JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Bileam

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bileam

33 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vertelschets


Lezen: Numeri 22 : 9-19 of 20-32

Zingen:
Psalm 111 : 5
Psalm 93 : 1 en 4
Psalm 74 : 12
Psalm 33 : 6, 7, 10
Psalm 46 : 3
Psalm 68 : 1, 16
Psalm 89 : 7, 14
Psalm 98 : 2
Psalm 100 : 1,2
Psalm 72 : 6, 10
Psalm 108 : 5, 6
Psalm 139 : 1, 2, 14

Kerntekst: "God is geen man, dat Hij liegen zou, noch I eens mensen kind, dat het Hem berouwen I zou! Zou Hij het zeggen en niet doen? of spreken en niet bestendig maken?" (Numeri 23 : 19)
"Gij zult dat volk niet vloeken, want het is gezegend." (Num. 22 : 12b)


In z'n paleis zit Balak, de koning van de Moabieten. Balak is bang! Bang voor het volk van Israël.
Balak heeft ze wel gezien, al die tenten van dat volk van Israël! Hij heeft gehoord, wat er in Egypte en op de reis naar Kanaän, allemaal is gebeurd. Hij heeft ook gehoord van de wonderen die de God van dat volk allemaal gedaan heeft. En nog maar heel kort geleden heeft hij gehoord hoe dat volk gevochten heeft tegen Sihon, de koning van de Amorieten en Og, de koning van Bazan. Hoe het die twee reuzen overwonnen heeft! Nu is koning Balak bang, dat de Israëlieten zijn land zullen binnenvallen. Dat ze tegen hem zullen gaan vechten. En Balak weet het: tegen dat volk kan hij niet vechten. Daarvan moet hij het verliezen. Want de God van dat volk is almachtig.

Over de weg reist een groepje mannen. Het zijn knechten van koning Balak. Er zijn ook Midianieten bij. Koning Balak heeft hulp gezocht bij het volk van de Midianieten, tegen het volk van Israël. En nu hebben de Moabieten en de Midianieten een plan verzonnen. O, als dat plan lukt, dan zullen ze het volk van Israël wel kunnen overwinnen!
Daar gaan de boden van Balak en de Midianieten. Ze zijn op reis naar Mesopotamië, een land dat heel ver bij hun eigen land vandaan ligt. Want in Mesopothamië woont een man. Hij heet Bileam. Bileam is een waarzegger. Hij kan anderen vloeken, maar ook zegenen, zo denken de mensen. Als hij je vloekt, dan kun je niets meer. En de Moabieten en Midianieten geloven vast en zeker, dat als Bileam het volk van Israël vloekt, ze wel tegen het volk van Israël kunnen vechten. En dan zal dat volk het moeten verliezen!
Zo komen de knechten bij Bileam. "Bileam," zeggen ze, "Balak heeft ons gestuurd. Hij vraagt of u wilt komen, want er is een groot volk gekomen. Een volk dat hij niet kan overwinnen. Daarom moet u dat volk vloeken. Daarvoor zult u een groot geschenk krijgen." "Blijf vannacht maar hier," zegt Bileam, "dan zal ik jullie morgen vertellen, wat de HEERE tegen mij gezegd heeft."
Bileam weet wel over welk volk ze het hebben. Hij heeft wel gehoord van de wonderen die de God van dat volk allemaal gedaan heeft. Hij heeft ook wel iets van die God gehoord al kent hij de HEERE niet echt. Toch doet hij alsof hij Hem wel kent. Maar hij is helemaal niet van plan die God om raad te vragen. Hij weet al lang wat hij doen zal. Natuurlijk gaat hij mee. Natuurlijk zal hij doen wat Balak van hem vraagt: hij zal dat volk vloeken en daarvoor zal hij dan rijk beloond worden. Bileam vraagt niet aan de Heere of hij mee mag. Dat weet hij al lang.
Maar dan komt de God Zelf naar Bileam, midden in de nacht. Hij vraagt: "Wie zijn die mannen, die bij u zijn?" De HEERE weet wel dat Bileam bezoek heeft gekregen. Hij weet ook wat er in het hart van Bileam leeft, zoals Hij dat ook van jou weet. Bileam vertelt over de knechten van Balak. Hij vertelt over een volk dat uit Egypte is gekomen. Ook vertelt hij, dat Balak wil dat hij dat volk zal vervloeken, zodat hij ertegen kan vechten. Maar dan zegt de Heere: "Gij zult met hen niet trekken; gij zult dat volk niet vloeken, want het is gezegend..."

's Morgens moet Bileam het antwoord aan de boden vertellen. Hij zegt: "De HEERE weigert mij toe te laten met u te gaan." Bileam vertelt maar een klein stukje van de boodschap van de Heere!

Daar gaan de knechten. Terug naar hun land. Als Balak vraagt waarom Bileam niet is meegekomen, zeggen ze: "Bileam heeft geweigerd met ons te gaan." Ook zij vertellen maar een klein stukje van wat Bileam gezegd heeft!

