarheid - wat God van hem vraagt.
De gelovige krijgt de wet in het stuk van de dankbaarheid terug in een nieuwe vorm. De wet die stuk sloeg in de ontdekking aan schuld en verlorenheid, komt in Christus terug als een regel van dankbaarheid. Als alle dingen in ons leven nieuw geworden zijn in Christus Jezus, dan wordt de wet ook nieuw! Dan wordt de wet niet gehouden uit wetticisme, maar uit liefde.
De wet gegeven
Op de Sinaï
Het moment waarop de Heere de Tien Geboden bekend maakte aan het volk Israël bij de berg Sinaï, was indrukwekkend. De Heere kwam tot Mozes in een dikke wolk. Niemand van het volk mocht de berg aanraken, want dan zou men gedood worden. Er was donderen bliksem en het geluid van een bazuin. De berg Sinaï beefde en rookte, omdat de Heere in vuur nederdaalde. Het volk Israël was zeer ontzet. Uit al deze dingen sprak Gods majesteit, almacht en heiligheid. Het zegt ook iets over de wet zelf. De wet zelf is ook heilig, omdat het van een heilig God komt. De wet is ook volmaakt, omdat de volmaakte God de wet uitgesproken heeft.
Op twee stenen tafelen
God heeft de Tien Geboden in twee stenen tafelen gegrift. God heeft aan het volk Israël ook nog andere wetten gegeven, zoals de ceremoniële wet en de burgerlijke wet. De ceremoniële wet ging over de ceremoniële eredienst, zoals het offeren, de priesters, de feestdagen, enz. Ze zagen allemaal op de Messias die nog komen moest. Met de komst van Christus is deze wet vervuld en daarom geldt deze ceremoniële wet niet meer. De burgerlijke wet was een wet die voor het volk Israël gold. Een voorbeeld van een burgerlijke wet is, dat de Israëlieten de hoeken van het veld niet mochten inzamelen, als ze aan het oogsten waren. Op de hoeken van de akkers moesten ze bijvoorbeeld koren laten staan voor de armen en de vreemdelingen in Israël. Toen Israël echter weggevoerd werd, verviel de burgelijke wet. De ceremoniële en burgerlijke wetten zijn niet in stenen tafelen gegrift. De Tien Geboden echter wel. De betekenis van het griffen in stenen tafelen ziet op het eeuwigdurende van de Tien Geboden. De andere wetten gelden nu niet meer zoals ze toen in Israël golden. De Tien Geboden wel. Die blijven gelden voor altijd, voor een ieder, waar ook op de wereld.
De eerste vier geboden gaan over het dienen van God, de laatste zes geboden gaan over de omgang met de naaste.
Het gebod dat we in deze mivo-schets gaan behandelen, is het eerste gebod van de wet. Het gebod luidt: Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.
2. Het eerste gebod
"Toen sprak God al deze woorden, zeggende: Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb" (Ex. 20 : 1, 2).
Voordat God de Tien Geboden gaat uitspreken, geeft Hij eerst nog een voorrede, een soort inleiding op de wet.
De inleiding van de wet
Aan deze inleiding van de wet mogen we niet voorbij gaan, want deze woorden horen ook duidelijk bij de geboden die God ons gaf. Een vorst noemde in die tijd altijd eerst zijn namen en titels, wanneer hij een gebod uitvaardigde, zodat zijn onderdanen zouden gehoorzamen. Zo zegt hier de Heere God vooraf wie Hij, de Wetgever, is: Ik ben de HEERE, de Verbondsgod. De naam HEERE betekent: 'Ik zal zijn die Ik zijn zal.' Dat ziet op Gods onveranderlijkheid, onafhankelijk ook van andere wezens. Wie Hij is, zal Hij ook altijd blijven. En daarom: wat God belooft, zal Hij ook doen. Het verbond met Abraham, Izak en Jakob zal Hij niet verbreken. Sterker nog, Hij geeft als het ware Zichzelf aan het volk: "Ik ben de HEERE, uw God". Het ziet ook op de gave van Zijn Zoon, Rom. 8 vers 32: "Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken?"
