En zij kwamen met haast...
Het is overal een drukte van belang. Je kunt geen dorp of stad in Israël binnengaan of overal zijn mensen druk in de weer. ledereen lijkt haast te hebben. Alles moet zo snel mogelijk in orde worden gemaakt. Want... men gaat op reis. Op reis? Maar waar naar toe? En waarom? Wel, het is zo'n tweeduizend jaar geleden. Israël heeft geen eigen koning. Het land Israël ligt als een kleine provincie in het machtige, onmetelijke Romeinse rijk. En alle mensen in dat rijk moeten doen wat de keizer van Rome wil. Die keizer is Augustus. Na veel oorlogen is er eindelijk vrede gekomen in zijn grote rijk. Daar zijn de mensen erg blij mee. Nu kan Augustus zijn tijd ook meer besteden om zijn onderdanen goed te regeren en te beschermen. Ook gaat hij erop letten dat er genoeg belasting wordt betaald. Alle door de Romeinen overwonnen volken, ook de Joden, moeten voortaan belasting gaan betalen aan de keizer. Op een keer wil keizer Augustus eens precies uitzoeken wat er aan hem betaald moet worden. Hij bedenkt een mooi plan dat met haast overal rondverteld gaat worden. Tot in de verste uithoeken van zijn grote rijk: de mensen moeten allemaal op reis. Op reis naar de stad waar hun familie vroeger heeft gewoond. Daar zullen de mensen in registers worden ingeschreven. Ja, keizer Augustus is machtig. Iedereen moet doen wat hij wil. En liefst zo snel mogelijk. Ook keizer Augustus haast zich. Hij haast zich om zijn macht nog meer uit te breiden. Maar weten jullie wat Augustus zelf niet weet? Dat zijn plannen precies passen in Gods grote plan. Want nu kan de Verlosser geboren worden in Bethlehem, zoals de profeet Micha heeft voorzegd.
En zij gingen met haast...
Ook in het stadje Nazareth in Galilea komen de boden van de keizer vertellen dat iedereen naar zijn vaderstad moet gaan. Daar woont een eenvoudige timmerman die er ook van hoort. Jozef heet hij en hij is ondertrouwd; verloofd zouden we nu zeggen, met een meisje dat Maria heet. De jonge timmerman is nog een afstammeling van koning David, die uit Bethlehem kwam. Jozef en Maria horen ook de boodschap van de keizer. Zij zullen naar Bethlehem moeten reizen om daar ingeschreven te worden in de boeken van de keizer. Dat wordt een verre reis. En dat betekent juist voor Maria ook een moeilijke reis. Een aantal maanden geleden is de engel Gabriël bij haar gekomen. Hij heeft haar verteld dat zij de moeder van de Zaligmaker zal worden, de lang beloofde Verlosser. Maria kon het eerst bijna niet begrijpen. Maar toch was ze niet ongelovig, zoals Zacharias. Eerbiedig had ze haar hoofd gebogen en gezegd: 'Mij geschiede naar Uw woord'. En nu, nu haar Kind, de zoon van God, bijna geboren wordt, moet ze met Jozef helemaal naar Bethlehem. 'Ja', zegt Jozef, 'het moet echt Maria. De keizer wil het en we moeten allemaal naar hem luisteren'. Haastig zoekt Maria nog wat spullen bij elkaar. Haastig maakt ook Jozef alles voor de reis in orde. En daar gaan ze dan, Jozef en Maria. Over bergen en door dalen. Zo snel als ze maar kunnen. Behouden komen ze in Bethlehem aan.
En zij kwamen met haast...
Als ze in Bethlehem, de oude Davidsstad aankomen, proberen ze om onderdak te vinden voor de nacht die komen gaat. Ze gaan naar een herberg, een vierkant gebouw met een grote binnenplaats, waar kamertjes voor gasten beschikbaar zijn en waar ook de dieren onderdak kunnen krijgen. Het is een drukte van belang. Ook hier lijkt iedereen haast te hebben. Haastig zoekt men naar een herberg. Haastig zoekt men naar een plaatsje om te kunnen rusten. Ook Jozef en Maria haasten zich om onderdak te krijgen. 'Heeft u voor ons nog een plaatsje', vraagt Jozef aan de eigenaar van de herberg. 'We zijn maar samen en veel ruimte hebben wij niet nodig'. Helaas de herberg is vol, ze moeten het maar ergens anders gaan proberen. Bezorgd kijkt Jozef naar Maria. Ze is zo moe. Ze kan bijna niet meer. Haastig gaan ze verder. Eindelijk komen ze terecht in... een stal. En daar wordt in die nacht de Zaligmaker geboren. De Heere Jezus, de Redder van zondaren. Zo arm wilde de Heere Jezus geboren worden. In een stal en liggend in een kribbe. Weten jullie wat de apostel Paulus er later over schrijft aan de christenen in Korinthe? 'Want gij weet de genade van onze Heere Jezus Christus dat Hij om uwentwil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijn armoede zoudt rijk worden'.