Balak hoort die boodschap. En hij denkt: Bileam vond zeker dat hij niet genoeg geld kreeg voor zijn werk. Daarom stuurt hij nog een keer boden naar Bileam. Ze hebben dezelfde boodschap en dezelfde vraag. Alleen moeten ze erbij zeggen, dat Balak hem rijk zal belonen met geld en eer.
En wat zegt Bileam? "Al gaf Balak mij zijn huis vol zilver en goud, dan zou ik toch het bevel van de HEERE, mijn God, niet kunnen overtreden,"
"Blijven jullie hier ook maar slapen," zegt Bileam, "zodat ik weet wat de HEERE nog meer zal zeggen."
Maar Bileam wéét toch wat de HEERE wil? Ja, maar eigenlijk heeft hij helemaal geen zin om dat te doen! Bileam wil zijn eigen zin doen! 's Nachts komt God opnieuw tot Bileam. Hij zegt: "Ga maar met die mannen mee. Maar je mag alleen dat zeggen, wat Ik wil dat je zult zeggen."

De volgende morgen staat Bileam al vroeg op. Hij mag toch mee! Hij maakt alles klaar voor de reis. Hij zadelt zijn ezelin en niet lang daarna is hij op weg naar Balak. Op weg om het volk van Israël te vloeken, zo denkt hij.
Maar dan opeens... wat vreemd! De ezelin gaat het veld in. Bileam wordt boos. Hij neemt zijn stok en daarmee slaat hij de ezelin. En ja... de ezelin gaat weer op de weg lopen. Zo gaan ze verder.
Een poosje later zijn er geen akkers meer. De weg gaat nu tussen de wijngaarden door. Daar is aan allebei de kanten van de weg een muur. De ezelin loopt midden op de weg. Maar opeens gaat ze helemaal naar één kant lopen. Ze loopt heel dicht langs de muur. Zo dicht zelfs, dat de voet van Bileam tegen de muur aankomt. Bileam wordt weer boos. Weer slaat hij de ezelin met zijn stok. En... de ezelin gaat terug naar het midden van de weg.
Verder gaat het. De weg is nu heel smal. Opeens blijft de ezelin staan... Ze gaat niet verder. Ze gaat zelfs liggen. Bileam wordt zo boos, dat hij de ezelin nog harder slaat. Maar hoor... Opeens klinkt er een stem: "Wat heb ik u gedaan, dat gij mij nu driemaal geslagen hebt?" Wie praat daar? Het is de ezelin! De HEERE zorgt ervoor dat de ezelin spreekt. Wat een wonder! Maar Bileam is zo boos, dat hij het niet eens merkt.
Hij geeft de ezelin antwoord en zegt: "Omdat je met me gespot hebt. Als ik een zwaard had, zou ik je nu doden!"
"Ik ben al heel lang uw ezelin. Heb ik dit wel eens meer gedaan, wat ik vandaag doe?" vraagt de ezelin. "Nee," antwoordt Bileam boos. Maar dan... Bileam schrikt. Daar voor hem op de weg ziet hij een Man, de Engel van de HEERE staan, met een zwaard in zijn hand. Een uitgestoken zwaard! Een zwaard dat precies naar Bileam wijst! Als Bileam dat ziet, buigt hij zich.

Het is de HEERE, Die Bileam tegenhoudt. Hij weet wel, wat Bileam van plan is. De Engel van de HEERE zegt: 'Waarom heb je je ezelin nu driemaal geslagen? Ik heb je tegen gehouden, omdat je niet de weg in wilt, die Ik wil. Maar de ezelin heeft Mij gezien en heeft drie keer een andere weg gekozen. Als ze dat niet had gedaan, dan had Ik u gedood, maar haar laten leven." Bileam schrikt! Hij voelt het: Ik heb verkeerd gedaan. Hij zegt zelfs: "Ik heb gezondigd; en als U het niet goedvindt dat ik verder ga, zal ik teruggaan naar mijn huis." "Nee," zegt de Engel van de HEERE, "ga nu maar mee; maar denk erom, alleen dat woord, dat Ik tot u spreken zal, dat zult gij spreken."
Als Bileam in het land van de Moabieten aankomt, staat koning Balak hem al bij de grens op te wachten. 'Waarom bent u niet tot mij gekomen?" vraagt Balak. "Kan ik u geen groot geschenk geven en veel eer?" Bileam antwoordt: "Ik ben gekomen, maar ik kan niet alles zeggen, wat ik wil. Het woord, dat God in mijn mond leggen zal, dat zal ik spreken."

Het is ochtend. Op een heuvel staan zeven altaren. Ernaast staat koning Balak samen met een aantal knechten. Balak heeft die altaren op bevel van Bileam laten maken. Op ieder altaar heeft de koning een stier en een ram geofferd. Nu wacht hij op wat Bileam zal gaan zeggen. Bileam is een eindje bij hem vandaan gelopen. Daar wacht hij tot hij weet wat hij moet gaan zeggen. Dat doet hij altijd. Hij denkt dat hij door iets wat in de natuur gebeurt, kan weten, wat hij moet zeggen. En toch is het nu anders! Nu komt de HEERE bij Bileam. Hij legt in de mond van Bileam de woorden die hij moet spreken. Nee, Bileam mag die woorden niet zelf verzinnen, maar de HEERE zegt ze hem voor.
Luister, daar klinkt de stem van Bileam. Maar wat is dat? Hoort de koning het goed? "Wat zal ik vloeken, die God niet vloekt? en wat zal ik schelden, waar de HEERE niet scheldt?" Beneden zich in de diepte ziet Bileam het volk van Israël. Hij ziet lang niet alle tenten. Maar wat zijn dat er al veel!
"Wie zal het stof van Jakob tellen?" roept Bileam uit. Wat is het volk van Jakob groot geworden! De HEERE heeft de belofte die Hij aan Abraham deed, vervuld, toen Hij zei: Uw zaad, uw kinderen, zullen zijn als het stof van de aarde. Bileam is ervan overtuigd, dat er maar één volk echt gelukkig is. Dat is het volk van de HEERE. Dat volk heeft een God, Die voor hen zorgt. Hier in dit leven al, maar ook als ze straks sterven. Bileam wordt zo jaloers op dat volk, dat hij het zelfs uitroept: "Mijn ziel sterve de dood van de oprechten." Zoals dat volk wil ik ook wel sterven, zegt Bileam.
Balak heeft geluisterd. Hij is boos geworden. Wat, hoort hij dat goed? Dat is geen vloeken wat Bileam doet, dat is zegenen! Maar dat wil hij niet. Hij roept: "Ik heb u geroepen om dat volk te vloeken, maar u zegent het alleen maar!"
Bileam kijkt Balak aan en zegt: "Ik toch gezegd, dat ik zou spreken wat de HEERE in mijn mond zou leggen?"
"Kom," zegt Balak, "dan gaan we naar een andere plaats. Daar kunt u het hele volk van Israël zien". Balak denkt dat Bileam het volk niet kan vloeken, omdat hij maar een stukje van het volk ziet.
Daar gaan Balak en Bileam. Weer klimmen ze een berg op. En als ze boven staan, zien ze het hele volk van Israël. Duizenden en duizenden tenten staan daar in de woestijn. Verdeeld in vier grote groepen. Ze staan om de tabernakel, de tent van de HEERE, want Hij woont in het midden van het volk.

