JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Abraham

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Abraham

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Een volledige levensbeschrijving van de vader van alle gelovigen (Rom.4: 11) vinden we in Genesis niet. Veeleer worden slechts enkele momenten uit dat rijke leven van deze geloofsheld belicht, waarin vooral beschenen wordt wat de Heere voor Abrahan deed, en hoe Hij hem tot Israëls stamvader maakte. De daden Gods hierin worden ons in een verhaal getekend .
Abrams geschiedenis, die eeuwen omvat, komt op uit Sems nakomelingen-lijst, die loopt van Sem tot Terah (Gen. 11: 10-25), welke lijst echter geen aanwijzingen geeft over het godsdienstige leven. Pas na Terah worden nadere inlichtingen over zijn nakomelingen gegeven, hoewel ook dan nog niets er op wijst, dat dit geslacht zich door Godskennis onderscheidde.

De geboortestreek van Abraham in Ur

In Gen. 11: 25 wordt Ur omschreven als "Ur der Chaldeën". De kanttekenaren zeggen daarover: "een stad in het land der Chaldeën". De Chaldeën zijn echter Semieten en hebben zich pas na Abrahams verblijf in Babylonië gevestigd. Hierdoor is er veel verwarring ontstaan over de toevoeging "der Chaldeën".
Nu men weet dat Ur in het Zuiden van Eufraat- en Tigris vlakte lag, kan men met vrij veel zekerheid stellen, dat de toevoeging "der Chaldeën" plaats heeft gevonden in de tijd dat de Chaldeën deze vlakte daadwerkelijk beheersten. Waarschijnlijk is toen namelijk de geschiedenis van Abraham pas "te boek gesteld".
Opgemerkt kan nog worden, dat Ur in de dagen van Abraham een belangrijke handelsstad was, omdat de Eufraat vlak langs de muren van Ur stroomde.

Het wonen in tenten

De patriarchen hebben in tenten gewoond. We kunnen hen als vee-bezitters bijna niet anders voorstellen. Reeds voor de zondvloed vinden we Jabal als de eerste tentenmaker (Gen. 4: 2). Het tentdoek bestond in die tijd uit een grof, sterk weefsel van geitenhaar, dat in het algemeen door de vrouwen geweven werd. De tent bestond uit twee delen: een mannenen een vrouwenvertrek. Alleen bij de rijken hadden de vrouwen een eigen tent.

De openbaring van het Heil

De Godsopenbaring aan Abraham komt in Gen. 12 in ons gezichtsveld. Daar roept God Abraham, of zoals in Jes. 29: 22 staat: daar "verlost" God Abraham, of zoals in Gen 11: 31 al staat: daar "togen" zij uit Ur. "Ga uit uw land"... Weg uit de streek met haar polytheistische praktijken. Zie Gen. 35: 4 en Joz. 24: 2. Abraham werd door God verlost uit een streek en een familie, waar het meergodendom voorkwam. (Denk later aan de geschiedenis van Laban).
God roept Abraham: "Ga gij" en God openbaart hem tevens een persoonlijke belofte: "Ik zal". Nu komt het op Abrahams vertrouwen aan: zich laten leiden door Hem. Merkwaardig bij deze roeping is, dat God nog niet zegt wie Hij is. Dat komt als Abraham tot dé geestelijke wasdom is gekomen, en wel in Gen.17: "Ik ben El Sjaddaï": God de Almachtige. Dat wil uiteraard niet zeggen dat God in Zijn daden in Gen. 13 en 14 zich niet reeds als de Almachtige openbaarde, maar de bekendmaking van de Naam zelf vindt pas plaats in Gen. 17.
Een opvallende openbaringsvorm vinden we in het 15e hoofdstuk: God verschijnt in een gezicht (vs 1), welke toestand overgaat in "een diepe slaap" (vs 12). En dan stelt de Heere God in het licht wat in hoofdstuk 12 nog donker was. "En Abraham geloofde de Heere en het werd hem tot rechtvaardigheid gerekend" (Rom. 4: 3).
De voortzetting van de Goddelijke openbaring vindt plaats in hoofdstuk 17: In het eerste vers vinden we de door God als uitwendig teken geëiste levenswandel "Wandel voor Mijn aangezicht en wees oprecht". En in vs 5 van dat hoofdstuk wordt Abram (= de vader is verheven)-Abraham (=de vader van een menigte van volken), terwijl in de verzen 9-14 gezegd wordt wat God van Abraham en zijn zaad verwacht.

