Wie is de Christus?
Inleiding
In de Bijbel vinden we een groot aantal gelijkenissen vermeld die de Heere Jezus tijdens Zijn omwandeling op aarde heeft uitgesproken. Het ging daarbij om beelden uit het dagelijks leven die de verborgenheden van het Koninkrijk Gods moesten bekend maken. Buitenstaanders gingen aan de wezenlijke geestelijke boodschap van deze gelijkenissen voorbij, maar Gods kinderen ontvingen hierdoor een dieper inzicht in de verborgenheden van het Koninkrijk van God (Mark. 4 : 11, 12). Deze gelijkenissen moeten onderscheiden worden van de beelden die de Heere jezus met betrekking tot Zichzelf gebruikt en die voornamelijk in het johannesevangelie voorkomen. Deze beelden verduidelijken bepaalde elementen van Christus' werk. Opvallend zijn daarbij de zogenaamde "Ik ben"-uitspraken. Hierbij duidt Christus Zichzelf als God aan. De Joden begrepen dat goed: ze wilden Hem stenigen vanwege godslastering.
Met deze "Ik ben"-teksten heeft de Heere jezus op bijzondere wijze onderstreept waarom en waartoe Hij in de wereld gekomen is, namelijk: "opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zone Gods; en opdat gij, gelovende, het leven hebt in Zijn Naam." (Joh. 20 : 31).
De "Ik ben"-teksten worden in deze schets besproken, achtereenvolgens:
1. Ik ben het Brood des Levens (Joh. 6)
2. Ik ben het Licht der wereld (Joh. 8)
3. Ik ben de Deur en de Herder der schapen (Joh. 10)
4. Ik ben de Opstanding en het Leven (Joh. 11)
5. Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven (Joh. 14)
6. Ik ben de ware Wijnstok (Joh. 15)
De verenigingsavond
Deze schets over de zogenaamde "lk-ben"-teksten leent zich heel goed voor bespreking tijdens enkele verenigingsavonden. Plan gedurende het seizoen een aantal bijbelstudie's in!
Ik ben...
• Opening
• Korte inleiding over het ontstaan en de inhoud van het Johannes-evangelie
• Korte Bijbelstudie over één van de Ik ben-uitspraken
• Pauze
• Verwerking - gebruik de vragen uit de schets
• Plenaire afronding
• Sluiting
Kernwoorden
• Opening
• Korte Bijbelstudie over één van de Ik ben-uitspraken
• Korte pauze
• Kernwoorden bespreken:
Degene die de inleiding verzorgt, schrijft vooraf enkele teksten op.
Achter enkele woorden wordt (...) gezet. leder verenigingslid krijgt een A-4 met de teksten.
De leden geven ieder voor zich d.m.v. een '!' aan dat ze weten wat er bedoeld wordt met dat woord. D.m.v. een '?' wordt aangegeven dat het woord niet helemaal duidelijk is.
Vervolgens wordt in groepjes de betekenis van de woorden besproken.
Voorbeeld: "Ik ben het Licht der wereld (...); die Mij volgt zal in de duisternis (...) niet wandelen (...), maar zal het licht des levens (...) hebben." (Joh. 8 : 12)
N.B. Natuurlijk kun je ook vragen stellen:
- Wat wordt er bedoeld met 'wereld'?
- Wat betekenen de woorden 'de duisternis' en 'wandelen'?
- Wat is 'het licht des levens'?
• Pauze
• Vragen en opdrachten - gebruik de vragen uit de schets
• Plenaire afronding
1. Het Brood Des Levens
(Joh. 6) Het aardse manna geeft slechts verzadiging voor een poosje, maar het hemelse Brood verzadigt tot in het eeuwige leven.
Zo maakt de Heere Jezus Zichzelf bekend als het Brood des Levens.
Aanleiding (vers 1-25)
Na het grote wonder van de spijziging van meer dan vijfduizend mannen door middel van vijf broden en twee visjes, heeft de Heere Jezus Zich teruggetrokken op een berg. Zijn discipelen gaan in hun boot en varen vanaf de noordoost-kant van het meer van Galilea, richting Kapernaüm. Op het meer steekt een storm op, die door de Heere jezus gestild wordt. Zo komen ze in Kapernaüm aan.
De scharen die Jezus overal gezocht hebben, vinden Hem de volgende dag in de synagoge van Kapernaüm. Vol verbazing informeren zij hoe Jezus daar nu gekomen is.
Schijngeloof (vers 26-34)
Het antwoord van de Heere Jezus houdt een scherpe terechtwijzing in: de scharen zoeken Hem omdat zij een aards koning wensen. Zij zijn onder de indruk van het teken van de wonderbare spijziging. Maar zij geloven niet in Hem als hun geestelijke Verlosser. Bij deze terechtwijzing laat Jezus het niet. Hij geeft hun ook een raad: zij moeten niet werken om de spijs die vergaat maar om de spijs die blijft tot het eeuwige leven. Hijzelf is in staat om dit te geven omdat Zijn Vader Hem daartoe de macht gegeven heeft. En als ze Hem werkelijk willen volgen moeten ze in Hem geloven, Hem erkennen als de beloofde Messias en zich aan Hem overgeven.
De mensen vinden dat Jezus een teken moet geven om te bewijzen dat Hij de beloofde Messias is. En bij voorbaat sluiten ze het teken van de wonderbare spijziging uit: wat is dat vergeleken bij het wonder dat Mozes deed toen hij dagelijks het manna uit de hemel liet regenen?
Opnieuw worden zij terechtgewezen. In de eerste plaats gaf niet Mozes, maar God de Vader het manna uit de hemel. En bovendien geeft de Vader nu het échte Brood uit de hemel. Het antwoord van Jezus roept een volgende vraag op: "Heere, geef ons altijd dit brood!".