God zegt dan, dat Hij het volk Israël uit Egypteland geleid heeft. 'Ik heb jullie verlost, Ik heb aan Mijn verbond gedacht'. Later als het volk Israël weggevoerd is naar Babel, verlost God hen weer, net zoals uit Egypteland, uit het slavenhuis van de vijanden. Dan laat God weer Zijn trouw en onveranderlijkheid blijken aan het volk Israël. God laat hier, in de inleiding van de wet, zien dat Hij er recht op heeft dat het volk Hem eert en dient. Dat gold voor toen, maar dat geldt nu nóg. Nu laat God door Zijn Woord verkondigen dat Hij de mensen verlossen wil uit het slavenhuis, de macht van de zonde. Als Hij de mens zo de verlossing bekend wil maken, dan heeft God ook recht op een hartelijk liefhebben van Hem. Daarom mag God ons ook gebieden om Zijn geboden te onderhouden. Daar heeft Hij recht op. Vanuit dit oogpunt moeten wij naar het gebod kijken. Het houden van Gods Geboden is geen kwestie van regel op regel en gebod op gebod die (al zuchtend en slaafs) gehouden worden.
Wat verbiedt God in het eerste gebod?
In elk van de Tien Geboden zitten twee elementen. Het zegt altijd iets over wat God verbiedt en het zegt iets over wat God gebiedt. De
geboden zijn doorgaans negatief gesteld (verbiedend) omdat de mensheid na de zondeval voortdurend geneigd is van God af te wijken. Het gebod gaat dus in op onze neiging, maar heeft het tegenovergestelde doel, namelijk het positieve, de eer van God (gebiedend). Na de inleiding van de wet spreekt de Heere het eerste gebod uit: "Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben" (Ex. 20 : 3).
Er staat eigenlijk: 'Buiten Mij om mag je niemand dienen. Alleen Ik ben waard om gediend en geprezen te worden.' Als we God willen dienen, moeten we Hem alleen dienen. Het kan niet' en - en' zijn, maar het is 'of - of'. In Matth. 6 : 24 staat: "Niemand kan twee heren dienen; want of hij zal de enen haten en de anderen liefhebben, of hij zal de enen aanhangen en den anderen verachten; gij kunt niet God dienen en den Mammon."
Afgoden vroeger
Het eerste gebod was voor Israël heel concreet. Israël had jarenlang in Egypte gewoond. In Egypte was veel afgodendienst. De rivier de Nijl werd vereerd als god. De Egyptenaars waren afhankelijk van het water van de Nijl, want zonder dit water zouden hun akkers niet het voedsel kunnen geven. Daarom was de Nijl hun afgod. Toch was deze god maar een dode god. Ze wisten en geloofden niet dat de God van de hemel het water van de Nijl gebruikte om de akkers vruchtbaar te maken. God wilde Israël bewaren voor het dienen van een dode god. Bovendien, als Israël in het beloofde land Kanaan zou aankomen, dan zouden ze ook veel afgodendienst tegenkomen. Denk bijvoorbeeld aan de Baäl, de god van de vruchtbaarheid, die later in de Bijbelse geschiedenis voor zal komen. Daarom wilde God het volk in de woestijnreis alvast ernstig waarschuwen : "Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben."
Dit lijkt allemaal erg ver van ons bed te staan. In deze tijd kennen we niet meerde afgoden van de tijd van Israël. Veel van deze afgoden zijn verdwenen. Baäl, Zeus en ook de Germaanse goden, zoals Wodan en Donar hebben bijna geen vereerders meer. Toch zijn er nu ook afgoden. Afgoden zijn namelijk niet afhankelijk van namen. De namen verdwijnen, maar de machten blijven. Heel de afgodendienst is in feite een verering van dingen die afkomstig zijn van het schepsel, zoals liefde, gezag, seksualiteit, kracht, verstand en bezit. Staan deze dingen op een goede plaats, zoals God de Schepper dat gewild heeft, dan dienen deze dingen de mens. Maar staan ze op de eerste plaats, dan gaan deze dingen over de mens heersen. Het worden machten waaraan de mens goddelijke eer gaat geven.