De geloofsworstelingen van Abraham

Abraham heeft geworsteld met de belofte van "het land" en met de belofte van "het zaad". God heeft het "land" gewezen (12: 1) en zou het geven (12: 7) aan Abrahams "zaad". Deze belofte wordt verzekerd als de band tussen Abraham en Lot verbroken wordt en Abraham alleen met Sarai achter blijft. Dan klinkt namelijk opnieuw de Goddelijke verzekering, die aan Abraham en zijn "zaad" al dit "land" toewijst (Gen. 13: 14-17). Hetzelfde gebeurt als Abraham in hoofdstuk 15 ontmoedigd wordt door zijn kinderloosheid (vs 18)., terwijl in hoofdstuk 17 het Goddelijke raadsplan nog duidelijker naar voren treedt (vs 8). Deze herhaalde verzekeringen van Gods kant duiden op de worstelingen die Abraham moest doormaken voordat hij met name de belofte van het land kon toe-eigenen.
Abraham kon geen antwoord vinden op de vraag hoe God hem nu tot een groot volk wilde maken. Daarom ook zijn vraag "Wat zult Gij mij geven?" (15: 2), en zijn opmerking: "Mij hebt Gij geen zaad gegeven" (15: 3). Abraham worstelt met de realisering van de belofte. Daarin moet hij leren zich aan Gods Woord vast te klemmen.
Plots lijkt de weg geopend; Sara stelt voor Hagar aan Abraham te geven. Dan wordt Ismaël geboren. Abraham ziet in hem de zoon der belofte. Maar de Heere volvoert Zijn belofte niet buiten Zijn Woord om. Pas dan, als het naar het natuurlijk verloop der dingen onmogelijk is, dat er uit Abraham een zoon geboren wordt, pas dan geeft God zelf het onwedersprekelijke bewijs van Zijn Woord en Belofte.

De zoon der belofte

Izaks geboorte luidt het afscheid van Hagar en Ismaël in, (hoofdstuk 21: 9 e.v.) opdat Gods heilsplan vervuld wordt naar Gal. 4: 29;  Dat de zoon der belofte vervolgd zou worden door de naar het vlees geborene.

De belofte vervuld

Nu lijkt Abraham door het aanschouwen van de vervulling van de belofte (= zijn zoon = zijn zaad) te mogen wandelen, maar God houdt hem tegen; Izak moet geofferd worden, en Abraham is bereid! Weer steekt die worsteling ,om de belofte van het zaad, de kop op. Maar door het geloof ging Abraham. Hij moet gevoeld hebben dat de vervulling van de belofte niet afhing van Izaks leven, maar van God, de El Sjaddai, de Almachtige, die niets te wonderlijk was, ja Izak zelfs uit de doden weer kon terugroepen (Hebr. 11: 17 - 19).
In de overgave van het "Uw wil geschiede", hief Abraham het offermes omhoog, maar........................ dan is de beproeving geëindigd "Abraham, Abraham, strek uw hand niet uit". Izak leeft!

Andere momenten uit Abrahams leven

Deze dienen om een beter beeld te krijgen van de persoon Abraham. We komen zowel schaduw als lichtzijden tegen.
Tot de eerste behoort wel Abrahams bedrog tegenover Farao (Gen. 12), evenals zijn levenswijze in Gerar, waar hij aan hetzelfde ongeloof ten offer valt als bij Faraö. (Hfdst. 20). Tot de lichtzijden van Abrahams leven behoort zeker zijn optreden tegen de koningen, waaronder Kedor-Laomer (Hfdst. 14). Na zijn overwinning op hen ontmoet Abraham Melchizedek, de priester en koning, die hem Gods zegen toebidt. Abraham stelt de priesterkoning de tienden van de buit ter hand, van welke handeling we in Hebr. 7 de betekenis kunnen lezen, o.g.v. Ps. 110: 4.
Zodra Sodoms vorst de oorlogsbuit wil geven, weigert Abraham. Hij wil zich helemaal afhankelijk weten van zijn God. Terwijl Abraham tegenover Melchizedek vrij over de buit beschikte, wilde hij tegenover de koning niets voor zichzelf houden. Hieruit kunnen we zien, dat Abraham zich onder zijn God stelt, maar boven de koning van Sodom.