Het ware Brood des Levens (vers 35-40)
Dan bereikt Jezus' onderwijs het hoogtepunt. Het aardse manna geeft slechts verzadiging voor een poosje, maar het hemelse Brood verzadigt tot in het eeuwige leven. Zo maakt de Heere Jezus Zichzelf bekend als het Brood des Levens. Hij is het Manna Dat uit de hemel nedergedaald is. Daarin doet Hij niet Zijn eigen wil, maar de wil van Zijn Vader. En Zijn Vader wil "dat een iegelijk, die den Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, het eeuwige leven hebbe".
Weerstand (41-51)
De woorden van de Heere Jezus wekken wrevel op. Hoe durft Jezus te zeggen dat Hij het brood is dat uit de hemel is nedergedaald? Dat was immers het manna? Is Hij bovendien niet de zoon van Jozef en Maria?
Jezus gaat verder niet op hun woorden in. Hij vermaant hen alleen om geen ruzie te maken en gaat verder met Zijn onderwijs. Alles komt uit de hemel, daarom zullen al de gegevenen van de Vader gelovig komen. Dat komen tot de Heere Jezus is geen verstandelijk begrijpen zoals de Joden willen, maar dat komen is vrucht van de trekkende liefde van de Vader! Wie zo getrokken wordt, komt!
Na deze kleine onderbreking herhaalt de Heere Jezus de woorden "Ik ben het Brood des Levens" en gaat Hij de vergelijking maken met het aardse manna. Alhoewel de Israëlieten dit manna hebben gegeten kregen ze toch steeds weer honger en zijn ze toch gestorven. Via het aardse brood richt de Heere Jezus de aandacht op hogere dingen. Wanneer het levende Brood gegeten wordt, voedt dit zó dat er geen honger meer ontstaat. Sterker nog: als van dit Brood gegeten wordt zal men niet sterven, maar in eeuwigheid leven.
Het brood dat Hij zal geven is Zijn vlees. Daarmee bedoelt Hij dat Hij Zijn lichaam aan het kruis zal overgeven tot een zoenoffer voor de zonden (kantt. 65). Daardoor zal de wereld, Gods scheppingswerk, behouden worden (vergelijk Joh. 3 : 16).
Openlijke vijandschap (vers 52)
Ook de woorden "het Brood, dat Ik geven zal, is Mijn vlees, hetwelk Ik geven zal voor het leven der wereld." Joh. 6 : 51) roepen verzet op bij de Joden. Hun houding wordt nog vijandiger. Aanvankelijk reageerde een groot gedeelte van de mensen met (schijn)geloof en morrende afkeer. Maar dit gaat nu over in een heftige woordenwisseling: "Zij streden", dat betekent: zij twistten (kantt. 66).
Geestelijk eten (vers 53-59)
Op de vraag van de Joden hoe de Heere Jezus Zijn vlees te eten kan geven, krijgen ze geen antwoord. Jezus gaat spreken over de noodzakelijkheid van het eten van Zijn vlees. Hij spreekt hier niet van het uiterlijke eten, maar van het geestelijke eten. Dat is Christus met een waar geloof aannemen en daardoor met Hem verenigd worden (kantt. 67). Zonder dat eten en drinken heeft men geen leven in zich. Maar door dat eten en drinken heeft men het eeuwige leven.
Daardoor is er ook een innige gemeenschap met Christus Zelf: "die blijft in Mij en Ik in hem". Zoals Hij leeft door de Vader, zo leven de gelovigen door Hem.
De Heere eindigt Zijn rede met een korte samenvatting. Het manna kon het volk Israël niet van de dood behoeden, maar het Brood Dat uit de hemel is nedergedaald geeft het eeuwige leven.
Afkeer (60-66)
Aangrijpend is de reactie van velen: "Deze rede is hard", deze boodschap is onmogelijk te aanvaarden. En ondanks dat de Heere |ezus uitlegt dat Zijn woorden niet letterlijk maar figuurlijk opgevat moeten worden "gingen van toen aan veler Zi|ner discipelen (hier: leerlingen) terug en wandelden niet meer met Hem".
Belijdenis (67-69)
De twaalf discipelen blijven Jezus trouw. Met opzet stelt de Heere hen voor de keuze of ze ook niet willen heengaan? Petrus belijdt dan namens allen: "Heere, tot wien zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. En wij hebben geloofd en bekend dat Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods!".
Gespreksvragen
1. Wat blijkt uit de verschillende reacties van de scharen op het onderwijs van de Heere jezus? Vind je die reacties ook nu nog terug bij de mensen die het Woord horen?
2. Geven-trekken-komen (vers 37 en 44): Zeggen deze woorden iets over de orde des heils?
3. Waar vind je in dit hoofdstuk de paralellen met vers 45? (= Jes. 54 : 13 / Jer. 31 : 33, 34)
4. Wat betekent het dat het woordje "heeft" in de tegenwoordige tijd staat (vers 47)?
5. Is er verband tussen vers 54-56 en het Heilig Avondmaal?
6. Waarom zouden de woorden van de Heere Jezus voor de mensen een aanstoot zijn? Maak dit duidelijk vanuit dit hoofdstuk.
7. Zijn er overeenkomsten tussen het gebruik van aards brood en het gebruik van het Brood des Levens?
2. Het Licht Der Wereld
(Joh. 8)
Tijdens de viering van het Loofhuttenfeest is regelmatig de vijandschap van de mensen ten opzichte van Jezus gebleken. Op verschillende momenten komt openbaar hoe blind de mensen zijn voor het werk van de Heere Jezus. "Hij verleidt de schare (7 : 12), Hij heeft de duivel (7 : 20)" zijn de conclusies. Men probeert Hem te grijpen (7 : 30) en de hand aan Hem te slaan (7 : 44), maar "Zijn ure was nog niet gekomen".