Afgoden nu
Het is soms moeilijk te bepalen wat nu precies afgoden zijn. Er zijn zoveel dingen waar mensen op kunnen steunen buiten God om: op je familie of vrienden, op je bankrekening, op het bezit. Vandaag ademt men als het ware de afgoderij van het materialisme in. Of denk aan wetenschap en techniek. Veel mensen geloven in de wetenschap. Zonder kritiek wordt geloofd wat de wetenschappers beweren. Een voorbeeld ervan is de evolutietheorie. Of hoeveel mensen stellen hun vertrouwen op de medische wetenschap en de artsen. Dat kan dichterbij komen dan je denkt. Als je voor een operatie staat, verwacht je het snel van de chirurg en de geneesmiddelen. Belangrijk is dat er beseft wordt dat God de handen van de artsen bestuurt. Ook boven al deze dingen staat God Die alles in de hand houdt. Uit al deze voorbeelden blijkt dat mensen niet alleen afgoderij plegen met dingen die niet mogen, maar dat ook van geoorloofde dingen een afgod gemaakt kan worden.
In de catechismus vraag en antwoord 95 staat:
Wat is afgoderij?
Afgoderij is, in de plaats des enigen waren Gods, Die Zich in zijn Woord geopenbaard heeft, of benevens Hem, iets anders verzinnen of hebben, waarop de mens zijn vertrouwen zet.
Afgoderij, of het hebben van afgoden, is soms gemakkelijk te herkennen. Daar kunnen heel duidelijke voorbeelden van zijn. Sommige religies kennen het hebben van afgodsbeelden in huis, die goddelijke eer bewezen moet worden. Anderen hebben als afgod hun bezit, een ander weer een sport of een popster. Soms worden voetballers, topsporters of popsterren verafgood. Grote posters hangen in de slaapkamer. Als er het weekend voetballen is geweest, wordt er 's maandags uitgebreid over gesproken. De een is fan van de ene ploeg, de ander weer van een andere ploeg. Alles draait om dat ene. Het hebben van afgoden gaat aan de kerkmens niet voorbij. Mensen kunnen de schijn hebben godsdienstig te zijn, terwijl ze toch naast God nog ergens anders hun vertrouwen op stellen. Vaak duwt men de Heere onbewust van Zijn plaats. Er wordt geprobeerd om de dienst van de Heere te combineren met een toegewijd leven aan het tijdelijk bezit. Veel aandacht en tijd gaat op aan aardse dingen. Dat kan iets heel normaals als een hobby zijn. Denk aan boeken, muziek of tekenen. Misschien zijn de boeken die in de boekenkast staan wel heel goede boeken, maar als die een afgod zijn, is het verkeerd.
De grens
Een grens tussen geoorloofde zaken en afgoderij kun je niet zomaar aangeven. Ik denk dat je afgoderij kunt samenvatten als de neiging in het menselijk hart om de dingen los van God te zien. Hard werken is dus niet verkeerd, plezier hebben in je vak is niet af te keuren, maar als je werk, hobby, ontspanning en wat dan ook los ziet van God, ben je een grens gepasseerd. En als je je eigen hart een beetje kent, weet je dat je deze grens vlugger over bent dan je voor waar wilt houden. Laten we de stem van het geweten niet het zwijgen opleggen, maar tegelijkertijd bedenken dat het geweten niet autonoom is. Ben ik bereid mijn geweten te laten vormen door Gods Woord?
Ds. Van Sorge, RD 2801-1999
Ook mensverheerlijking komt onder kerkelijke mensen voor. Er mag ontzag en eerbied zijn voor mensen, maar niet al het vertrouwen moet op mensen gesteld worden. In Psalm 118 zingen we: " 't Is beter, als w'om redding wensen, te vluchten tot des Heeren macht, dan dat men ooit vertrouw'op mensen, of zelfs van prinsen hulp verwacht." Van de mens is nooit heil te verwachten, ook niet van ambtsdragers. God gebruikt mensen wel in Zijn dienst, maar dan zijn ze nietige instrumenten in Gods handen. Eerbied voor het ambt is goed. God heeft Zelf gezag toegekend aan ambtsdragers, net als aan ouders. Maar dat betekent niet dat we van het ambt meer moeten gaan maken dan de bedoeling is. Mensverheerlijking is uit den boze.
Er zijn ook mensen, atheïsten, die zeggen dat ze helemaal niet in een godheid geloven. Dat betekent dat ze ook niet in de enige ware God, de HEERE geloven. Het eerste gebod zegt dat je geen andere goden mag dienen, maar dat houdt natuurlijk meteen in dat de ware God wél gediend moet worden. Atheïsten vertrouwen niet op God, maar op dingen buiten God. Daarom is dit ook een vorm van afgoderij.