Weer bouwt Balak zeven altaren en offert hij op ieder altaar een stier en een ram. Weer gaat Bileam bij Balak vandaan om te weten wat hij moet zeggen. En weer komt de HEERE en legt het woord in de mond van Bileam. Vol verwachting luistert Balak als Bileam begint te spreken. Zal het nu tukken om dat volk daarbeneden hen te vloeken?
Hoor, daar spreekt Bileam: "God is geen man, dat Hij liegen zou, en geen mensenkind, dat het Hem berouwen zou! Zou Hij het zeggen, en niet doen? Of spreken, en niet bestendig maken?" Wat een wonder voor het volk van Israël! De HEERE blijft altijd Dezelfde! Hij verandert nooit! Alles wat Hij zegt, doet Hij ook. En dat niet omdat het volk het verdiend heeft, maar alleen omdat de HEERE trouw is aan Zijn verbond.
"Ik moet het volk zegenen, omdat de HEERE het zegent. En daarom kan ik het niet vloeken," gaat Bileam verder. "De HEERE, zijn God, is met hem, en het geklank des Konings is bij hem." Balak heeft geluisterd. Weer hoort hij, dat Bileam dat volk niet vloekt, maar zegent. Maar dat wil Balak niet. "Gij zult dat volk niet vloeken, maar ook niet zegenen!" roept hij. Maar Bileam antwoordt: "Ik heb toch gezegd: al wat de HEERE spreken zal, dat zal ik doen."

"Kom," zegt Balak weer, "laten we naar nog een andere plaats gaan. Misschien zal die God het dan wel goed vinden dat u dat volk vloekt." Daar gaan Balak en Bileam. Weer gaan ze naar een andere heuvel. Ook hier moet Balak weer zeven altaren bouwen. Ook hier offert hij op ieder altaar een var en een ram. En Bileam? Nee, deze keer loopt hij niet bij Balak vandaan om op een andere plek te weten te komen, wat hij moet zeggen. Er gebeurt iets wonderlijks. De Geest van God komt op Bileam en Hij zegt voor wat Bileam na moet spreken. De HEERE laat hem dingen zien, die ook de profeten wel mochten zien.
Bileam ziet al die tenten van het volk van Israël: "O," roept hij in verwondering uit, "hoe goed zijn uw tenten, Jakobl uw woningen, Israëli" Weer ziet Bileam iets van het geluk van Gods volk. De HEERE zal ervoor zorgen, dat Israël zijn vijanden al overwinnen. "Zo wie u zegent, die zij gezegend, en vervloekt zij, wie u vervloekt." Ook nu heeft Balak geluisterd of Bileam nu eindelijk dat volk zal vloeken. Maar als hij die laatste woorden hoort, wordt hij verschrikkelijk boos. "Ik heb u geroepen om mijn vijanden te vloeken, maar u hebt ze alleen maar gezegend en dat wel drie keer. Ga nu maar naar huis. Ik had beloofd u een grote beloning te geven, maar die krijgt u nu niet. De HEERE heeft die eer van u geweerd!"
"Heb ik niet gezegd, dat ik alleen kon zeggen wat de HEERE wilde dat ik zou spreken?" antwoordt Bileam de boze koning. "Ik ga naar huis," gaat Bileam verder, "maar laat me u eerst nog vertellen wat er later gebeuren zal en wat dit volk dan met uw volk zal doen."
Nog een keer gaat Bileam profeteren. "Ik zal hem zien maar nu niet; ik zal hem aanschouwen, maar niet nabij. Er zal een ster voortgaan uit Jakob en een scepter uit Israël opkomen."
Bileam spreekt hier over een Koning, Die uit het volk van Israël geboren zal worden. Het zal nog wel lang duren, maar het zal toch gebeuren. Die Koning zal regeren over alle volken. Die Koning zal altijd onderdanen hebben. Het is de Heere Jezus, over Wie Bileam hier spreekt. Hij zal uit het volk van Israël geboren worden. Hij zal komen, omdat de HEERE het beloofd heeft.

