JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Onschuldig!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onschuldig!

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vertelschets


LEZEN: Johannes 11 : 47 - 53 en Jesaja 53 (Jesaja 53 alleen lezen als u het declamatorium niet gebruikt.)

ZINGEN:
Ps. 58 : 1, 2, 8
Ps. 118 : 11
Ps. 2 : 1, 3
Ps. 94 : 1, 11
Ps. 22 : 3, 6
Ps. 69 : 2, 3, 5

KERNTEKST: Jesaja 53 : 11b: "...door Zijn kennis zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen."


De twee bokjes mekkeren. Van al die mensen om hen heen worden ze onrustig. Wat gaat er toch gebeuren? De priesters die hen vasthouden, trekken de touwen nog iets strakker. Nog even wachten tot de hogepriester klaar is.
De hogepriester heeft zijn mooie, geborduurde kleren uitgetrokken. Hij heeft nu alleen nog een eenvoudig wit kleed aan. Dan worden alle mensen, die naar de tabernakel in Silo zijn gekomen, heel stil. ledereen probeert een glimp op te vangen van de hogepriester die nu een bokje slacht. Het bloed wordt opgevangen in een schaal. Dan verdwijnt de hogepriester in de tabernakel.
De mensen hebben al zo vaak een priester de tabernakel binnen zien gaan. Elke dag wordt het morgenoffer en het avondoffer gebracht. Maar op de Grote Verzoendag, brengt de hogepriester de offers. Op de Grote Verzoendag wordt vergeving gevraagd aan de Heere voor de zonden van het volk.
De hogepriester schuift langzaam het zware voorhangsel opzij tussen het Heilige en het Heilige der heiligen. Hij is alleen. Het volk is buiten gebleven. Hier, in het Heilige der heiligen, staat de ark. Hij doopt zijn vingers in het bloed van het bokje en hij sprenkelt het over het verzoendeksel van de ark. Het tweede bokje trekt nog steeds onrustig aan het touw als de hogepriester weer buiten komt. Maar het wordt niet geslacht! De hogepriester legt zijn handen op het bokje. Het lijkt wel alsof hij het iets mee wil geven. Hij legt de zonden van het volk op dat onschuldige bokje. Het is de zondebok! Dan wordt het bokje meegetrokken. Het moet een heel eind lopen en in de woestijn wordt het losgelaten. Niemand zal het ooit terug zien. Niemand zal ooit de zonden terugzien, die dat bokje meedraagt. God zal er nooit meer aan denken.