Offer
Regelmatig staat er een groot voetbalfestijn voor de deur. Koud kunstje om daar een negatief stukje over te schrijven, maar daar heb ik nu geen zin in. Niet omdat ik ermee sympathiseer. Nog minder omdat ik erboven sta. Wel omdat het afkan leiden van eigen afgoden. Aan voetbal wordt heel wat geofferd: geld, tijd, energie, tot en met ziel en zaligheid. Maar hoe zit het met onze offerdienst? Wij belijden dat onze offers de schuld bij God nooit kunnen inlossen. Watje ook doet en ploetert. Er is maar één Offer dat telt. Het offer van Hem, die Zichzelf gaf tot een rantsoen voor velen. (Mark. 10:45) Dat weetje, maar ondertussen. Onze offerijver heeft hardnekkige wortels. We bieden God ook graag iets aan. Al was het dan maar het offer van een verbroken hart. Of het offer van een diep inzicht in onze zonde en verlorenheid. Is dat niet goed? Een verbroken hart is toch hét offer dat God behaagt (Ps. 51:19)? Dat is waar, maar dan wel als vrucht van Zijn genade. En niet als offer om daarvoor in ruil genade te ontvangen. En wat denk je van het offer van 'het gebruik der middelen'? De middelen gebruiken is natuurlijk goed. Zelfs een opdracht van God. Maar ook hier geldt: niet als offer! Velen bidden, lezen de Bijbel, gaan naar de kerk en beschouwen dat als hun offers aan God. Meer kunnen ze niet doen. Dat meer is immers Gods werk. En ondertussen rusten ze in deze offers en niet in het grote Offer. Laten we gerust duidelijk zijn in de afwijzing van alle voetbaloffers. Want inderdaad: het is soms bizar! Maar laten we tegelijk heel bescheiden zijn. Vanwege onze godsdienstoffers. Want die hebben dezelfde wortel: hoogmoed. Bekering is nodig. In het stadion. Maar ook in de kerk!
H. van Groningen, Daniël 2000
Bijgeloof, waarzeggerij en toverij
Het eerste gebod verbiedt ook bijgeloof, waarzeggerij en toverij. Bijgeloof houdt in datje boven Gods Woord ontzag hebt voor een bovennatuurlijke kracht. Dat gebeurt, zoals in de Bijbel staat, als je op Vogelgeschrei' acht slaat, of, zoals we het nu zouden zeggen, als je gelooft in vrijdag de dertiende als ongeluksdag. Of wanneer er tegen een vriend gezegd wordt: "Duim je voor me?" Denk ook aan de uitdrukking: 'even afkloppen'. Het is natuurlijk een gewoonte, maar toch hecht je daarbij gauw geloof aan bovennatuurlijke dingen.
Als je in de Bijbel onderzoekt wat er over waarzeggerij, toverij en bijgeloof staat dan zien we heel duidelijk dat in Israël niemand aangetroffen mocht worden die waarzeggerij pleegt. "Onder u zal niet gevonden worden, die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet doorgaan, die met waarzeggerijen omgaat, een guichelaar, of die op vogelgeschrei acht geeft, of tovenaar. Of een bezweerder, die met bezweringen omgaat, of die enen waarzeggende geest vraagt, of een duivelskunstenaar, of die de doden vraagt. Want al wie zulks doet, is den HEERE een gruwel; en om dezer gruwelen wil verdrijft hem den HEERE, uw God, voor uw uit de bezitting. aangezicht, Oprecht zult gij zijn met de HEERE uw God" (Deut. 18 : 10-13). Sommige mensen nemen waarzeggerij en toverij niet zo serieus en zeggen dat het allemaal maar oplichterij is. De Bijbel zegt dit echter niet, en neemt waarzeggerij en toverij wel serieus. Het gaat erom dat er bijzondere dingen plaatsvinden die een grote uitwerking op mensen kunnen hebben, zoals Saul toen hij in Endor de boodschap van de 'geest' van Samuël ontving.
Het is duidelijk waarom waarzeggerij en toverij wordt afgewezen. Het is afgoderij, wantje verlaat God, en verwacht het goede niet van Hem. Je wendt je dan tot de duivel, Gods vijand, om door hem je zin en wil te krijgen.
