3. Geldbesteding
Als we ons bezig houden met onze verantwoordelijkheid wat betreft de besteding van ons geld, komt als één van de eerste vragen naar voren: hoe moeten we denken over bezit, eigendom? Wat leert de Bijbel ons daarover?
Dit is een bijzonder moeilijk vraagstuk. Toch zullen we proberen enkele gegevens op een rij te krijgen.
De gemeenschap
Duidelijk leert de Bijbel dat God de Eigenaar van alles is en dat de mensen slechts rentmeesters zijn (zie bijvoorbeeld Lev. 25:23; 1 Kron. 29:10-16; Ps. 2:1). De betrekkelijkheid van ons woord 'bezit' kunnen we zien als we de bepalingen omtrent het Jubeljaar nagaan (Lev. 25). Eens in de vijftig jaar diende datgene wat in de jaren ervoor qua bezit was scheefgegroeid weer in de oude staat teruggebracht te worden. Schulden moesten kwijtgescholden worden, Israëlitische slaven moesten vrijgelaten worden en grond die men had moeten verkopen moest terug naar de oorspronkelijke bezitter.
Andere gegevens uit het Oude Testament laten ook zien dat men voortdurend het belang van de gemeenschap moest bevorderen. Wie in de wijngaard van iemand anders liep, mocht zoveel druiven eten als hij wilde, maar mocht ze niet meenemen. Wie door het korenveld van een ander liep, mocht aren plukken, maar mocht er geen sikkel in slaan (Deut. 23:24 en 25). Vergelijk ook het gebod dat er in Israël geen armen behoorden te zijn en dat de Israëliet zijn hand wijd voor z'n arme broeder diende te openen (Deut. 15:4-11). Er staat daar zelfs letterlijk uw bedrukte, uw arme! Wie het Spreukenboek en de woorden van de Prediker leest, komt veel opmerkingen over bezit tegen. Ook door diverse profeten (Amos bijvoorbeeld) worden veel behartigenswaardige zaken genoemd. Telkens weer komt daaruit naar voren dat de mens zijn bezit heeft met het doel de naaste te onderhouden.
In Jeruzalem, in de eerste christelijke gemeente, hechtte men niet aan persoonlijke eigendom (vergelijk Hand. 4:32). Men stelde huizen en andere goederen volledig in dienst van de broeders en zusters, en verkocht ook van zijn eigendommen om de opbrengst ervan aan de voeten van de apostelen te leggen (Hand. 4:37 en 5:2). Sommige mensen trekken daaruit de conclusie dat er onder christenen een georganiseerd gemeenschappelijk beheer van alle bezittingen dient te bestaan, een soort communisme dus. De geschiedenis van Ananías en Saffira leert ons echter dat zij niet verplicht waren hun eigendom te verkopen. Ook hadden ze de opbrengst van hun akker zelf kunnen houden (Hand. 5:4). Wat echter Handelingen 4 en andere plaatsen ons wel duidelijk leren, is de opdracht eigen geld en goed aan te wenden tot nut van anderen. Particulier eigendom wordt niet veroordeeld, is juist nodig, omdat we iets moeten bezitten om iets aan anderen te kunnen geven. Ook de Bergrede veronderstelt dat bezit, om te kunnen lenen of uit te delen (Matth. 5:42 en 6:1 e.v.).
Privébezit
Hoewel uit het hiervoor genoemde een gericht zijn op de gemeenschap blijkt, is het ook duidelijk dat onder Israël particulier eigendom volkomen normaal is. Het volk was ingedeeld in stammen die elk hun eigen grondgebied hadden. Grote geslachten kregen een groot en kleine geslachten een klein erfdeel (Num. 33:54).
Verschillen in rijkdom waren er in de oudtestamentische tijd ook. Abraham, Job en Salomo bijvoorbeeld werden door God met onmetelijke rijkdom gezegend. Armen mochten er in Israël eigenlijk niet zijn, maar de Bijbel zegt nergens dat er geen rijken mochten zijn. Al geeft bijvoorbeeld Deuteronomium 17:16 e.v. wel te denken.
In het Nieuwe Testament wordt opvallend vaak gewezen op de gevaren van de rijkdom. De geschiedenis van de rijke dwaas is hiervoor al uitgebreid aan de orde gesteld. De rijke gaat verloren, maar de arme Lazarus komt in Abrahams schoot (Luk. 16:19 e.v.). Een kameel gaat makkelijker door het oog van een naald, dan dat een rijke Gods koninkrijk binnengaat (Mark. 10:25). Eigendom wordt echter niet beschouwd als iets totaal verkeerds. Nergens wordt aan iedereen verplicht armoede en gemeenschap van goederen opgelegd. Jezus viert feesten mee en gebruikt maaltijden bij rijken (o.a. Luk. 7:36 e.v., Mark. 14:3). Zij die vinden dat een albasten kruik vol mirre, die een vrouw over Zijn hoofd uitgoot, beter verkocht had kunnen worden om met het geld de armen te helpen, vinden bij Hem geen gehoor (Mark. 14:3 e.v.).