Daar staat Jezus dan. Zijn handen zijn geboeid. Hij is deze nacht gevangen genomen. En nu staat Hij voor Zijn rechters. Alleen. Zonder Zijn volgelingen. De Heere Jezus zegt niets. Hij kijkt alleen maar.
"Waar zijn Uw discipelen? En vertel eens, wat verkondigt U eigenlijk? Wat is Uw leer?"
Kajafas opent het verhoor. De 70 overpriesters, ouderlingen en Schriftgeleerden van het Sanhedrin luisteren.
Moeten ze dat nü weten? Midden in de nacht? Ze konden Hem toch dagelijks horen in de tempel? Ze hebben Zijn leer toch al zo vaak gehoord? "Ik heb allen tijd geleerd in de tempel, waar de Joden van alle plaatsen samenkomen, en in het verborgen heb Ik niets gesproken." Rustig geeft Jezus antwoord. "Wat ondervraagt gij Mij? Ondervraag degenen, die het gehoord hebben, wat Ik tot hen gesproken heb; zie, dezen weten wat Ik gezegd heb."
Zo praat je toch niet tegen een hogepriester! Wat een brutaliteit! Woedend slaat een knecht van de hogepriester Jezus tegen zijn kaak.
Jezus vraagt wat Hij verkeerd gezegd heeft.
Wat? Wie stelt hier eigenlijk de vragen? De leden van het Sanhedrin worden boos. O, wat haten ze Hem. Wacht maar... daar zijn de eerste getuigen al. Eens horen waar zij Jezus van beschuldigen. En de overpriesters en de ouderlingen en de gehele Grote Raad zochten valse getuigenis tegen Jezus, opdat zij Hem doden mochten, en vonden niet. Er is niet één getuige die hetzelfde getuigt als een ander. En er zijn minstens twee getuigen nodig die hetzelfde zeggen! Want de Heere heeft Zelf gezegd: Op den mond van twee getuigen, of drie getuigen, zal hij gedood worden, die sterven zal; op den mond van een enigen getuige zal hij niet gedood worden.
En hoewel er vele valse getuigen toegekomen waren, zo vonden zij toch niet. Wat de overpriesters en schriftgeleerden ook proberen en zeggen, ze kunnen maar geen goede aanklacht vinden. Jezus zwijgt. Hij is onschuldig en dat weet het Sanhedrin ook. Het is ook onmogelijk om een Onschuldige te beschuldigen van misdaden.
De leden van het Sanhedrin worden boos en ongerust. Zou het dan toch mislukken?
Gelukkig! Daar zijn toch nog twee getuigen die hetzelfde zeggen: "Deze heeft gezegd: Ik kan de tempel Gods afbreken en in drie dagen denzelven opbouwen." Zou deze beschuldiging genoeg zijn om Hem ter dood te veroordelen?
"Waarom zegt U niets?", vraagt de hogepriester, "hoort U niet wat ze tegen U getuigen? Waarom verweert U zich niet?" Stilte. Jezus zwijgt. Wat valt er ook te zeggen op zo'n verzonnen beschuldiging. Ze verdraaien Zijn woorden. Hij heeft dit nooit zo gezegd en ook niet zo bedoeld.
Zou er één lid van het Sanhedrin denken aan deze woorden van Jesaja? Als dezelve geëist werd, toen werd Hij verdrukt; doch Hij deed Zijn mond niet open; als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open. Zou er één zijn die beseft dat hij meewerkt aan de vervulling van een profetie?
Daar is de stem van de hogepriester weer, heftiger nu: "Ik bezweer U bij den levenden God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zone Gods?" Nu kan, nu mag Jezus niet langer zwijgen. "Ja", zegt Hij, "dat ben Ik, u zult de Zoon des Mensen van nu aan zien zitten aan de rechterhand van God. En u zult Hem ook zien terugkomen op de wolken."
Kajafas valt niet op zijn knieën voor de Heere Jezus. Hij zegt niet dat Jezus onschuldig is. Hij smeekt niet om vergeving van zijn zonden, om genade. Nee! Jezus zal hém straks nog om genade moeten smeken, want Hij heeft zojuist Zijn doodvonnis over zichzelf uitgesproken! Wie durft er te zeggen dat hij de Zoon van God is? Dat is godslastering! Dan verscheurt de hogepriester zijn kleren en hij zegt: "Hij heeft God gelasterd; wat hebben wij nog getuigen van node? Zie, nu hebt gij Zijn godslastering gehoord." Wat een vertoning van Kajafas. Hij scheurt zijn kleren, maar in zijn hart is hij blij dat ze nu eindelijk iets tegen Jezus gevonden hebben. Voor de vorm vraagt hij ook nog de mening van de anderen in de zaal over deze godslastering. Maar hij weet hun antwoord al: Hij is des doods schuldig!
Zou Kajafas nog wel eens denken aan de Grote Verzoendag, als er één onschuldig bokje moet sterven voor de zonde van het volk? En dat het andere bokje de zonden wegdraagt? Denkt hij eraan nu hij een Onschuldige wil laten sterven?
Dan springen al die deftige mannen overeind. Ze spugen Jezus in Zijn gezicht. Ze slaan Hem met hun vuisten. Nu komt al hun opgekropte woede en haat naar buiten in een regen van slagen. Iemand gooit een doek over Jezus' gezicht. Een ander geeft weer een vuistslag en ze lachen boosaardig en ze roepen: "Profeteer ons Christus, wie is het die U geslagen heeft?" Maar Jezus zwijgt.