Waarzeggers brengen mensen een boodschap waarin verteld wordt wat er met de mens zal gaan gebeuren en wat hij daarom doen moet. Waarzeggerij en toverij, het is allemaal profetie, maar dan van het verkeerde soort (Jer. 29 : 8). Het is een valse profetie die tegenover de ware profetie staat. Het zich wenden tot een waarzeggende geest is het zich afwenden van God
De waarschuwingen die in de Bijbel staan, gelden vandaag niet minder. Ook nu moet je je niet inlaten met spiritisme en waarzeggerij. Waarde hechten aan het lezen van de lijnen in de hand of aan de sterrenstand waaronder je geboren bent, is in strijd met de eer die God alleen waard is. Het is ook in strijd met het vertrouwen dat gesteld moet worden in Hem, als het over de leiding en de toekomst van ons leven gaat.
In de Bijbel staat gelukkig ook de geschiedenis over de verlossing van koning Manasse beschreven. Dat was een man die deze vorm van afgoderij bedreef: "En hij deed zijn zonen door het vuur gaan, in het dal des zoons van Hinnom, en pleegde guichelarij, en gaf op vogelgeschrei acht, en toverde en hij stelde waarzeggers en duivelskunstenaren; en hij deed zeer veel kwaads in de ogen des HEEREN, om Hem tot toorn te verwekken" (2 Kron. 33 : 6). Toch wordt deze man gered uit deze gruwelijke zonde. De koning komt in de gevangenis en daar bekeert hij zich. Dan staat er: "Toen erkende Manasse, dat de HEERE God is." Manasse doet daarna de vreemde goden weg uit Jeruzalem. God is machtig om ook van deze gruwelijke zonden en afgoderij te verlossen.
Wat gebiedt God in het eerste gebod?
In de catechismus vraag en antwoord 94 staat:
Wat gebiedt God in het eerste gebod?
Dat ik, zo lief als mij mijner ziele zaligheid is, alle afgoderij, toverij, waarzegging, superstitie of bijgeloof, aanroeping van de heiligen of van andere schepselen, mijde en vliede, en den enigen waren
God recht kennen,
Hem alleen
vertrouwe, in alle ootmoedigheid en lijdzaamheid
mij Hem alleen onderwerpe, van Hem alleen alles goeds verwachte, Hem
van ganser harte liefhebbe, vreze en ere,
alzo, dat ik eer van alle schepselen afga en die varen late, dan dat ik in het allerminste tegen zijn wil doe.
Met wat God gebiedt komen we bij de positieve bedoeling van het gebod uit. De keerzijde van het eerste gebod is een rijk leven in gemeenschap met Christus.
Vanuit het "Ik ben de HEERE, uw God" wil de Heere in de weg van geloof en bekering ook kennis van Zichzelf en vertrouwen in Hem schenken. Velen lezen daar overheen als ze de wet lezen en missen de schat die erin verborgen ligt. (Zie 'Een schat van Evangelische genade, gedolven uit den berg Sinaï', een preek over Ex. 20 : 2, 3 van E. Erskine (uit: Al de werken van R. en E. Erskine dl. II))
God recht kennen
Het eerste gebod gebiedt ons de Heere te kennen en te erkennen zoals Hij Zichzelf in Zijn Woord openbaart, en Hem overeenkomstig daarmee dienen en verheerlijken. God recht kennen betekent niet alleen het kennen met het verstand. Het is belangrijk dat er op catechisatie les gegeven wordt om kennis te krijgen over godsdienstige zaken. Maar aan alleen verstandelijke kennis heb je niet genoeg. We moeten God kennen als onze God. God recht kennen betekent bevindelijke kennis, gewerkt door God de Heilige Geest. Dat is kennis door ervaring. Die kennis geeft een goed begrip van wat de Heere is. God heeft Zich dan aan ons geopenbaard en laat Zich zo kennen. We kunnen God alleen kennen door Zijn Zoon, de Heere Jezus Christus. "Om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus " (2 Kon. 4 : 6b).
Door die kennis worden mensen door de Geest wedergeboren en vernieuwd. "En aangedaan hebt den nieuwen mens, die vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld Desgenen, Die hem geschapen heeft; Kol. 3 : 10). Er komt diepe eerbied en ontzag voor God en door die kennis wordt dan ook aan God alleen de eer gegeven. Toch is deze kennis hier op aarde nooit volmaakt. "Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij zien aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten dele, maar alsdan zal ik kennen, gelijk ook ik gekend ben" (1 Kor. 13 : 12). In de hemel zullen Gods kinderen volmaakte kennis hebben en God dan ook volmaakt kunnen eren.