Jezus neemt een vrije houding aan tegenover het bezit van goederen. Ook van Hem zou men kunnen zeggen wat Paulus van zichzelf getuigt: Ik weet wat armoede is en ik weet wat overvloed is (Fil. 4:12). Christus heeft geen plaats om Zijn hoofd neer te leggen (Matth. 8:20). Hij roept mensen op Hem te volgen en prijs te geven wat ze bezitten (Mark. 1:17 en 10:28). Maar aan de andere kant mogen Hij en Zijn apostelen ook rijke mensen tot hun volgelingen rekenen: Jozef van Arimathéa (Matth. 27:57), Erástus (Rom. 16:23), Johanna, de vrouw van Chuzas, de rentmeester van Herodes (Luk. 8:3), Lydia, een purperverkoopster (Hand. 16 14), Áquila en Priscilla (Hand. 18:2) en Filémon. De christelijke gemeente telde niet veel wijzen, machtigen en aanzienlijken onder haar leden (1 Kor. 1:26), maar daaruit blijkt tevens, dat er toch wel tot de christelijke kerk behoorden die rijk aan kennis, invloed en bezit waren. Als men zich bij de vroeg-christelijke gemeente aansloot, betekende dit niet dat particuliere eigendom verboden was.
Mag je sparen?
Sarie: Ik vraag me wel eens af of het mag. Ik weet het niet.
Hennie: Je mag best sparen. Je moet natuurlijk wel een bepaald gedeelte aan je naaste die in nood is geven.
Sarie: Ja maar, dan is het zo: ik geef een klein gedeelte en de rest hou ik zelf. Dat vind ik niet met liefde geven. Als anderen honger lijden en jij hebt geld dat je niet gebruikt... Ik weet het niet.
Rian: Je mag sparen om bijvoorbeeld later een huis te kunnen kopen, maar niet om zoveel mogelijk geld te hebben.
Sarie: Als je wist dat je geld goed gebruikt werd, zou je veel meer geven.
Houding ten opzichte van eigen bezit
In het Oude Testament lezen we soms felle aanklachten tegen uitbuiting en machtsmisbruik (vgl. Jes. 5:8; Jer. 22:13 e.v.: Micha 2:1 e.v.). Tegenover deze hebzucht gebiedt de Heere royaal te zijn, zodat bijvoorbeeld een vrijgelaten slaaf mee kan delen in de welvaart die de Heere aan zijn vroegere eigenaar geschonken heeft (Deut. 15:12 e.v.). Tegenover de hebzucht, die de wortel van alle kwaad genoemd wordt (1 Tim. 6:10) en die tot schreeuwend onrecht leidt (vgl. Jak. 5:1 e.v.), staat de onbezorgde levenshouding die de Heere Jezus ons in de Bergrede leert (Matth. 6:25 e.v.). Onderhoud en onderdak moet ons genoeg zijn (1 Tim. 6:8). Wanneer van ons gevraagd wordt afstand te doen van onze goederen om Jezus te volgen, moeten we er niet aan gaan hangen, zoals de geschiedenis van de rijke jongeling leert (Matth. 19:16 e.v.). De genoemde voorbeelden zijn zonder veel moeite met vele aan te vullen, maar voor ons doel zijn ze voldoende.
Wat de Schrift duidelijk veroordeelt is het jagen naar rijkdom, het rusteloos en grenzeloos begeren naar steeds meer, zonder zich om het eeuwig behoud te bekommeren.
We kunnen dus samenvattend zeggen, dat we Gods rentmeester zijn. Hij blijft de absolute Eigenaar en zal ons eens rekenschap vragen (vgl. Matth. 25:31 e.v.). Wij hebben niets de wereld in gebracht, we kunnen er ook niets uit meenemen (vgl. 1 Tim. 6:7). Verschil in eigendom wordt in de Bijbel niet veroordeeld; gemeenschappelijk bezit wordt nergens bevolen, maar ook niet verboden. Fout gaat het met het bezit als hebzucht tot uitbuiting leidt en als er armen zijn die ook arm worden gelaten of juist gehouden terwijl daar iets aan gedaan kan worden.
God geeft ons eigendom ook met het oog op de gemeenschap. Dat blijft de boodschap van onder andere het Jubeljaar en de situatie in de eerste christelijke gemeenten te Jeruzalem.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 november 1988
Mivo +16 | 28 Pagina's