Hij weer! Hem hebben ze nu niet meer nodig. Laat hij wegblijven...! Wat kijkt hij verwilderd. Wat komt hij doen? Ze hebben hem toch betaald. Zou hij meer geld willen? Hij stoort! Ze zijn in vergadering.
Judas ziet die zwijgende gezichten wel. Hij weet wel dat hij ongelegen komt. Ze vergaderen. Het Sanhedrin is, nu het morgen geworden is, in een officiële rechtszitting bijeen.
Maar nu komt één van Jezus' discipelen hen storen: "Ik heb gezondigd, verradende onschuldig bloed." "Wat gaat ons dat aan?", zeggen de leden van het Sanhedrin, "Gij moogt toezien." Daar hebben wij niets mee te maken, Judas. Wij hebben je niet gedwongen om Jezus te verraden voor dertig zilverlingen. Dat was jouw plan!
Radeloos smijt Judas het verradersloon de tempel in. Waar moet hij heen met zijn berouw? Naar God! Want ...door Zijn kennis zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen. Maar Judas kan het niet, hij wil het niet, hij gelooft het niet. Judas gelooft niet dat de Heere Jezus onschuldig lijdt omdat Judas zo schuldig is. Judas gelooft niet dat Jezus straks gaat sterven opdat hij het Leven zal kunnen ontvangen. Judas kent het Leven niet, en hij kiest in wanhoop voor de dood. Ja, en dan al die muntjes, die op de grond liggen. Wat zullen de overpriesters daar nu mee doen? In de offerkist leggen, kan niet, want het is bloedgeld. Het is verradersloon. De huichelaars. Het geld eruit halen om Judas te betalen voor zijn verraad, konden ze wel, maar het geld terugleggen, willen ze niet.
Weet je wat? Ze zullen van dat geld die akker van de pottenbakker kopen. Daar kunnen ze dan voortaan vreemdelingen begraven. En er is niemand van de Schriftgeleerden, die denkt aan de woorden van de profeet Zacharia: En zij hebben Mijn loon gewogen, dertig zilverlingen. (...) En ik nam die dertig zilverlingen, en wierp ze in het huis des HEEREN, voor den pottenbakker. Hoe vaak zouden ze deze woorden op de sabbat aan het volk hebben voorgelezen?

Pilatus heeft er niet veel zin in. Ze willen dat hij naar buiten komt. Ze willen niet naar binnen, die hoogmoedige joden. Als ze bij een heiden binnenstappen worden ze onrein. Dan kunnen ze het pascha niet meer eten. Hij is benieuwd waar ze mee komen. Waarom zouden ze hem nodig hebben? De meeste rechtszaken handelen ze zelf af.
"Wat beschuldiging brengt gij tegen deze Mens?", vraagt Pilatus. De leden van het Sanhedrin draaien er nog wat omheen. Ze zeg-gen: "Indien Deze geen kwaaddoener was, zo zouden wij Hem u niet overgeleverd hebben." Maar zo makkelijk komen ze niet van Pilatus af. Wat een hooghartige joden. Als ze zo beginnen, dan kennen ze hem nog niet.
Neemt gij Hem en oordeelt Hem naar uw wet. Hier treft Pilatus de joden mee. Dat is nu juist het probleem; ze willen Hem zo graag doden, maar dat mogen ze niet meer sinds de Romeinen de baas zijn in Israël. Met tegenzin antwoorden de overpriesters: "Het is ons niet geoorloofd iemand te doden." En dan komt de beschuldiging: "Hij brengt het volk in oproer, Hij zegt dat de joden geen belasting meer aan de keizer moeten betalen en Hij zegt dat Hij Christus de koning is!" Wat een vreemde beschuldiging. Welk volk gaat nu zijn eigen koning ter dood veroordelen? Moet iemand daarom sterven?
Pilatus zal Jezus wel eens ondervragen. Hij neemt Hem mee naar binnen. "Zijt Gij de Koning der Joden?" Als de Heere Jezus dan vertelt dat Zijn Koninkrijk niet van deze wereld is, is Pilatus overtuigd: Deze man is onschuldig. Hij zegt wel wonderlijke dingen en Pilatus begrijpt ook niet alles, maar Hij is geen bedreiging. Hij hoeft niet te sterven.
Maar dan kent Pilatus de overpriesters nog niet. Als hij buiten zijn vonnis bekend maakt, beginnen ze hard te roepen. Zo makkelijk laten ze hun prooi niet ontglippen. Niet na zo'n vermoeiende nacht, waarin ze eindelijk een aanklacht vonden. Ze roepen dat hij een oproerling is. "Hij beroert het volk, lerende door geheel Judéa, begonnen hebbende van Galiléa tot hier toe."
Pilatus denkt na. Als het volk maar niet in opstand komt. Er komen steeds meer mensen bij! En er zijn al zoveel mensen in de stad om het paasfeest te vieren. Maar wat zeggen ze daar? Galiléa? Herodes bestuurt de provincies Galiléa en Perea. Dan moeten ze bij hem zijn met hun beschuldigingen tegen die Jezus van Nazareth. En Herodes is ook in Jeruzalem. Maar dan is het probleem opgelost! Nu is Jezus op weg naar het paleis van Herodes. Hij mag het opknappen.