God vertrouwen met lijdzame onderwerping
Vertrouwen, dat betekent dat je in elke situatie rustig en stil bent, zonder angst, omdat je weet dat de Heere alles werkt naar Zijn wil. Dat betekent dat je de Heere voor je laat zorgen, in voor- en tegenspoed. Sommigen denken dat het makkelijker is om in voorspoed te vertrouwen op de Heere, dan in tegenspoed. Toch is dat niet waar. In voorspoed wordt God ook vaak vergeten en niet op Hem vertrouwd. De voorspoed neemt je dan zo in beslag dat je er niet aan denkt aan God als de Gever van alles. In tegenspoed vertrouwt men ook vaak niet op God. Velen zoeken hulp bij elkaar, maar ze vluchten niet tot God, Die alleen kan helpen.
Toch moeten we in voor- en tegenspoed op God vertrouwen in lijdzame onderwerping. Daar wordt mee bedoeld dat er door het geloof overgave is in elke situatie (HC zondag 9 & 10!), zonder dat de Heere tot verantwoording geroepen wordt. Niemand kan tegen God zeggen: "Wat doet U?" "Maar toch, o mens, wie zijt gij, die tegen God antwoordt? Zal ook het maaksel tot dengene, die het gemaakt heeft, zeggen: waarom hebt gij mij alzo gemaakt? Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit dezelfden klomp te maken, het éne vat ter ere en het andere ter onere?"(Rom. 9 : 20 en 21). Wat God doet is wijs, recht, goed, getrouw. Job had iets van de lijdzame onderwerping. Job was een man die veel rijkdom en eer had. Alles was van hem afgenomen. Ook bij Job kwam toen de opstand in zijn hart. Toch mocht Job buigen onder deze tegenslagen. Hij zegt: "De Heere heeft gegeven, en de Heere heeft genomen; de Naam des Heeren zij geloofd!" (Job 1 : 21). Job mocht door genade op de Heere vertrouwen en alles in Zijn handen leggen.
God lief te hebben, te vrezen en te eren
De vervulling van de wet is in één woord samen te vatten: liefde. In Matth. 23 : 36 en 37 staat: "Meester! Welk is het grote gebod in de wet? En Jezus zeide tot hem: Gij zult liefhebben den Heere, uw God, met geheel uw hart, en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand."
Deze tekst geeft eigenlijk de samenvatting van de geboden op de eerste tafel van de wet. Het is een gebod om God lief te hebben. God moet hoogachting krijgen boven alle andere schepselen. Als je God kent, zul je Hem lief krijgen, maar dan weet je ook van Zijn hoogheid, heerlijkheid en heiligheid. Je buigt voor God uit diep ontzag. Dat is het vrezen van God.
Het vrezen van God is als een kinderlijke vrees. Kinderen vrezen hun ouders als ze die liefhebben. En liefde leidt tot gehoorzaamheid. Dan wil je niets meer doen tegen Zijn wil uit liefde, maar ook uit ontzag voor God, Die groot en heilig is.
Gehoorzamen betekent ook het vragen naar Gods wil. Pas als Zijn wil bekend is, kun je gehoorzamen. "Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal?" Dat kun je vragen voor hele bijzondere gebeurtenissen, zoals het kiezen van een studie, beroep of een levensgezel. Maar dat mag je ook vragen bij het gewone dagelijkse werk.
God eren
Afgoden zijn maar dode dingen, die mensen niet kunnen helpen, ze hebben geen macht.
"Hunlieder afgoden zijn zilver en goud, het werk van des mensen handen; Zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet; oren hebben zij, maar horen niet; zij hebben een neus, maar rieken niet; hun handen hebben zij, maar tasten niet; hun voeten, maar gaan niet; zij geven geen geluid door hun keel" (Ps. 115: 4 t/m 7).
In deze psalm blijkt hoe nietig afgoden zijn. Ze zijn geen eer waard. De God van hemel en aarde is een God die wel machtig is. Hij is Almachtig en Hij kan helpen.
Hij is het waard om aangebeden en geëerd te worden.