Bileam heeft afscheid genomen van Balak. Nee, geschenken heeft hij niet gekregen. Hij heeft het volk niet mogen vloeken, hoe graag hij dat ook wilde. Maar voor hij weg gaat, geeft hij Balak nog een raad.
Balak moet een feest gaan vieren ter ere van zijn afgoden. Op dat feest moet hij ook de Israëlieten uitnodigen. Het zal een zondig feest worden. Bileam zegt: "Dan zal dat volk ongehoorzaam zijn aan hun God."
Balak heeft de raad van Bileam opgevolgd. Hij heeft dat feest laten vieren. De Israëlieten hebben meegedaan. Ze hebben gezondigd. De HEERE heeft het volk zwaar gestraft. Heel veel Israëlieten zijn gestorven. Maar niet alleen Israëlieten, ook Moabieten en Midianieten. En ook... Bileam! Tussen al de mensen die gestorven waren vonden de Israëlieten ook zijn lichaam. De HEERE strafte het volk wel, maar Hij heeft het volk niet verworpen. Het plan van Balak en Bileam is mislukt! De HEERE bleef de Getrouwe. Niet omdat het volk van Israël dat verdiend had. Maar omdat uit het volk van Israël de Ster voort moest komen, van Wie Bileam geprofeteerd had. Wat heeft Bileam veel over de HEERE verteld! En toch kende Hij Hem niet met zijn hart. Hij had de Heere niet lief...
Ken jij de HEERE? Heb jij een hart dat Hem liefheeft? Dan wil je Hem ook gehoorzamen. Of wil je misschien, net als Bileam wel met het volk van de Heere sterven, omdat je ook naar de hemel wilt?
Vraag of de Heere je een hart geeft, dat Hem niet meer kan missen. Een hart dat wil leven zoals Hij dat van je vraagt. Want alleen als je bij dat volk hoort, ben je echt gelukkig. Niet alleen als je straks moet sterven, maar ook hier op aarde al. En dat alleen om die Ster, de Heere Jezus, van Wie Bileam sprak.

Aantekeningen bij de tekst

Numeri 22
vers 2 Balak: deze Balak was in die tijd koning van de Moabieten.
vers 4 de oudsten: de vorsten,
vers 5 Pethor: een stad in Mesopotamië
de rivier: de Eufraat
vers 7 het loon der waarzeggingen: in 2 Petrus 2 : 15 wordt dit 'het loon der ongerechigheid' genoemd,
vers 9 kwam: in de nacht.
vers 11 een volk: met opzet verzwijgt Bileam de naam van het volk. Het gaat hier niet om een volk dat zich rijp maakt voor het oordeel van God, maar om het eigendom van de Heere.
vers 13 de HEERE weigert mij toe te laten met u te gaan: Bileam vertelt maar een gedeelte van wat God hem gezegd heeft.
vers 14 Bileam heeft geweigerd...: Ook de vorsten vertellen Balak minder dan Bileam hun gezegd heeft,
vers 15 dan die: dan de eerste die hij had gezonden.
vers 17 ik zal u zeer hoog vereren: Balak is in de veronderstelling, dat Bileam het loon dat hij hem geboden heeft te laag vindt,
vers 18 het bevel des HEEREN: hieruit blijkt dat Bileam iets van de ware God gekend heeft,
vers 19 ook: zoals de vorige gezanten gedaan hebben.
dat ik wete: Bileam doet voorkomen dat hij niet anders zal doen dan wat God wilde, hoewel hij wist dat God het hem al verboden had.
vers 20 sta op...: God laat Bileam toe met de gezanten van Balak te gaan; niet omdat Hem dat aangenaam was, maar om de boosheid van Bileam te meer te ontdekken en Zijn heerlijkheid erin te openbaren. Want in plaats van het volk te vloeken heeft Hij hem gedwongen het te zegenen,
vers 22 omdat hij heentoog: met het voornemen het volk toch te vloeken
vers 23 met zijn uitgetrokken zwaard: een teken van toorn en wraak, (zie ook Jozua 5 : 13 en 1 Kronieken 21 : 16)
vers 26 enge: nauwe.
vers 32 dewijl: gij gaat de weg niet in, die ik wil dat gij zult ingaan.
deze weg: die gij voor hebt.
vers 40 slachtte: om een gedeelte te offeren en het andere te eten bij de offermaaltijd,
vers 41 des morgens: de andere dag, na het offerfeest.
het uiterste des volks: een gedeelte van het volk van Israël.

Numeri 23
vers 7 hief: Bileam heeft overluid gesproken.
spreuk: dit woord wordt nooit gebruikt als het gaat om de woorden van de ware profeten.
Syrië: Aram
Jakob: de nakomelingen van Jakob.
vers 9 alleen wonen: van andere volken afgezonderd,
vers 10 stof: kinderen of zaad.
het vierde deel: het schijnt dat Bileam het leger van Israël gezien heeft, dat verdeeld was in vier groepen.
vers 13 Kom toch met mij aan een andere plaats: Balak is in de veronderstelling, dat Bileam het volk op een andere plaats wel zal kunnen vervloeken,
vers 15 Hem: de HEERE, om raad te vragen.
vers 20 ontvangen: de HEERE heeft mij bevolen Israël te zegenen,
vers 23 er is geen toverij tegen Israël: er is geen toverij bij Israël.
Te dezer tijd...: Niet alleen in later tijden zal men de wonderwerken, die God onder het volk gedaan heeft vertellen, maar ook nu.
vers 28 Peor: een hoogte, waar de Moabieten hun god Baäl-Peor offeranden brachten en waar ook een tempel voor deze afgod stond.