Herodes vindt het wel mooi, dat Jezus er is. Hij heeft al zoveel over Hem gehoord. Nu kan hij Hem eens in levende lijve zien. Misschien wil Jezus wel een teken laten zien. Het is trouwens ook wel een eer dat Pilatus Jezus naar hem stuurt. En op denzelfden dag werden Pilatus en Herodes vrienden met elkander; want zij waren te voren in vijandschap den een tegen den ander.
Maar wat Herodes ook vraagt aan Jezus, hij krijgt geen antwoord. Hoe heftig de overpriesters en de Schriftgeleerden Jezus ook beschuldigen, Jezus zwijgt.
Jezus lijdt in stilte. Hij moet de drinkbeker alleen leegdrinken, tot op de bodem. Gods wil moet geschieden. Er is geen mens die Jezus' lijden kan verzachten. Gods toorn daalt neer op de Onschuldige, om een plaats in de hemel te bereiden voor schuldigen. Jezus zwijgt als de soldaten van Herodes hem bespotten. Hij zwijgt als ze een blinkend kleed om Zijn schouders leggen, omdat Hij een Koning is. Hij zwijgt als Herodes Hem terugstuurt naar Pilatus, omdat hij ook niets meer met Hem weet te beginnen. Ook Herodes heeft geen schuld in de Heere Jezus gevonden.

Pilatus is wanhopig. Wat moet hij toch met deze onschuldige Man? Alles lijkt te mislukken. Herodes heeft Jezus weer teruggestuurd. Het volk koos ervoor om in plaats van Jezus Barabbas los te laten. Daar had hij helemaal niet op gerekend. En nu krijgt hij net een boodschap van zijn vrouw. Ze heeft gedroomd over Jezus. Ze heeft Hem rechtvaardig, onschuldig, genoemd. Pilatus weet het ook: deze Man is onschuldig. Maar loslaten durft hij Hem niet. Dat zal een enorme rel veroorzaken. Het volk zal niet meer in de hand te houden zijn. En als keizer Tiberius dat te weten komt, dan zal Pilatus zijn baan kwijtraken.
Pilatus weet het niet meer. "Wat zal ik dan doen met Jezus, Die genaamd wordt Christus?", roept hij. "Laat Hem gekruisigd worden!", is het antwoord. "Wat heeft Hij dan kwaads gedaan?", roept Pilatus wanhopig tegen het volk: Maar er komt geen antwoord meer. Het volk schreeuwt nog maar één ding: "Kruis Hem, kruis Hem."