Inleiding (Joh. 7-8 : 11)
Als de laatste dag van het Loofhuttenfeest voorbij is verblijft de Heere Jezus 's nachts op de Olijfberg. De volgende morgen gaat Hij opnieuw naar de tempel. Hij zit neer en de mensen staan om Hem heen te luisteren.
Opnieuw vindt er een gebeurtenis plaats waaruit de zondigheid en de onkunde van de mensen blijkt. Christus' onderwijs wordt onderbroken door de Schriftgeleerden en de Farizeeën die een vrouw tot Hem brengen. Deze vrouw is gegrepen terwijl ze overspel bedreef. Zij vragen aan de Heere Jezus wat er met deze vrouw gebeuren moet. Volgens de wet van Mozes moet zij gestenigd worden (Deut. 22 : 23, 24). Maar de Heere is een Vriend van tollenaren en zondaren, zou Hij het, in strijd met de wet, voor deze vrouw opnemen?
De achtergrond van deze vraag is of zij Jezus kunnen beschuldigen: "En dit zeiden zij, Hem verzoekende, opdat zij iets hadden om Hem te beschuldigen (8 : 6).
Aanvankelijk krijgen de Farizeeën geen antwoord. Maar als ze door blijven vragen, klinkt het: "Die van ulieden zonder zonde is, werpe eerst den steen op haar". De Heere zinspeelt hier op de regel onder Israël dat de getuige de eerste steen op de misdadiger moest werpen (Deut. 17 : 7).
In Zijn wijsheid veroordeelt de Heere de Farizeeën niet, Hij spreekt de vrouw niet vrij en toont toch eerbied voor de wet van Mozes. Als de Farizeeën dit antwoord horen hebben ze niets meer te zeggen en druipen af. Jezus zendt de vrouw weg zonder haar te veroordelen, maar met de vermaning dat zij niet meer moet zondigen.
Het licht der wereld (vers 12)
Na deze onderbreking vervolgt Jezus Zijn onderwijs met de woorden "Ik ben het Licht der wereld". Mogelijk gebruikt de Heere dit beeld met het zicht op de opkomende zon. Zoals de zon het middelpunt is voor het hele zonnestelsel, zo is Christus het middelpunt in de wereld. Zoals de zon licht, warmte, leven en vruchtbaarheid geeft, zo wil Christus in deze wereld duistere, zondige harten verlichten, koude harten verwarmen, doden het leven en vruchtbaarheid geven.
Het feit dat de Heere Jezus Zich op deze wijze bekend maakt houdt aan de ene kant een ontzaglijke werkelijkheid in. Als Hij Zijn licht verspreidt zal de duisternis, waarin een mens zich bevindt, gezien worden. Immers toen God de wereld schiep was alles zeer goed. De mens kende Zijn Schepper volmaakt en leefde tot eer van God. Maar door de zondeval is de duisternis in de wereld gekomen en werd de mens een vijand van God (zie Rom. 3 : 10-19).
Aanklacht (vers 13-19)
De Farizeeën informeren hoe de Heere jezus op deze manier van Zichzelf kan spreken, Hij heeft immers geen getuige bij Zich. Jezus antwoordt hen dat Hij Zijn eigen Getuige kan zijn omdat Hij meer is dan een mens. Hij is God, de Alwetende, door de Vader gezonden. Daar begrijpen de Farizeeën niets van en spottend vragen ze: "Waar is Uw Vader?". Dan wordt in één zin hun hele bestaan bloot gelegd: "Gij kent noch Mij, noch Mijn Vader, indien gij Mij kendet, zo zoudt gij ook Mijnen Vader kennen". Met al hun ingebeelde wijsheid, hun kennis van de wet en de profeten, hun geboden en regels, zijn de Farizeeën onbekend met God.
Gespreksvragen
1. Wat is de kracht van het geweten (Joh. 8 : 9; Rom. 2 : 15; 2 Kor. 4 : 2)?
2. Waarom veroordeelde de Heere Jezus de overspelige vrouw niet? Dit kon Hij toch doen, want Hij was zonder zonde?
3. De zon geeft licht, warmte, leven en vruchtbaarheid. Dat is ook de geestelijke betekenis van het Licht der wereld. Hoe krijgt dit gestalte in het leven van een zondaar?
4. Ook in het O.T. wordt vaak het licht tegenover de duisternis gesteld. Ga na wat hienvan de betekenis is in de volgende teksten in Jesaja 9 : 1; 42 : 16; 58 : 10.
5. Wat houdt het volgen van de Heere Jezus in (vers 16)?
6. Wat is de betekenis van vers 15?
7. De Farizeeën waren de hele dag met God en godsdienst bezig. Toch zegt de Heere Jezus tegen hen: "Gij kent Mij, noch Mijn Vader". Wat heeft ons dat te zeggen?
3. De Deur en de goede Herder
(Joh. 10)
In Johannes 9 wordt de genezing van de blindgeborene beschreven, De Farizeeën reageren hierop vijandig omdat dit op de sabbat gebeurde. Nadat de blindgeborene beleden heeft dat Jezus van God is (anders zou Hij dit wonder niet kunnen doen (9 : 33)), wordt hij door de Farizeeën uit de synagoge geworpen. Hij wordt in de ban gedaan.