Voor de zondeval konden Adam en Eva God volmaakt eren. Ze leefden in gemeenschap met God. Na de val in het paradijs geven mensen alleen zichzelf of hun afgoden de eer. Ook al geven de mensen God niet meer de eer, toch heeft God de mens niet verlaten, maar Hij heeft meteen na de val beloofd dat Christus zal komen om de wet te vervullen. Alleen door Christus kunnen we weer verzoend worden met God. Christus heeft de wet volmaakt gehouden en zo de wet vervuld. Daarom kunnen zondaren weer in gemeenschap met God leven en tot Zijn eer leven. De enige weg is dan ook het toevlucht nemen tot Christus. God ziet de zondaar aan in Zijn Zoon zonder schuld, omdat Christus geen zonde gedaan heeft, maar wel voor de zonde van Zijn kinderen geleden heeft.
Eenmaal zullen Gods kinderen de Heere weer volmaakt eren. Alles wat op aarde nu ten dele is, zal dan volmaakt zijn. Dan mogen ze de heerlijkheid van het Lam, Christus, zien, die voor hun zonden geleden heeft en gestorven is.
Toen Johannes op Patmos verbannen was, mocht hij ook iets zien van de heerlijkheid van Christus: "En ik zag, en ik hoorde een stem veler engelen rondom den troon, en de dieren, en de vieren twintig ouderlingen; en hun getal was tien duizendmaal tienduizenden, en duizendmaal duizenden; zeggende met grote stem: Het Lam, Dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht, en rijkdom, en wijsheid en sterkte, en eer, en heerlijkheid, en dankzegging. En alle schepsel, dat in den hemel is en op de aarde, en onder de aarde, en die in de zee zijn, en alles, wat in dezelve is, hoorde ik zeggen: Hem, die op de troon zit, en het Lam, zij de dankzegging, en de eer, en de heerlijkheid, en de kracht in alle eeuwigheid. En de vier dieren zeiden: Amen. En de vieren twintig ouderlingen vielen neder, en aanbaden Degene, Die leeft in alle eeuwigheid" (Openb. 5 : 11 t/m 14).
De verwerking op de verenigingsavond
'Het eerste gebod' als thema op een verenigingsavond vergt best wat inspanning. Andere geboden zijn soms wat concreter of meer aansprekend. Je kunt dus het beste met iets concreets instappen. Mogelijke afgoden zijn er genoeg te benoemen: geld, computer, mobiel, sport, muziek, enzovoort. Kijk kritisch naar jezelf en je vrienden en je weet genoeg. Na deze instap - waar je eventueel ook de titel van de avond vandaan kunt halen - ga je wat dieper in over God en over afgoden en wat de Bijbel daarover zegt. Probeer duidelijk te maken dat het gezag van Gods Woord ook over deze dingen gaat en dat de Bijbel dan ineens heel concreet en praktisch kan zijn. De Catechismus kan daarbij natuurlijk goede diensten bewijzen.
Suggesties voor de opzet van de avond
Opening: bijv. n.a.v.: Matth. 6:19- 34, Ps. 118 of Openb. 5
Introductie onderwerp: evt. a.d.h.v. één van de verwerkingsopdrachten 1-3.
Inleiding: n.a.v. schets
Pauze
Verwerking: evt. a.d.h.v. één van de verwerkingsopdrachten 4-6
Afronding
Sluiting
Verwerking
Opdracht 1
Situatiebespreking. Denk hierbij bijv. aan het volgende citaat. Natuurlijk kun je ook zelf situaties verzinnen.
Toen de zendeling J.H. Bavinck eens een hooggeplaatste Javaan bezocht, zette zijn mohammedaanse gastheer uiteen dat we toch eigenlijk allen hetzelfde bedoelen. "Jullie Hollanders," zei hij, "noemen het hoogste wezen met de naam God, wij noemen Hem Allah, de hindoes spreken van Diva, de Chinezen vereren Hem als Shang-ti en we bedoelen toch allen hetzelfde. Het is precies als met water. Jullie, Hollanders, noemen het water, wij spreken van banjoe, de Maleiers betitelen het als ajer, de hindoes als tirta, en we bedoelen allemaal hetzelfde ding. Zo is het ook met God. De woorden zijn wel verschillend, maar we hebben allemaal hetzelfde Opperwezen op het oog."
Jij stelt de situatie aan de orde en laat de groep hierop reageren. Als het even kan maak je er een korte discussie van. Let hierbij wel op dat jij tijdens de discussie geen beslissingen neemt of een bepaald standpunt inneemt, maar de mensen in de groep op elkaar laat reageren. Jij kunt d.m.v. je op inleiding reageren/je standpunt verdedigen. Natuurlijk kun je ook een situatie presenteren en daar gelijk d.m. v. je inleiding op reageren.