Pilatus laat een schaal met water halen. Daarin wast hij zijn handen. Hij kijkt het volk aan. Ik ben onschuldig aan het bloed van deze Rechtvaardige. Het is niet zijn verantwoordelijkheid als Jezus sterft. Die verantwoordelijkheid rust nu op de joden die Jezus willen kruisigen. En de joden nemen die schuld op zich, als Jezus dan maar gekruisigd wordt. Zijn bloed kome over ons en onze kinderen.
Pilatus zal Jezus nog laten geselen. Hij zal de rug van deze Onschuldige openrijten. En dan is het de beurt van de soldaten. Ze nemen Hem mee naar de binnenplaats van het rechthuis. Hij is toch een Koning? Dan zullen ze Hem kronen met een doornenkroon. Hij is toch een Koning? Een koning heeft een purperen koningsmantel. Is Hij de Koning der Joden? Zij zullen hem een rietstaf geven. En ze lachen en ze spotten en ze slaan op Zijn hoofd met de staf. Wees gegroet, Gij Koning der Joden! Ze slaan Hem midden in Zijn gezicht. Totdat Pilatus vindt dat het genoeg is geweest. Als het volk Jezus zó ziet, zal het medelijden krijgen. Kijk Hem nou staan, overdekt met wonden, met bebloed hoofd...de Koning der Joden. Zie de Mens.
Kruis Hem! Kruis Hem! Het volk kan niets anders meer roepen. Dan beslist Pilatus: "Neemt gijlieden Hem en kruist Hem; want ik vind in Hem geen schuld."
Wat!... wat roept het volk nu? "Hij heeft Zichzelf Gods Zoon gemaakt, daarom moet hij sterven!" Dat hebben ze nog niet eerder gezegd. Pilatus wordt nog banger. "Vanwaar zijt Gij?", vraagt hij aan Jezus in het rechthuis.
Maar Jezus zwijgt. "Weet Gij niet dat ik macht heb U te kruisigen, en macht heb U los te laten?", zegt Pilatus. Rustig wijst de Heere Jezus Pilatus terecht. Die macht heeft Pilatus niet van zichzelf, die heeft hij van God gekregen. Maar Pilatus weet het nu zeker: Deze Man moet losgelaten worden.
Kruis Hem! Kruis Hem! Wij hebben geen Koning dan de keizer. Het volk is hysterisch. De duivel zit hier achter. De duivel wil niet dat er mensen zalig worden. Hij bestrijdt Gods werk op alle mogelijke manieren. Jezus moet gekruisigd worden. Jezus moet sterven. Toen gaf hij Hem dan hun over, opdat Hij gekruist zou worden. En zij namen Jezus en leidden Hem weg. Daar gaat Hij, alleen, als een bok in de woestijn, overladen met de schuld van anderen. ...door Zijn kennis zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen.
Hij heeft alle ongerechtigheden gedragen. Hij is onschuldig ter dood veroordeeld. Hij is gestorven. Toen Hij uitriep: "Het is volbracht!", scheurde het voorhangsel. De priester, die zojuist het avondoffer, het reukoffer in het Heilige ging brengen, zag het voorhangsel scheuren. Hij kon zomaar in het Heilige der heiligen kijken. Nooit hoeft er meer het bloed van een bokje op het verzoendeksel gesprenkeld te worden. Nooit hoeft er meer een bokje de woestijn ingestuurd te worden. Want de Onschuldige heeft de zonden gedragen.
Na Zijn dood is de Heere Jezus begraven.
Maar Hij is ook opgestaan, opgevaren ten hemel. En toen is Hij de hemel binnengehaald door juichende engelen. Hij kreeg een plaats aan de Rechterhand van Zijn Vader. En daar is Hij nog. Hij bidt daar. "Vader", zegt Hij, "Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt; want Gij hebt Mij liefgehad, voor de grondlegging der wereld." Eens komt Hij terug. Dan zal Hij al die schuldige mensen binnenhalen die Hem liefhebben, die mensen voor wie Hij al die tijd heeft gebeden, dat hun geloof niet op zou houden. Hij zal ze onschuldig, rechtvaardig verklaren omdat Hij, de Onschuldige hun schulden, hun ongerechtigheden heeft gedragen.
Wat is de Heere barmhartig. Wat is Gods genade groot! Groter dan de grootste zonde. Veel groter dan al jouw zonden bij elkaar. En Hij vergeet je niet. Hij zoekt jou. Hij wil dat je je zaligheid buiten jezelf in Christus zoekt! Als je dat doet, dan kun je het meebidden zoals het in het dankgebed van het Avondmaalsformulier staat: "O almachtige, barmhartige God en Vader, wij danken U van ganser harte, dat Gij, uit grondeloze barmhartigheid, ons Uw eniggeboren Zoon tot een Middelaar en offer voor onze zonden, en tot een spijs en drank des eeuwigen levens geschonken hebt; en dat Gij ons geeft een waarachtig geloof. (...)"