Aanleiding (Joh. 9)
Uit deze daden blijkt dat de Farizeeën blind zijn voor het werk van God en van Christus. Zij zijn daarom geen goede leidslieden voor het volk. Hoe zal immers de blinde de blinde kunnen leiden? Zij zullen samen in de gracht vallen (Matth. 15 : 14).
Om aan de mensen duidelijk te maken wat een goede leraar en leider is, neemt de Heere jezus het beeld van een herder met zijn kudde.
Dieven en herders (vers 1-6)
Een oosterse schaapskooi bestond uit een ruimte in de open lucht, omsloten door vier muren. De deur was niet anders dan een opening in de muur. Daar waakte de deurwachter.
Overdag trok de herder met zijn kudde van de ene plaats naar de andere, maar 's avonds werden de schapen naar de schaapskooi gedreven. Bij het binnenlaten van de schapen ging de herder in de opening staan en liet de schapen één voor één onder zijn staf doorgaan. Zo telde hij zijn schapen en controleerde of zij geen verwondingen hadden opgelopen. Wanneer de kudde in de schaapskooi was ging de herder naar huis.
De deurwachter lette 's nachts op de schapen. Dat was nodig omdat er dieven of rovers over de muur konden klimmen met minder goede bedoelingen. De herder zou echter altijd door de deur naar binnen komen.
's Morgens liet de deurwachter hem binnen. Alhoewel er soms verschillende kudden in één kooi samen waren, waren de schapen zo gewend aan hun eigen herder, kenden ze zijn stem zo goed, dat ze nooit een andere herder zouden volgen. Wanneer de herder hen één voor één bij hun naam riep kwamen ze en werden ze uit de schaapskooi geleid. Als alle schapen buiten waren, ging de herder vóór de schapen uit en leidde ze naar de weide. De schapen volgden hem omdat zij hoorden naar de stem van hun herder. Een vreemde zouden ze nooit volgen, want een vreemde had een voor hen onbekende stem. Na de beschrijving van dit beeld van een herder met zijn kudde, blijkt wat de bedoeling is: de Farizeeën zijn degenen die over de muur inklimmen. Zij zijn verkeerde leidslieden en misleiden het volk. Hun leiderschap bestaat niet in het dienen van het volk (Joh. 9 : 39-41) Dat is wel gebleken in de behandeling van de blindgeborene. Zij willen van hun leiderschap alleen zelf maar beter worden (Matth. 6 : 5).
Ook nu komt hun blindheid openbaar: "Deze gelijkenis zeide Jezus tot hen; maar zij verstonden niet, wat het was; dat Hij tot hen sprak." (Joh. 10 : 6).
De Deur (vers 7-10)
Jezus gaat het beeld van de herder met zijn kudde verder uitwerken. Hij noemt Zichzelf "de Deur". In de schaapskooi was geen deur. De herder was zelf als het ware de deur. Hij stond in de opening en liet de schapen binnen.
Zo is de Heere Jezus de deur voor de schapen van Gods kudde, Zijn kinderen. Wie door deze Deur tot God gaat wordt behouden. Hij zal ingaan en uitgaan. Dat wil zeggen: hij zal in gemeenschap met God leven. Hij vindt bescherming en onderhouding, geestelijk voedsel bij de Heere Jezus. De Farizeeën, de dieven, zoeken niet het goede voor de schapen. Zij zoeken alleen hun eigen voordeel, met het gevolg dat de schapen in het verderf storten.
De goede Herder (vers 11-16)
Christus is niet alleen de deur waardoor de schapen in de schaapskooi komen, Hij is ook de goede Herder Zelf, de Leider van de schapen. De eigenschap van een goede herder is dat Hij zijn leven voor de schapen overheeft. Als een wolf de kudde aanvalt, zal een goede herder hem proberen te verjagen. Hij zal zijn kudde beschermen en zelfs zijn leven daarvoor op het spel zetten. Zo zal ook de Heere Jezus Zijn leven geven voor Zijn schapen.
Zo doen alleen goede herders. Huurlingen, gehuurde knechten die het alleen om hun loon te doen is, hebben geen hart voor de schapen. Bij gevaar laten zij de kudde aan hun lot ever en vluchten zelf.
Jezus is de goede Herder. Hij kent Zijn schapen en weet precies wat zij nodig hebben. Omgekeerd kennen de schapen hun Herder. Tussen Hem en de schapen is wederzijdse liefde. Hij kent Zijn schapen, Zijn kinderen. Zij zijn Zijn eigendom. En Zijn kinderen kennen Hem. Het werk van de goede Herder is niet beperkt tot de schaapskooi van Israël. Ook onder de heidenen, de andere volken, zijn er mensen die nog moeten worden toegebracht. En al die schapen bij elkaar zullen worden tot één kudde. En die kudde zal één Herder hebben!
Gewillig (vers 17-20)
Dan laat de Heere Jezus het beeld dat Hij gebruikt los. Hij gaat wat dieper in op de wijze hóe Hij Zijn leven zal geven voor de Zijnen.
Dat zal volkomen vrijwillig zijn omdat Hij weet dat alleen in deze weg de schuld verzoend kan worden. Hij zal Zijn leven ook Zélf afleggen. Niemand zal het van Hem afnemen. Maar de macht waardoor Hij het leven kan afleggen, is ook de macht die Hij bezit om het leven weer op te nemen. Hij zal opstaan uit de doden.
Dat is ook de opdracht waarmee de Vader Hem in de wereld gezonden heeft: "Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet; opdat Hij degenen, die onder de wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden." (Gal. 4 : 4, 5).