Numeri 24
vers 1 naar de woestijn: waar de Israëlieten hun leger hadden in het veld van de Moabieten.
vers 2 naar zijn stammen: op zo'n manier gelegerd als de HEERE bevolen had (Numerie 2) was de Geest Gods op hem: God gaf hem in wat hij spreken zou.
vers 3 de ogen: de ogen des verstands, om te zien wat in de toekomende tijden de kinderen Israëls gebeuren zou.
vers 6 zij: de Israëlieten.
vers 7 in vele wateren: het zal zeer vermenigvuldigen.
Agag: de naam die alle koningen van de Amalekieten droegen. Dit koninkrijk was in die tijd zeer heerlijk en groot,
vers 16 Zo wie u zegent zij...: zie de belofte in Genesis 12 : 3
vers 10 sloeg zijn handen samen: als een teken van toorn en verdriet,
vers 14 raad geven: en meteen waarschuwen.
in de iaatste dagen: in de tijd van David (2 Samuël 8 : 2)
vers 17 ik zal hem zien: ik zie hem. Dit is een profetie over Christus, de toekomende Messias, waarvan David een voorbeeld is geweest.
nu niet: nog niet.
een ster... / een scepter: hiermee bedoelt Bileam het heerlijk koninkrijk van het volk Gods. Dit is gedeeltelijk in David vervuld, die een aards koning was, maar bovenal in de Heere Jezus,
vers 17 de palen: de grenzen.
kinderen van Seth: alle andere volken, uit welke de Heere Christus Zijn Kerk vergaderen zou.
vers 20 zijn uiterste...: de Amalekieten zullen verdelgd worden (zie ook Exodus 17 : 14, 1 Samuël 15) vers 21
de Kenieten: zij woonden onder de Amalekieten.
nest: woning
vers 22 Kaïn: de Kenieten.
vers 24 Chittim: dit was één van de zonen van Javan, de zoon van Jafeth. Van hen stammen zowel de Grieken als de Romeinen af.
Heber: de nakomelingen van Heber, de Hebreeën of Israëlieten,
vers 25 tot zijn plaats: naar Mesopotamië (zie verder achtergrondinformatie).

Achtergrondinformatie

BALAK
Balak en de Moabieten hadden helemaal geen reden om bang te zijn voor het volk van Israël. De Israëlieten hadden nog nooit geprobeerd om hun land te veroveren. Ze waren juist altijd om het land van de Moabieten heen gereisd. En als ze voedsel en water nodig hadden, hadden ze dat altijd betaald.
De Heere had de Israëlieten verboden te vechten tegen de volken die nog familie van hen waren, zgn. broedervolken. En ook Moab was zo'n volk, (zie Deuteronomium 2 : 9)

HET MIDDEL OM VAN ISRAËL AF TE KOMEN
Balak grijpt een echt heidens middel aan, om zijn vijanden meester te worden. Hij wendt zich tot iemand, die zegt in nauwe betrekking tot de goden te staan. Iemand die, met behulp van toverformules, macht over hen kon uitoefenen en hun bijstand afdwingen.
Zoals alle oosterlingen gelooft ook Balak, dat Bileam zijn vijanden kan vervloeken. Als dat gebeurt zal hij hen kunnen overwinnen. Balak is er ook van overtuigd dat zijn eigen waarzeggers de macht niet hebben om een volk dat onder de bescherming van de Heere staat te vloeken. Balak denkt dat hij door eerbewijzen en rijke geschenken niet alleen mensen, maar ook God gunstig voor zich kan stemmen.

MOAB EN MIDIAN
De Moabieten waren de nakomelingen van Moab, de zoon van Lot en zijn dochter (zie Genesis 19 : 37).
De Midianieten waren een nomadenvolk. Sommige van hun stammen woonden aan de oostelijke grenzen van Moab en Ammon. Op hun karavaanreizen (vergelijk Genesis 37 : 28) waren zij waarschijnlijk bekend geworden met de roem van Bileam en de kracht, die hem werd toegeschreven.

DE PERSOON VAN BILEAM
Over Bileam wordt op diverse plaatsen in de Bijbel gesproken, in het Oude Testament in Deuteronomium 23 : 4, 5 ; Jozua 24 : 9, 10, Nehemia 13 : 2 en Micha 6 : 5
In het Nieuwe Testament in 2 Petrus 2 : 16, Judas : 11 en Openbaring 2 : 14.

Bileams naam betekent 'verderver'. Hoewel Petrus hem in 2 Petrus 2 : 16 een profeet noemt (zo zagen de heidenen hem) was hij geen ware profeet. Als er over Bileam wordt gesproken, wordt hij een voorzegger of waarzegger genoemd (Jozua 13 : 22, Numeri 24 : 1). Voorzeggen was dus zijn oorspronkelijk beroep. Hoewel hij voor een korte poos de gave van de profetie had, was zijn eigenlijke werk de kunst van waarzeggerij voor geld. Bileam woonde in Pethor. Deze plaats lag in Mesopotamië. Daar woonden ook nog afstammelingen van Abraham. Door hen had Bileam misschien over de Heere gehoord. In ieder geval had hij gehoord van Gods daden met Israël. En als het hem zo uitkomt dient hij die God ook. We vinden bij Bileam een vermenging van heidense afgoderij en enige kennis van de ware God. Hij wordt in de Bijbel getekend als één van de gevaarlijkste vijanden van Gods volk.
Bileam weet echter niets van de nauwe betrekking tussen de Heere en het volk van Israël. Van de verbonds-betrekking had hij niet het flauwste begrip. Anders had hij kunnen weten, dat God nooit zou toelaten, dat Zijn bondsvolk vervloekt werd door onheilige lippen.
Opmerkelijk is ook, dat er staat, dat God 's nachts tot Bileam kwam. Voor Bileam is de Heere alleen de Schepper van hemel en aarde, aan Wiens wil ook Bileam onderworpen is. Voor het volk van Israël, het Bondsvolk, is Hij de HEERE (de 'Ik zal zijn, Die Ik zijn zal').