Achtergrondinformatie

VERHAALLIJN
De vertelling begint in het Oude Testament met de Grote Verzoendag. Alle handelingen en ceremonieën hebben een betekenis. Ze wijzen heen naar de bloedstorting van de Heere Jezus op Golgotha.
Vanuit het Oude Testament wordt de lijn doorgetrokken naar het Nieuwe Testament. Het oneerlijke proces van de Heere Jezus wordt benadrukt. Er wordt ook steeds teruggegrepen op teksten uit het Oude Testament en op het eerste gedeelte van de vertelling. Uiteindelijk wordt de lijn doorgetrokken naar het Avondmaalsformulier, De vertelling eindigt met een korte toepassing.

DECLAMATORIUM
Het declamatorium is opgebouwd rond de vertelling. Jesaja 53 wordt behandeld door zingen en spreken, zowel door letterlijke teksten uit Jesaja 53 als door verzen in dichtvorm, afgeleid van verzen uit Jesaja 53. Als u het declamatorium gebruikt is het niet nodig vooraf Jesaja 53 te lezen.

DE GROTE FEESTEN
Op het Pascha herdacht men de uittocht uit Egypte. Het feest, dat een week duurde, werd gevierd werd aan het begin van de gersteoogst. Men bracht de eerste schoof gerst mee om te offeren.
Vijftig dagen later werd het Pinksterfeest gevierd. Men herdacht dan de wetgeving op de Sinaï. Op dit feest bracht men twee broden om te offeren mee. Deze waren gebakken van de eerste tarwe die net geoogst was. God werd gedankt omdat de vruchtbaarheid van het land Zijn gave is.
Als in oktober na het fruit ook alle druiven voor de wijn waren geoogst, ging men voor de derde keer naar de tabernakel / tempel. Dan werd de Grote Verzoendag gevierd. De Grote Verzoendag werd gevolgd door het Loofhuttenfeest, waarop men, tijdelijk wonend in zelfgemaakte hutten, herdacht dat men eens in tenten in de woestijn woonde. (Exodus 12, Leviticus 23, Deuteronomium 16)

DE GROTE VERZOENDAG
De Grote Verzoendag is bedoeld als een dag van verootmoediging en verzoening. Elke dag wil de Heere zonden verzoenen, maar op deze dag is er een algemene verzoening van alle overtredingen. Op deze dag nam de hogepriester de hele offerdienst waar.
De Grote Verzoendag is de enige door God voorgeschreven vastendag, waarop iedereen, behalve zieken en kinderen, zich van eten en drinken moest onthouden. Het is ook de enige dag waarop de hogepriester In het Heilige der heiligen komt. Het bloed wordt gesprenkeld op het verzoendeksel, gestreken aan het reukofferaltaar en de rest wordt uitgestort aan de voet van het brandofferaltaar. Door het bloed wordt de weg van het gebed weer geopend. (Leviticus 16)

ZONDEBOK
In beide bokken wordt Christus afgebeeld. In de bok die geofferd wordt als het Lam Gods dat geslacht wordt voor de zonde van Zijn volk en in de bok die weggezonden wordt als het Lam Gods dat de zonde der wereld heeft weg gedragen.
Het wegzenden van de bok in de woestijn wijst op Christus, Die buiten de stad is gebracht, in onze plaats door God verworpen en weggedaan, dragende de straf die wij verdienen. De woestijn is het beeld van de godverlatenheid, de woonplaats van de duivelen en alles wat onrein is. Zo is Christus door God verlaten.