De mensen reageren verschillend op het onderwijs van Jezus. Er ontstaat zelfs ruzie. De ene groep verklaart Jezus' woorden voor onzin, voor werk van de duivel. De andere groep begrijpt er niet veel van, maar gelooft toch niet dat de duivel de ogen van een blindgeborene kan openen.
Gespreksvragen
1. De Heere Jezus spreekt tot de Farizeeën (vers 6). Hoe komt het dat zij Zijn onderwijs niet begrijpen?
2. De goede Herder laat Zijn schapen in- en uitgaan. Welk middel gebruikt Hij hiervoor? Kun |e daarvan concrete voorbeelden noemen?
3. Wat zijn huurlingen? (Verg. 1 Petr. 5 : 2, 3; Marc. 12 : 38-40)
4. Kun je een aantal voorbeelden noemen waaruit blijkt dat Christus Zelf Zijn leven aflegt?
5. Het beeld van de herder met zijn schapen werd vaker gebruikt om de verhouding van de Heere tot Zijn volk aan te duiden. Ga na wat Psalm 23 en Ezechiel 34 hierover zeggen.
4. De Opstanding en het Leven
(Joh. 11)
Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft, zal leven al ware hij ook gestorven. Christus is de Vorst des levens. Hij heeft de dood overwonnen en wie Hem toebehoort, heeft het eeuwige leven.
Aanleiding (vers 1-16)
Terwijl de Heere Jezus met Zijn discipelen in het Overjordaanse is (Joh. 10 : 40), bereikt Hem het bericht dat Zijn vriend Lazarus ernstig ziek is. Als Hij dat hoort antwoordt Hij dat de ziekte niet tot de dood is. De heerlijkheid van God zal door deze ziekte geopenbaard worden. Twee dagen nadat Hij het bericht ontvangen heeft, vertrekt Jezus naar Judea, naar Bethanië, de woonplaats van Lazarus en zijn zusters Martha en Maria. Onderweg vertelt Hij dat Lazarus slaapt en dat Hij hem zal opwekken. De discipelen denken dat de Heere spreekt van een natuurlijke slaap en vinden dit een goed teken: dan zal Lazarus vast beter worden. Maar deze gedachte wordt hen door Jezus ontnomen want Hij zegt hen dat Lazarus is gestorven. De reis wordt voortgezet. Want "door de opwekking van Lazarus zal hun geloof gesterkt worden", (kantt. 17)
Aankomst (vers 17-25)
Wanneer Jezus met Zijn discipelen in Bethanië aankomt, ligt Lazarus al vier dagen in het graf. Het bericht van Zijn naderende komst bereikt het huis van Maria en Martha. Martha gaat hen tegemoet. Ze uit haar verdriet door te zeggen dat als de Heere er eerder geweest zou zijn, Lazarus niet gestorven zou zijn. Daarmee belijdt ze haar geloof in de Heere jezus. Ze weet dat Hij almachtig is: "Ik weet dat alles wat Gij van God begeren zult, God u geven zal". Jezus antwoordt haar dat Lazarus op zal staan. Maar Martha denkt dat Hij over de opstanding bij de wederkomst spreekt.
De Opstanding en het Leven (vers 26-33)
Dan leidt de Heere Jezus de aandacht van Lazarus af en richt deze op Zichzelf: "Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft, zal leven al ware hij ook gestorven". Jezus bedoelt dat wie in Hem gelooft nog wel kan "inslapen", sterven, voor een korte tijd zoals Lazarus. Maar echt sterven kan hij niet meer. Christus is de Vorst des levens. Hij heeft de dood overwonnen en wie Hem toebehoort, heeft het eeuwige leven. Deze woorden dringen zo met kracht in het hart van Martha dat ze het belijden moet: "Ja, Heere; ik heb geloofd, dat Gij zijt de Christus, de Zone Gods, Die in de wereld komen zou". Martha loopt voor de Heere Jezus uit naar huis en vertelt Maria dat de Meester er is en haar roept. Maria snelt Hem tegemoet met dezelfde woorden als Martha even tevoren: "Heere, indien Gij hier geweest waart, zo ware mijn broeder niet gestorven".
Verdrieten verheerlijking (vers 33-44)
Wanneer Jezus het diepe verdriet ziet van Maria en Martha en de bekenden en vrienden, raakt Hem dat. Hevig aangedaan beziet Hij de gevolgen van de zonde: dood, rouw en verdriet. Bij het graf gekomen, is Hij opnieuw "zeer bewogen". Nu niet door het verdriet dat Hij ziet, maar door de opmerkingen die door de mensen gemaakt worden. Die houden het verwijt in waarom Hij niet eerder gekomen is, dan was dit alles niet gebeurd. Ten diepste treft Hem hier het ongeloof van de mensen.
Als Jezus de opdracht geeft om de steen weg te wentelen, waarschuwt Martha. Lazarus ligt immers al vier dagen in het graf en het ontbindingsproces van zijn lichaam zal al begonnen zijn. Jezus herinnert haar eraan dat ze Gods heerlijkheid zal zien als ze gelooft. Als Lazarus opgewekt zal zijn, zal Gods kracht gezien en Zijn eer verbreid worden (kantt. 41). Dat is tenslotte het doel waartoe alles leiden moet.
Daarom heft Jezus Zijn ogen op naar de hemel en dankt Zijn Vader: "Vader, Ik dank U dat Gij Mij verhoord hebt". Hij wist dat Lazarus hem al gegeven was door Zijn Vader. Zo kon de Vader Zijn macht openbaren. De gebedsverhoring van de Heere Jezus is voor Hem geen verrassing, ze stond vast.