BILEAMS BEGEERTE NAAR LOON
Het is Bileam in alles om loon te doen. Daarom wil hij ook zo graag met de boden van Balak mee. Daarvoor gaat hij, als de Heere hem niet tegenhoudt, zelfs tegen Gods wil en zijn eigen geweten In.
Daarom geeft hij ook het antwoord dat hij de eerste keer van de Heere krijgt niet volledig weer. Had hij dat wel gedaan, dan zou Balak geweten hebben, dat het geen zin had nog een keer gezanten te sturen.
Bileam is ervan overtuigd, dat hij datgene wat Balak van hem vraagt, niet kan doen zonder de Heere. We vinden bij Bileam geen liefde om naar Gods wil te handelen, maar alleen vrees voor de gevolgen als hij tegen Zijn wil ingaat. Ten diepste wil Bileam zijn eigen zin doen: het volk van Israël vloeken om zo het loon te verkrijgen, dat Balak hem beloofd heeft.
Daarom komt de Heere hem op de weg tegen. Niet omdat hij toch op reis is gegaan, want daar had hij toestemming voor, maar omdat hij van plan is, het volk van Israël te vloeken. Uit Deuteronomium 33 : 5 en Jozua 24 : 10 blijkt, dat Bileam erover gedacht heeft hoe hij toch de wil van Balak kan volbrengen.

HET SPREKEN VAN DE EZELIN
Uit het feit, dat de ezelin de engel met het zwaard ziet, blijkt dat de Engel van de HEERE zich op lichamelijke wijze heeft vertoond. Bileam zag de Engel niet, omdat zijn ogen verblind waren.
De Heere heeft de mond van de ezelin geopend en in die mond de woorden gelegd, die het dier spreken moest, zonder dat het zelf begrepen heeft wat het zei. Hiermee wilde de Heere Bileam leren, dat Hij alleen zijn mond kon openen en dat Bileam alleen die woorden zou kunnen zeggen, die de Heere wilde dat hij zou zeggen. "Wat Ik tot u zal zeggen, dat zult gij spreken." Maar ook dat hij die woorden zou moeten spreken.

DE OFFERS
Bileam laat Balak zeven altaren bouwen. Op elk moeten 2 dieren geofferd worden. Balak gehoorzaamt. Hij hoopt dat op deze manier de liefde van God tot Israël overging op Moab. Dit offer werd gebracht aan de vooravond van de dag, waarop Bileam het volk Israël zou moeten vervloeken.
De volgende dag neemt Balak Bileam mee naar een hoogte. Vanaf dat punt kan hij een gedeelte van het volk van Israël zien. Balak ging ervan uit dat de vloek die Bileam uit zou spreken alleen kracht had als hij het volk van Israël zag. Op zo'n hoogte was men, zo werd gedacht, dichter bij een god. Vanaf zo'n hoogte had men verder een goed uitzicht, waardoor ook allerlei natuurverschijnselen, zoals de vlucht van vogels, onweer, de regenboog goed zichtbaar waren. Tekenen, waardoor de wil van de goden bekend gemaakt zou worden. Ook was men op zo'n hoogte ver van de mensen vandaan. Uit Num. 23 : 4 blijkt duidelijk, dat hij God geofferd heeft, anders zou hij dit niet tot de Heere hebben durven zeggen.
Bileam wil de Heere dienen onder vele heidense vormen. Hij probeert ook door deze middelen te verkrijgen, wat hij nodig heeft, om zijn loon te verdienen. Door goochelarijen zoekt hij, wat de Heere niet wil. Bileam kan echter alleen dat zeggen dat de Heere hem gebiedt. Ja, dat moet hij zelfs zeggen! Bileam rekende op een openbaring van de Heere, door middel van duidelijke tekenen en natuurverschijnselen.
De Heere verscheen Bileam niet in een natuurlijk teken, maar op geheel Goddelijke wijze.

BILEAMS EERSTE ZEGENING (NUMERI 23 : 7-10)
Bileam wijst in zijn eerste spreuk op de bijzondere plaats die Israël inneemt. Het volk zal 'alleen' wonen. Israël is een afgezonderd volk, het is afgescheiden van alle andere volken.
Israël is het volk van de Heere, het is Zijn eigendom. "Het zal onder de heidenen niet gerekend worden." Het zal een apart volk zijn, anders dan alle andere volken.
De gemeente van de Heere is een rijk op zichzelf te midden van de rijken van deze wereld, en zal nog blijven voortduren, wanneer al de overige reeds zijn ten gronde gegaan.
Bileam wijst verder op de vervulling van de belofte aan de aartsvaders gedaan, om daarmee te wijzen op de zegen, die het van God ontvangt. Dat hij hier spreekt van een vierde deel, komt, omdat Israël in vier delen was ingedeeld.
Hij noemt Israël een volk van oprechten, in de betekenis van rechtvaardigen. Bileam weet, dat het een volk is, wiens God recht is en heilig, en die daarom ook Zijn volk tot een rechtvaardig en heilig volk wil maken. Dat volk weet hij zo gezegend, dat hij graag met hen sterven wil.
Bileam is hier het beeld van hen, die wel met Gods volk willen sterven, maar niet met dat volk willen leven.