En zij kwamen met haast...
In de velden van Efratha, even buiten de stad Bethlehem, zijn wat herders die de wacht houden over hun kudde. Ze letten scherp op of in het donker van de nacht geen roofdier een schaap komt stelen. Een vuur houdt de wilde dieren op een afstand. Om de beurt waken de herders een poosje. Nee, hun beroep is niet erg in tel. De mensen hebben niet veel met hen op. Het is stil in deze nacht. Slechts het knetteren van het vuur en het blaten van een schaap verbreekt de stilte. Plotseling is het echter met de rust gedaan. De herders schrikken geweldig. Zoiets hebben ze nog nooit gezien. Wat een fel licht schijnt daar. Het lijkt wel of het dag wordt, midden in de nacht. Dan zien ze het! Het is een engel, een hemelbode. Vol vrees en ontzag kijken ze naar hem, want ze voelen en zien de heerlijkheid van de Heere. Hoor, daar gaat de engel spreken: "Vreest niet, want ziet ik verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal, namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus, de Heere, in de stad van Davids'. Wie had dat kunnen denken? Niet de vrome en voorname Joden uit Jeruzalem, maar arme en verachte herders, die mogen het horen dat de Heiland is gekomen. De engel vertelt ook precies waar ze de Heere Jezus kunnen vinden. Nee, niet in een paleis, maar in een stal moeten ze zijn. Nog voordat de herders iets kunnen zeggen, zien ze opeens iets wonderlijks gebeuren, zoals ze nog nooit hebben gezien. Daar komen duizenden engelen. En ze zingen: 'Ere zij God in de hoogste hemelen en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen'. Boven de velden van Efratha klinkt een lied, zo mooi als nog nooit op aarde is gehoord. En wat doen de herders nu? O, hun harten branden van verlangen om die Zaligmaker te zien. De Verlosser van de zonden. Ze sporen elkaar aan: 'Kom, laten we gaan zien'. En dan gaan ze, zo snel als ze kunnen. Ze haasten zich. Ze haasten zich naar de geboren Heiland. Alles kan wachten, niets is belangrijk meer. Alleen dat ene, die boodschap van de engel. Alleen Die ene, de Heere Jezus, Die hebben ze nodig. Nog nooit hebben ze in hun leven zo'n haast gehad. Hun schapen laten ze achter in de handen van de grote Herder, God zelf.
Weldra komen de herders aan bij de stal. Ze gaan naar binnen. Daar staan ze, die grote stoere herders. Eerbiedig buigen ze hun knieën. Eerbiedig vouwen ze hun ruwe handen. Ontroerd kijken ze in die voederbak. Daar ligt de Zaligmaker, de Redder van de zondaren. Een diepe vrede en blijdschap vervult hun hart bij het zien van dit Kind. Wat een wonder, dat zij arme zondaren daar zomaar mogen neerknielen aan Zijn kribbe.
Er is haast bij
Het is overal een drukte van belang. Je kunt geen dorp of stad in Nederland binnengaan of overal zijn mensen druk in de weer voor het komende kerstfeest. De mensen haasten zich om alles klaar te krijgen. Slechts van één ding schijnt iedereen vervuld te zijn. Kosten nog moeiten worden gespaard. Men haast zich... naar de winkel. Men haast zich... om nog een aantal zaken af te handelen zo aan het einde van het jaar. Men haast zich... om vlug nog een aantal mensen een kerstgroet te sturen. Men haast zich... misschien wel om een eenzaam gemeentelid nog even snel te bezoeken. Men haast zich... ach vul zelf maar verder in. Ook wij hebben haast. Haast... met van alles en nog wat. Haast... met onze studie. Haast... met onze hobby. Haast... om op vakantie te gaan. Maar de Heere Jezus zegt: 'Haast en spoed u, om uws levenswil'. Niet om de dingen van de tijd. Maar om zaken van de eeuwigheid. Die alleen zijn slechts belangrijk. De tijd gaat dringen. De voetstappen van de komst van de Heere Jezus worden steeds duidelijker hoorbaar. Maar... nog is het niet te laat. Er is nog tijd. Hoeveel tijd? Ik weet het niet. Een jaar. een maand, een uur misschien? Haast je dan! Spoed je dan! Voor het te laat is, voor eeuwig te laat. Nog is er plaats. Nog mag je komen. De Heere roept nog. Al zijn je zonden als scharlaken. Ik zal ze maken als witte sneeuw. Zijn ze rood als karmozijn. Ik zal ze maken als witte wol. Haast je dan. En spoed je dan. Het is nog niet te laat.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 1993
Mivo +12 | 20 Pagina's