Op Jezus' roepen staat Lazarus op en komt hij uit het graf. Hij is het sprekende bewijs van |ezus' woorden dat Hij de Opstanding en het Leven is. Niet alleen de Overwinnaar van de tijdelijke dood, maar ook de Overwinnaar van de geestelijke en eeuwige dood en de Verwerver van het eeuwige leven.
Reactie (vers 45-46)
Twee soorten reacties op het gebeuren komen openbaar. Voor velen is het tot rijke zegen, zij geloven in Christus. De stem die Lazarus uit het graf riep, is ook machtig om geestelijk doden op te wekken: "Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De ure komt, en is nu, wanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven" (Joh. 5 : 25).
Anderen gaan met spoed naar de Farizeeën om het gebeurde te vertellen. Hun haat en ongeloof uiten ze bij het bevoegd gezag. De Farizeeën moeten aan het werk van deze Jezus een einde maken.
Gespreksvragen
1. Wat zou de reden kunnen zijn dat de Heere Jezus nog twee dagen in het Overjordaanse blijft (verg. Matth. 15 : 22-28)?
2. Wat moeten wij leren uit het feit dat er staat dat de Heere Jezus Lazarus liefhad?
3. Christus heeft de opstanding verworven, maar past die ook toe. Wat betekent dat? Ga dat na in de volgende teksten: 1 Cor. 15 : 13, 20; Col. 1 : 18; 1 Thess. 4 : 16
4. Wat is het verschil tussen het sterven van een gelovige en het sterven van een ongelovige? Kun je bij dat laatste ook van "ontslapen" spreken?
5. Waarom werd Jezus zeer bewogen (vers 33)? Is er verschil tussen vers 33 en vers 38?
6. Wat betekent het dat Jezus Overwinnaar is van de tijdelijke, de geestelijke en de eeuwige dood?
5. De Weg, de Waarheid en het Leven
(Joh. 14)
De Heere Jezus heeft in de laatste avond voor Zijn lijden en sterven het pascha met de discipelen gebruikt en het Avondmaal ingesteld. Nadat Judas door Hem ontmaskerd en weggegaan is gaat Hij met Zijn discipelen spreken over Zijn werk en wat zij later in de wereld zullen ondervinden.
Aanleiding (Joh. 13 : 31-35)
Hij spreekt over Zijn verheerlijking die nu gekomen is. Door Zijn lijden en sterven zal God aan Zijn eer komen, maar zal Hij ook Zelf door de Vader verheerlijkt worden. "Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd, en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is;" (Filip. 2 : 9). Maar aan Zijn lijden zit ook een andere kant. Er zal een scheiding komen tussen Hem en Zijn discipelen. Spoedig zullen zij Hem niet meer zien. Zij zullen achterblijven zonder Hem. Hoe noodzakelijk is het dan dat zij elkaar zullen liefhebben, netzoals Christus hen liefgehad heeft.
Troost (vers 1-5)
Jezus heeft al over Zijn heengaan gesproken. Maar omdat Hij weet dat Zijn discipelen zwak zijn, bemoedigt Hij hen. Zij moeten niet al te bedroefd en bevreesd zijn (kantt. 1) over Zijn weggaan tot de Vader. Daarom doet Hij de oproep, een bevel, om in Hem te geloven zoals ze ook in God geloven. Hun geloof is nog zwak en moet gesterkt en geoefend worden.
Zijn heengaan is immers geen scheiding voor altijd. Straks zullen zij weer bij Hem zijn.
Van die toekomst spreekt de Heere Jezus en Hij maakt daarbij de vergelijking met een aards huis. Zoals bij de bouw van een huis rekening gehouden wordt met het aantal bewoners, zo heeft God er ook voor gezorgd dat er in het hemelse Vaderhuis ruimte genoeg is voor al Zijn kinderen. Om hun toekomstige woningen gereed te maken gaat Hij nu heen. Hij bereidt die plaats door zondaren het recht te geven om er binnen te komen. Hij gaat voor als het Hoofd van Zijn gemeente om die plaats in bezit te nemen. Hij neemt de namen van Zijn kinderen mee in het heiligdom en maakt de engelen bereid om hen te ontvangen.
Als Zijn werk klaar zal zijn, zal de Heere Jezus wederkomen om Zijn kinderen tot Zich te nemen.
Daarom moeten de discipelen bij al de vragen die er zullen zijn en komen, steeds voor ogen houden dat Hij daarom deze weg gaat. Het is tegelijk het middel tot blijvende gemeenschap met Hem.
Voor Thomas is alles niet zo duidelijk: "Heere, wij weten niet waar Gij heengaat, en hoe kunnen wij de weg weten?" Ondanks het feit dat de discipelen drie jaren dagelijks met de Heere Jezus omgegaan zijn, is er nog zoveel onbegrip over het werk en de weg van de Zaligmaker.
De Weg, de Waarheid en het Leven (vers 6)
Het antwoord is kort maar krachtig. Hij is de Weg, de Waarheid en het Leven. Dat Hij de Weg is, betekent dat alleen door Hem verloren zondaren weer in gemeenschap met God kunnen komen. Door Hem kan de kloof tussen hemel en aarde, tussen God en mensen weer worden overbrugd. Door Zijn bloed te storten en Zijn leven af te leggen baant Hij de weg tot de zaligheid.
Maar Jezus is niet alleen de Weg, Hij noemt Zichzelf ook de Waarheid. Waarom spreekt Hij zo over Zichzelf? Waarheid staat tegenover leugen en dwaling. Zonder de Heere Jezus is er geen ware godsdienst. Zonder Hem weet een mens niets van God. Maar door Hem kan een mens God weer leren kennen. Waarheid staat ook tegenover beeld en schaduw. De ceremoniën onder het oude verbond wezen als beelden en schaduwen heen naar Christus maar waren Christus Zelf niet. Nu zijn de ceremoniën vervuld in Hem, Hij is de waarheid (Hebr. 9 : 24).