Probeer door deze opdracht in ieder geval de aandacht te vangen voor je onderwerp.
Opdracht 2
Rondvraag: Waar denk je aan bij afgoden? Noteer trefwoorden op een groot vel. Hiervan kun je ook weer gebruik maken na je inleiding, door na te gaan of de ideeën/trefwoorden zijn veranderd en/of er ideeën/trefwoorden bij zijn gekomen. Na de inleiding kun je de groep ook in groepjes verdelen om over de ideeën/trefwoorden van gedachten te wisselen.
Opdracht 3
Rondvraag: Wat is, denk je, het verband tussen bijbelgedeelte en onderwerp? Laat hier wat reacties op gegeven worden.
Opdracht 4
Formuleer een paar stellingen, evt. de gegeven stellingen, en:
a. I.aat deze in groepjes bespreken en laat kernachtige uitspraken/meningen opschrijven. Deze opgeschreven reacties kunnen evt. ook weer in de gehele groep behandeld worden.
b. Bespreek deze met de hele groep. Houdt kernachtige uitspraken bij op bijv. een groot vel papier. Je kunt er natuurlijk een prachtige discussie van maken.
Enkele stellingen:
Voetbal (of een andere sport of hobby) is verkeerd, hoe je het ook wendt of keert, het leidt toch van God af.
Zolang je nog tijd hebt voor God, dien je nog geen afgoden.
Workaholic is afgodendienst.
Idolen zijn afgoden.
Opdracht 5
Discussievragen.
1. Wanneer is een auto je afgod? Als hij meer dan f5O.OOO kost? Als je elke week een dag bezig bent met het oppoetsen ervan? Of ligt het dieper? (i.p.v. een auto, zijn er natuurlijk veel meer voorbeelden te bedenken.)
2. Wat kunnen afgoden zijn?
3. Wat zou bij jou een afgod kunnen zijn? / Wat is bij jou een afgod?
4. Kan waarzeggerij een gave van God zijn? Lees Deut. 18 : 10-13
5. Waarom is er eigenlijk een wet? Als je zonden toch vergeven worden door het bloed van Christus hoeft de mens toch ook niet te weten wat hij verkeerd doet? Als je maar weet dat God ook jouw Vader is.
6. In feite is de positieve benadering van het eerste gebod (vr. en antw. 94) nog negatief. Je wordt geboden dit of dat te doen. Of ligt er een bescherming/troost voor ons in?
Opdracht 6
Bijbelstudie over Deut. 18 : 10-13 / Galaten 3 : 10-13
Vraagtekens plaatsen.
Neem Deut. 18 : 10-13 over. Achter elk woord wat misschien niet duidelijk kan zijn bij de mensen wordt (...) geplaatst. De bedoeling is dat de mensen ieder voor zich een"!" op de stip tussen haakjes zetten als ze het woord in eigen woorden kunnen weergeven en een "?" plaatsen als ze dit niet kunnen. Daarna wordt in de groep de woorden één voor één doorgenomen. De mensen die een "!" hadden geplaatst leggen een woord uit aan mensen die een "?" hadden geplaatst.
- Probeer als groep de inhoud van dit gedeelte weer te geven.
- Probeer dit concreet te maken naar de praktijk van vandaag. Vergelijk dit gedeelte eens met Gal 3 : 10-13 (als je de inhoud van dit gedeelte niet begrijpt,
- Probeer het dan samen op te lossen). Welke boodschap geeft het tweede gedeelte, als je eerst Deut. 18 : 10-13 hebt gelezen?
Literaruur
1. Redelijke Godsdienst Deel II - III W. a Brakel
2. De heidelbergse Catechismus in 52 predikaties Ds. G. H. Kersten
3. De Tien Geboden Dr. J. Douma
4. De Tien Geboden Drs. H. G. Leertouwer
5. Tien Geboden voor tieners Ds. W. Harinck
6. Daniël, jongerenblad Ger. Gem. 4 mei 1999, nr. 10 Ds. F. Mulder
7. Artikel Ref. Dagblad De basis van de hele wet 28 januari 1999
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 2002
Mivo +16 | 16 Pagina's