Abraham als voorbidder

Als strijder voor de eer van God vinden we Abraham als hij de naderende Godsoordelen over Sodom en Gomorra hoort (Hfdst. 18: 16 e.v.). Abraham vreest, dat ook rechtvaardigen door het oordeel getroffen zullen worden. Hij vraagt een ''pardon". Zult Gij ook de rechtvaardige met de goddeloze ombrengen ?....."als het er eens vijftig zijn ?..... Als er eens vijfenveertig zijn?.......Als er eens veertig zijn ?"... Het gebed van Abraham om het Goddelijk erbarmen en zijn begeerte om de steden van het oordeel te redden eindigt bij het getal 10. Dan is van Gods zijde het laatste woord gezegd. Abraham kan naar Hebron terugkeren, vanwaar hij straks de rookwolken van het Godsgericht uit de verte zal zien oprijzen.

Abrahams levensavond

Zijn levensavond was rust en vrede. In hfdst. 23 lezen we hoe hij Sara begraaft in Machpela en tevens over de indruk die zijn christelijke levenswandel op de omgeving maakte. (Zie vers 6 van hfdst. 23.)
In hoofdstuk 25 komen we plots een nieuwe vrouw van Abraham tegen: "Kethura'. En in vers 6 van dat hfdst. is er sprake van nog meer "bijwijven". We staan hier voor het typische van de Israelische verteltrant: het aan het slot toevoegen waarvoor elders, i.v.m. de loop van het verhaal, geen plaats is. We kunnen daarom wél aannemen, dat de bijvrouwen er tijdens Sara's leven ook al waren. Alleen Sara echter was de vrouw in de hogere zin des woords. In verband met de geboorte van haar zaad moest in al het voorgaande het licht op Sara vallen en niet op een andere vrouw. (Alleen de geschiedenis van Hagar staat vermeld, omdat die in de verbondsgeschiedenis behoort. Sara wilde immers Hagar's zaad als haar zaad rekenen). Na Sara's dood richtte Abraham zijn gedachte op Izak. Hij stuurt zijn knecht Eliëzer om een vrouw voor zijn zoon te zoeken. Maar Izak ging niet mee! "Het zaad'" en het "land" behoorden bij elkaar en bleven bij elkaar. Zo mag Abraham nog de vrouw voor Izak begroeten. Daarna ontslaapt hij, verwachtende een stad die fundamenten heeft!

Enkele kernwoorden

Melchizedek

In Genesis lezen we van Melchizedek. Deze regeerde temidden van goddeloze Kanaänieten, als een rechtvaardig koning. Hij was daarnaast ook priester (zie Hebr. 5-6: "Gij zijt Priester in der eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek"). Er bestonden twee priester-ordeningen:
a. van Aäron, waarbij diens zonen priester waren,
b. van Melchizedek, welke als priester geen geslachtsrekening had. Naar aanleiding van wat er staat in Hebr. 7: 1-3, waar Melchizedek wordt gezien als een type van Christus zegt ds. G.H. Kersten: "Melchizedek was priester bij Gods souvereiniteit en had daarom een eeuwig priesterdom".

Verbond

Het Hebreeuwse woord hiervoor is "berith". We kennen het "berith" tussen menselijke partners: David en Jonathan (1 Sam. 18); Jakob en Laban (Gen. 31: 44 e.v.). Daarnaast kennen we het "berith" tussen God en mensen: Het verbond tussen de Heere en Abraham.
Hoewel "verbond" de beste vertaling voor "berith" is, geeft het niet de volle inhoud van het Hebreeuwse woord weer. Een "berith" is namelijk een niet-natuurlijk verband tussen twee partners. De natuurlijke band is de band van het bloed: bloedverwanten. Tussen hen behoeft dan ook geen "berith" gesloten te worden. Een "berith" wordt alleen door die mensen gesloten, die als het ware voorheen vreemden voor elkaar waren. Een "berith" kan niet gebroken worden (Amos 1: 9). Bovendien is een "berith" sterker dan de dood: "van geslacht tot geslacht".

Verbond in het nieuwe testament

Het Griekse woord voor "berith" is "diathèke". Dit woord was in Griekenland een term uit het recht. Het betekende daar "een regeling, door één partij gemaakt, waarbij de andere partij slechts kon aanvaarden of verwerpen". Het Grieks kent echter nog een woord voor "verbond": "synthèke" (= een overeenkomst tussen twee of meer partijen). Dit woord wordt door de Septuaginta opzettelijk vermeden, zodat geen enkele gedachte van gelijkwaardigheid van partijen de kop op kan steken. In het verbond met Abraham is geen sprake van contractueel overleg, maar enkel en alleen van de realisering van het Goddelijke Heilsplan.
In het Nederlandse woord "verbond" ontdekken we het werkwoord 'verbinden'. God verbindt zich met zondaren. Het verbond is in de sluiting dan ook éénzijdig. In de functionering echter twee-zijdig (verbondsgehoorzaamheid: Amos 2: 4 en Hos. 1: 9). Zie Fil. 2: 12 en 13: "Werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven, want het is God, Die in u werkt, beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen".