De Heere Jezus is ook het Leven. Dat betekent dat alleen in Hem een dode zondaar het leven vindt. Hij is de Levensbron en alleen door Hem kan het eeuwige leven ontvangen worden. Tijdens Zijn omwandeling op aarde heeft Hij daar ook steeds op gewezen. Hij is het levende Brood, het levende Water, de levende Steen enz. Niemand komt tot de Vader dan door Hem.
Een met de Vader (vers 7-10)
Een lichte terechtwijzing volgt: "Indien gijlieden Mij gekend had, zoudt gij ook Mijn Vader gekend hebben". Het geloof van de discipelen is nog zo zwak en het ongeloof steekt nog zo vaak de kop op. Wanneer hun geloof sterker zou zijn geweest, zouden zij Zijn werk beter begrepen hebben.
Deze terechtwijzing wordt echter direct gevolgd door een bemoedigend woord: "Van nu aan kent gij Hem". Nu Zijn werk bijna gedaan is en Hij verheerlijkt zal worden door Zijn lijden en sterven, zal ook de kennis van Hem toenemen. Zij zullen van nu af aan dieper geloofsinzicht krijgen. Dat zal zelfs zo sterk zijn dat de Heere Jezus het een "zien van de Vader" noemt. Filippus vraagt daarop of zij de Vader met lichamelijke ogen mogen zien. Maar dan is het antwoord licht verwijtend hoe het mogelijk is dat Filippus deze vraag stelt. Jezus is zo lange tijd bij hen geweest en is hun geloof nu nog zo zwak?
"Die Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien". Hij is met de Vader één, in wezen en bestaan. Dat had Filippus moeten weten. Daarom wordt Filippus daarop gewezen: "Gelooft gij niet?". Om de eenheid van de Vader en de Zoon uit te drukken wijst Jezus erop dat Hij in de Vader is en de Vader in Hem is. Die eenheid blijkt in het handelen en in het spreken. De Heere Jezus spreekt van Zichzelf niet. Maar de Vader woont in Hem en doet Zijn werken en spreekt door Zijn Zoon.
Opdracht (vers 11)
Aan deze waarheid verbindt Jezus een geloofsbevel: "Gelooft Mij dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is". De discipelen hebben geen nieuwe bewijzen meer nodig. Zij hebben Hem lang genoeg gekend dat zulk geloven mogelijk is. Als zij dat ook nu nog niet kunnen dan moeten ze Zijn werken, Zijn wonderen en tekenen zich herinneren. Dan zal daardoor hun geloof bevestigd worden.
Gespreksvragen
1. Het beeld van een huis (vers 2) wordt in de Bijbel vaker gebruikt. Vergelijk de volgende teksten: 2 Cor. 5 : 1; Hebr. 13 : 14; 1 Petr. 2 : 5.
2. Christus is dé Weg. Zijn er dan geen andere wegen om tot God te gaan? Denk bijvoorbeeld aan andere godsdiensten zoals het Jodendom en de Islam.
3. Aanvaarden nette kerkmensen Jezus als dé Weg? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
4. Christus is de Waarheid. Dat staat o.a. tegenover schaduw, ceremonie. Ga dat na in de volgende teksten en probeer de inhoud met eigen woorden weer te geven: Hebr. 6 : 32; 8 : 2; 9 : 24.
5. Uit de vragen van Thomas en Filippus blijkt ongeloof en onkunde. Toch bezaten ze het zaligmakend geloof. Wat kunnen we hieruit leren?
6. Wat betekent het dat de Heere Jezus het Leven is?
6. De Wijnstok
(Joh. 15)
In de afscheidsrede van de Heere Jezus die Hij in de laatste avond voor Zijn lijden en sterven gehouden leeft, zijn verschillende accenten op te merken. In Joh. 14 wordt sterk de nadruk gelegd op de scheiding die zal komen, maar waarin de Heilige Geest zal troosten. In hoofdstuk 15 komt een ander aspect naar voren: de gemeenschap der heiligen in een wereld vol haat.
Aanleiding (Joh. 13-16)
Die gemeenschap der heiligen vindt zijn oorsprong in de gemeenschap met de Heere Jezus. Dat gaat Jezus nu uitwerken door middel van het beeld van een wijnstok. Aanleiding tot het gebruik van dit beeld kan de wijn zijn geweest die tijdens het Avondmaal is rondgegaan (Joh. 13).
De Wijnstok en de Landman (vers 1-3)
Een wijnstok wordt door de landman geplant in een wijngaard, in de aarde. De landman verzorgt een wijnstok zo dat deze zal groeien en bloeien. Zo is Jezus door Zijn Vader in de wereld gezonden, geplant als een wijnstok in de aarde. Met opzet spreekt de Heere Jezus hier van de ware Wijnstok.
Immers in het Oude Testament werd het volk Israël ook vergeleken met een wijnstok, maar aan
deze wijnstok mankeerde nog weieens wat. Jezus is de volkomen Wijnstok. In Hem vindt het beeld zijn volkomen vervulling. Aan de wijnstok zitten ranken. Mensen die op de een of andere wijze met de Heere Jezus verbonden zijn. Tussen de ranken is er echter een groot verschil. Dat verschil zit niet in de eerste plaats in het aantal vruchten of in de uiterlijke verschijningsvorm. Het gaat om wél of géén vruchten.