BILEAMS TWEEDE ZEGENING (NUMERI 23 : 18-24)
Bileam begint zijn tweede spreuk met erop te wijzen Wie de Heere is en blijft: "God is geen man, dat Hij liegen zou, noch eens mensen kind dat het Hem berouwen zou!"
Hiermee wordt Balaks verwachting meteen de bodem ingeslagen. Hij had gehoopt dat de Heere Zijn zegen van zo even zou terugnemen, en nu hoort hij, dat God onveranderlijk is van Raad. Dat Hij, wat Hij eenmaal gesproken heeft, ook bevestigt. Duidelijk laat Bileam hier uitkomen, dat de onveranderlijkheid van Gods raadsbesluit ligt in de onveranderlijkheid van Zijn Wezen.
Bileam geeft de reden aan, waarom hij Israël moet zegenen, waarom God geen vloek op zijn lippen kan leggen, want: Hij schouwt geen ongerechtigheid in Jakob, ook ziet Hij geen boosheid in Israël. Dit betekent niet, dat Hij in de enkele persoon van Israëls volk geen ongerechtigheid of boosheid ziet. Maar Hij ziet Israël als volk, uitverkoren uit alle andere volken door de Heere, om Zijn Naam te bewaren. Met het heiligdom in zijn midden, waarbij en waarin de ongerechtigheid des volks werd uitgedelgd. Dit wordt duidelijk gezegd in het tweede gedeelte van dit vers, waar het luidt: De Heere. zijn God, is met hem. en het geklank hierover, dat de Heere zijn Koning is, is bij hem. Want er is geen toverij in Jakob, noch waarzeggerij in Israël, - met zulke bedrieglijke zaken houdt zich dit volk niet op, - ter rechter tijd wordt aan Jakob gezegd en aan Israël, wat God doet.
De betekenis is dan, dat Israël niet door waarzeggerij of toverij komt te weten, wat Gods wil is, maar door onmiddellijke openbaring, uit kracht van de betrekking tussen de Heere en Zijn volk. Tussen toverij en waarzeggerij is dit het verschil, dat onder het eerste verstaan wordt, het zoeken naar de wil der goden, door acht te geven op natuurverschijnselen, vogelgeschrei enz.; onder het tweede, het doen voorkomen, alsof de Godheid uit en door degene, die zich voor waarzegger uitgeeft spreekt. 'Oude leeuw': Wat Jakob van Juda heeft voorspeld, dat past Bileam hier op heel Israël toe.

BILEAMS DERDE ZEGENING (NUMERI 24: 3-9)
Bileam omschrijft in deze zegening de indruk die het gezicht van Israëls legerkamp op hem maakt. Hij vergelijkt de vele tenten met allerlei bomen (sandelbomen, ceders).
Gelijk de koningen der Egyptenaars met de naam van Farao werden aangeduid, zo werden die der Amalekieten met die van Agag genoemd. Agag betekent de vurige. Het Arabische werkwoord, waarmee dit woord in verband staat, betekent branden. Amalek is het volk, dat in bijzondere mate tegen Israël, het volk Gods, vijandig optreedt, en daarom is ook van zijn koning sprake. Hiermee wordt dus voorspeld, dat alle heidenen te samen niets vermogen tegen Israël, dewijl Israëls Koning oneindig groter van macht is, dan de koningen der heidenen. De Koning Israëls, waarover Bileam hier spreekt, is ongetwijfeld God Zelf, of de Messias, Wiens regering in die van David en zijn opvolgers zal afgebeeld worden.
De woorden uit vers negen zijn dezelfde woorden, waarmee Izak zijn zegenen van Jakob besloot (Genesis 27 : 29). God bevestigde nu deze door de mond van Israëls vijand, die thans door Zijn Geest sprak.

BILEAMS VIERDE ZEGENING (NUMERI 24 : 17-24)
"Ik zal hem zien" of "ik zie hem."
'Ster' is hier een beeld van de macht van een heersers. Bij de oude volken was het geloof aanwezig, dat de geboorte van hen, die machtige vorsten zouden worden, door een ster werd aangekondigd. Bileam spreekt het hier uit, dat hij hier ziet het 'einde der dagen', d.i. de volheid des tijds. Hij voorspelt hier de Heerser, Vorst Messias, Die eens over alle Zijn vijanden en over de vijanden van het geestelijk Israël, het Israël Gods, zal heersen.
Deze ster en deze scepter zijn in de eerste plaats het koningschap in het zichtbare Israël. Saul heeft de Moabieten en Ammonieten bestreden (1 Samuël 14 : 47) en redde Israël uit hun hand. David heeft alle oproerige volken rondom zich en inzonderheid Moab onderworpen. Dit koningschap heeft echter zijn vervulling verkregen In de Heere Jezus Christus, zodat het aan geen twijfel onderhevig is, of wij hier een Messiaanse profetie hebben. Zij vindt In waarheid in niemand haar vervulling, dan in Hem, van Wie de Wijzen uit het Oosten gezegd hebben (Mattheüs 2 : 2) Wij hebben Zijn ster gezien in het Oosten en zijn gekomen, om Hem te aanbidden.
Moab zal overweldigd worden, omdat het tot de vijanden Gods behoort; Moab wordt hier als vertegenwoordiger van de vijanden van God vermeld. Ook Edom zal eenmaal aan Israël onderworpen worden. Amalek wordt hier de eersteling, of de aanvang, het begin der heidenen, genoemd, omdat dit volk, toen Israël uit Egypte was verlost, hem het eerst heeft aangevallen. Amalek viel in de woestijn het Verbondsvolk Gods aan.
Alleen Israël als Gods volk heeft een belofte, die eeuwig stand houdt.
Uit het slotwoord van zijn profetie ziet Bileam duidelijk de ondergang van de grote wereldrijken Griekenland en Rome. Hij ziet ze een voor een ten ondergaan, totdat Christus uit Jakob zal opgaan en Zijn licht zal laten schijnen. De wereldmachten mogen vijandig staan en vijandig optreden tegen het Rijk Gods, zij zullen eenmaal onderworpen worden door de Koning der Koningen en de Heere der Heeren, die hier niet onduidelijk voorspeld wordt.