DE VEROORDELING VAN JEZUS DOOR HET SANHEDRIN
Er vinden twee rechtszittingen plaats, een onofficiële in de nacht in het paleis van Kajafas en een officiële in de morgen in de rechtszaal bij de tempel. Volgens de wet mag het hooggerechtshof alleen overdag samenkomen om een vonnis uit te spreken. De morgenvergadering bekrachtigt de reeds eerder uitgesproken veroordeling. Mattheüs en Markus beschrijven de nachtelijke rechtszitting; Lukas beschrijft de rechtszitting die 's morgens wordt gehouden.

HET SANHEDRIN
Het Sanhedrin (= de Hoge Raad) is het opperste gerechtshof in Israël. Het bestaat uit 71 leden, samengesteld uit overprlesters, Schriftgeleerden, oudsten en de hogepriester, die de voorzitter is.
Oversten als Jozef van Arimathéa en Nicodémus, die ook zitting hadden in het Sanhedrin, durven het blijkbaar op dit moment niet openlijk op te nemen voor Jezus. Ze zijn bang uit de synagoge geworpen te worden. Pas later bij Jezus' begrafenis leggen ze hun schroom af, uit liefde voor hun Zaligmaker. De leden van het Sanhedrin zijn overtuigd van Jezus' onschuld, want anders zouden ze geen valse getuigen hebben opgeroepen.

PONTIUS PILATUS
Pontius Pilatus is de door de Romeinen aangesteld stadhouder (procurator) over Judea, Samaria en Idumea. Hij bestuurt namens keizer Tiberius een deel van Syrië dat als provincie tot het Romeinse rijk behoorde. Hij vertegenwoordigt het hoogste rechterlijke gezag in Judea. Pilatus woont in Cesarea, maar hij is t.g.v. het Pascha in Jeruzalem om bij een eventueel oproer direct in te kunnen grijpen.

Aantekeningen bij de tekst

Deze schets gaat over meerdere Schriftgedeelten. De geciteerde, cursief gedrukte teksten in de vertelling komen, op enkele teksten uit het Oude Testament na, uit Mattheüs, Markus, Lukas en Johannes.

Johannes 11 : 47-53
vers 48: en de Romeinen zullen komen: De Romeinen zullen de opstand bloedig neerslaan.
vers 48: en wegnemen beide onze plaats en ons volk: Wij zullen onze zelfstandigheid verliezen en onder direct gezag van Rome geplaatst worden.
vers 51: En dit zeide hij niet uit zichzelf: Hij bedoelt wat anders te zeggen, maar God bestuurt zijn tong. Hij spreekt, zoals een Bileam deed, namens God.

Jesaja 53
vers 6: wij keerden ons een iegelijk naar Zijn weg: leder mens gaat van nature zijn eigen zondige gang.
vers 9: men heeft Zijn graf bij de goddelozen gesteld: Hij is als een misdadiger gestorven,
vers 9: en Hij is bij de rijke in Zijn dood geweest: Christus is in het graf van de rijke Jozef van Arimathéa begraven.
vers 11: Door Zijn kennis: De kennis waardoor Christus bekend en aangenomen wordt als Heiland.

Mattheüs 26 : 57-68
vers 61: Deze heeft gezegd: Ik kan de tempel Gods afbreken enz.: Dat heeft Jezus niet gezegd, maar; Breekt deze tempel af en in drie dagen zal ik dezelve oprichten. Jezus bedoelde niet de tempel van hout en steen, Maar Hij zeide dit van de tempel van Zijn lichaam. 

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 februari 2004

Mivo -12 | 35 Pagina's

Onschuldig!

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 februari 2004

Mivo -12 | 35 Pagina's