De ranken zonder vruchten zijn mensen die wel een bepaalde binding met de Heere Jezus hebben. Vandaag zouden we zeggen ze zijn gedoopt en komen in de kerk, maar de vrucht wordt gemist: het zaligmakend geloof. Daarom is er geen nieuw leven in de vreze des Heeren; er is geen heiligmaking die zich openbaart in vruchten der dankbaarheid. Deze ranken zullen door de Vader worden afgesneden.
De ranken die wel vrucht dragen, komen ook met het snoeimes in aanraking, maar op een andere manier. De Landman reinigt ze, neemt de valse loten weg, zodat alle sappen vanuit de Wijnstok naar de goede plaatsen vervoerd worden. Op deze wijze komen er meer vruchten.
Zo behandelt de Heere ook Zijn kinderen. Hij gebruikt daarvoor beproevingen. Daardoor worden ze van zichzelf afgebracht en naar Hem toegedreven. Zij zullen meer en meer afhankelijk van Hem worden en Hem nodig hebben. Zo moest Paulus leren dat God de doorn in zijn vlees noodzakelijk achtte: Gods genade moest hem genoeg zijn. Tegen de discipelen zegt Jezus dat zij reine, vruchtbare ranken zijn omdat zij Zijn woord met een waar geloof hebben aangenomen (kantt. 8).
De Wijnstok en de ranken (vers 4-5)
Direct daarop volgend klinkt de vermaning om in Hem te blijven. De ranken kunnen geen vruchten voortbrengen wanneer zij niet vanuit de wijnstok gevoed worden. Daarom moeten de gelovigen in de Heere Jezus blijven: hoe meer zij aan Hem verbonden zijn, hoe meer genade zal Hij geven om vruchten te kunnen voortbrengen (kantt. 10).
De Heere Jezus bedoelt hier niet dat wie het ware geloof heeft, dat weer kan verliezen. Maar er kan wel een band met Jezus zijn die wezenlijk lijkt, maar waarvan later blijkt dat deze niet echt was.
Nogmaals zegt Jezus: "Ik ben de Wijnstok". Nu ligt de nadruk op het woordje "Ik". Om nu vruchten te dragen moeten de ranken hun voedsel opnemen uit de Wijnstok, juist wanneer er aanhoudend uit de Heere Jezus geleefd wordt zal dat gezegend worden met het voortbrengen van veel vrucht.
Waarschuwing (vers 6)
Waarschuwend gaat Jezus nu in op ranken die niet in de Wijnstok blijven. Het zijn de mensen die aanvankelijk schijnen te geloven, maar die zich later afkeren van God en Zijn dienst. Die ranken worden buiten de wijngaard geworpen zodat zij de andere ranken niet kunnen besmetten. Wanneer deze ranken buitengeworpen zijn, zullen zij al snel verdorren. Van de gemeente en dus de gemeenschap van God uitgesloten, zullen zij aan zichzelf worden overgelaten. Uiteindelijk zullen deze ranken op een hoop gegooid en verbrand worden. Deze mensen zullen op de oordeelsdag in het eeuwige vuur geworpen worden.
Opdracht (vers 7-8)
De Heere Jezus laat nu het beeld van de wijnstok los. De discipelen zullen, wanneer zij uit Hem leven en Zijn geboden onderhouden, nergens gebrek aan hebben, Jezus zal al hun begeerten vervullen. Dan zullen ze ook veel vrucht dragen. Dat is tot eer van Zijn Vader. Dat is tenslotte het hoogste doel. Daardoor zal ook openbaar komen dat zij Zijn discipelen zijn.
Afsluiting
Zo zijn de "Ik ben"-teksten ter verduidelijking van Christus en Zijn werk gegeven. Er wordt immers door de beelden van "het Licht der wereld" en "de Opstanding van het Leven" meer zicht gegeven op de Heere Jezus als de Oorsprong van alle geestelijk leven. Hij is het die geestelijk doden roept uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht (1 Petr. 2 : 9).
Maar Hij is niet alleen de Bewerker van het geestelijk leven, Hij onderhoudt dat leven ook. Hij is het "Brood des levens" en de "ware Wijnstok". Hij zorgt bovendien als een "goede Herder" en Hij geeft zelfs Zijn leven voor Zijn schapen. Hij opent, als "de Deur", de toegang tot God.
En in die weg brengt Hij weer in de gemeenschap met God.
Daarom is Hij "de Weg, de Waarheid en het Leven".
Gespreksvragen
1. Het beeld van de wijnstok wordt in het O.T. veel gebruikt om de verhouding tussen God en Israël aan te geven. Ga dit na in de volgende teksten: Ps. 80 : 9; Jes. 5 : 2; Ezech. 15; Hos. 10 : 1.
Is het beeld dat de Heere Jezus hier gebruikt hetzelfde?
2. Waarom is het noodzakelijk dat de ranken gesnoeid worden? Welke middelen kan de Heere hiervoor gebruiken?
3. Wat houdt het in dat de ranken uit de Wijnstok leven?
4. Waarom noemt de Heere Jezus Zijn discipelen "reine" ranken?
5. De nadruk wordt gelegd op de woordjes "Ik" en "gij". Wat is hiervan de bedoeling?
6. Hoe krijgt het wegwerpen van de rank (vers 6) gestalte in de christelijke gemeente?
Literatuur
Kanttekeningen bij de Statenvertaling
Bijbelverklaringen van Matthew Henry en Dachsel
Dr. J.H. Bavinck, Geschiedenis der Godsopenbaring - N.T.
J. Calvijn, Verklaring van de Bijbel - Het evangelie van Johannes
Ds. C. Harinck, Wie is Jezus van Nazareth?
J.C. Ryle, Uitleggende gedachten over het Evangelie van Johannes
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 1996
Mivo +16 | 20 Pagina's