HET EINDE VAN BILEAM
Het was het voornemen van Bileam om naar zijn land Mesopotamië terug te gaan. Hij is echter niet meteen teruggegaan. Hij is naar de Midianieten gegaan. Voordat hij Balak verliet heeft hij hem eerst nog aangeraden een goddeloos feest te organiseren. Daarbij moest hij dan ook het volk van Israël uitnodigen. Dan, zei Bileam, zal God toch Zijn volk nog uitroeien vanwege hun grote zonde. Het volk heeft inderdaad gehoereerd. Maar ondanks dat heeft de Heere hen niet verstoten, hoewel er velen van het volk stierven. Het volk van Israël heeft zich daarna op bevel van de Heere op de Midianieten gewroken. (Zie Numeri 31 : 1 vv) Hierbij is ook Bileam door de Israëlieten met het zwaard verslagen. (Numeri 31 : 8)

Antwoorden bij het ledenblad 

Weet je het nog?
1. volk, Kanaän
2. Moab
3. Balak
4. Bileam
5. waarzegger
6. Israël, vloeken
7. reis 
8. ezelin, zwaard
9. ogen, engel
10. spreken
11. altaren
12. drie, zegenen
13. ster, scepter
14. Midianieten

Om over te praten
VRAAG 1
a. Zij kwamen uit het Oosten, uit het land Mesopotamië, hetzelfde land waar ook Bileam vandaan kwam.
b. Bileam.
c. Bileam had gesproken dat er een ster voort zou gaan uit Jakob en een scepter uit Israël. Een scepter wordt door een koning gebruikt. Er zou dus een koning geboren worden uit het volk van de Joden. De Joden woonden in Israël.

VRAAG 2
a. Bileam mocht de eerste keer niet mee met de boden van Balak. De Heere zei: "Gij zult dat volk niet vloeken want het is gezegend" (Numeri 22 : 9).
Toen de boden voor de tweede keer kwamen, liet de Heere toe dat Bileam meeging, maar Hij zei dat hij alleen dat mocht spreken wat de Heere wilde dat hij zou zeggen. De engel van de Heere komt Bileam tegen met een uitgestoken zwaard. De ezelin die hem ziet, probeert hem te ontwijken. Bileam ziet de engel niet en slaat zijn ezelin. Als het dier begint te spreken, heeft Bileam dat niet eens door. Hij geeft gewoon antwoord. Als de Heere zijn ogen opent, ziet Bileam waarom de ezelin zo deed. Hij schrikt en vraagt of de Heere wil dat hij terug gaat naar huis.
Opnieuw zegt de Heere dat hij alleen dat mag spreken, wat God wii dat hij zal zeggen.
b. Door zijn Woord en door allerlei roepstemmen. Dat kan voorspoed zijn, maar ook tegenspoed, zoals ziektes, sterfgevallen, als dingen niet gaan zoals wij dat graag willen.
c. Daardoor wil Hij ons tot bekering brengen. Dat we toch zullen leren beseffen, dat ons leven hier op aarde niet altijd zal duren, maar dat we een keer moeten sterven. En dat dat alleen maar kan, als we een nieuw hart hebben gekregen.

VRAAG 3
a. Hij wilde als hij stierf ook wel zo gelukkig worden als het volk van de Heere. Hij wilde dus ook wel naar de hemel.
b. Hij wilde hier op aarde niet leven zoals het volk van de Heere.
c. Hij wilde zijn eigen zin blijven doen. Hij wilde niet doen wat de Heere van Hem vroeg. God liefhebben boven alles en de naaste als zichzelf.
d. Ruth. Zij wilde niet alleen met het volk van God sterven, maar er ook mee leven.
e. Ruth kon zonder de Heere niet meer leven. Ze kon Hem niet meer missen.

VRAAG 4
a. De Heere heeft het volk van Israël uitgekozen uit alle volken van de aarde. En ook al doet het volk zonde, Hij zal dat volk niet uitroeien, maar hun zonden vergeven.
b. Ongerechtigheid en boosheid: de zonden.
c. In het midden van het volk van Israël stond de tabernakel. Daarin stond de ark en het brandofferaltaar. Daarop werden de offers gebracht.
Alleen om het werk van de Heere Jezus' wil kan de Heere onze zonden vergeven. Omdat de Heere Jezus geleden en gestorven is.

Even puzzelen
Oplossing woordzoeker: "Gij zult dat volk niet vloeken, want het is gezegend." (Numeri 22 : 12b)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 2005

Mivo -12 | 27 Pagina's

Bileam

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 2005

Mivo -12 | 27 Pagina's