Zaad

Gen. 17: 7: "Uw zaad na u in hun geslachten". Calvijn merkt bij deze tekst op: "de Heere onderscheidt Abrahams geslacht van het overige deel van de wereld". Met Abrahams zaad wordt hier dan ook de natuurlijke kinderen van Abraham bedoeld. Zij zijn immers heilige takken uit de heilige wortel (Rom 11: 16). En was Christus niet een dienaar der besnijdenis ? (Rom. 15: 8). Deze bewering is niet in strijd met het voorgaande over het verbond, hetwelk zoals we zagen, opgericht is met de uitverkorenen. Daartoe laat ik Calvijn weer spreken (over Rom. 9: 8, waar Paulus niet allen, die uit Abraham zijn als wettige kinderen beschouwd, omdat zij geen kinderen der belofte, maar alleen des vleses zijn); "Daar wordt de belofte niet in het algemeen genomen voor het uitwendige Woord, waardoor God Zijn genade zowel aan verworpenen als aan uitverkorenen toezegt, maar dit Woord moet beperkt worden tot de krachtdadige roeping, die Hij inwendig bezegeld door Zijn Geest".
"Krachtdadige, inwendige roeping" en "het geslacht" is een dubbele waarheid van het genade verbond:
Izak wel inwendig - Ismael niet.
Jakob wel inwendig - Ezau niet.
Ten opzichte van het verborgen heiligdom worden geen anderen als kinderen Gods beschouwd, dan zij, in wie de belofte door het geloof verwerkelijkt is (Calvijn).

Besnijdenis

Dit was een handeling, waarbij de voorhuid werd doorsneden of afgesneden. Thans wordt zij nog bij volken in Azië, Afrika en Amerika gevonden. In Gen. 17: 10 vinden we de sacramentele instelling van de besnijdenis. De af- of doorgesneden voorhuid werd weggeworpen, als zinnebeeld van de onreinheid van het lichaam. De besnijdenis vond verder op de achtste dag plaats, omdat volgens sommigen deze behandeling te pijnlijk was voor het tere kindje. Anderen zien in de achtste dag daarentegen een afbeelding van de nieuwe levensweek en daarin van de vernieuwing van het leven. De besnijdenis ging op de Sabbath door (Joh.7: 22). De handeling van de besnijdenis vond normaliter door de vader plaats, hoewel iedere Israeliet er toe gemachtigd was, zelfs 'de vróuw' (Ex.4: 25). Evenals het Pascha, was de besnijdenis bloedig: wijzend op het Lam, dat komen zou, en in wiens bloed verzoening is.

Het brandoffer

Over het brandoffer wordt gesproken in Gen. 22: 3. Het brandoffer moest mannelijk zijn en was tot een lieflijke reuk voor de HEERE, (Lees Ex.29: 38 - 46; Lev. 1; Lev. 6: 8 - 13 en Num. 15: 1 - 16). Voordat het offer geofferd werd, legde de offeraar zijn handen op de kop van het dier, om zo zijn bedoelingen met het offer op het dier over te brengen: zonde, dank, aanbidding. Daarna werd het dier geslacht en het opgevangen bloed werd rondom het altaar gesprenkeld. Dan werd de huid afgetrokken, en nadat de ingewanden verwijderd waren, werd het offer op het altaar verbrand. Het brandoffer is het meest gebrachte offer. De eerbied tegenover God komt er in tot uiting, en zij is tevens een teken van verzoening, omdat in het bloed de ziel van het dier geofferd werd i.p.v. de ziel van de mens.
Een brandoffer moest elke morgen en avond geofferd worden voor het hele volk. Particulieren mochten daarnaast ook offeren, tot niet-Israëlieten toe. (Lev. 17: 8).

Engel des Heeren (Gen. 22: 11 en 15)

De Kanttekenaren zeggen ons de Zoon van God hieronder te moeten verstaan en wijzen daarbij op vs. 12 van hoofdstuk 22, alsmede op Gen. 18; 1, 17 en 22; en Gen. 19: 18, 19, 21 en 24.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 1976

Mivo -16 | 18 Pagina's

Abraham

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 1976

Mivo -16 | 18 Pagina's