JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Handleiding 5a: David wordt koning

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Handleiding 5a: David wordt koning

God is alwetend

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toelichting op het thema
Dit jaar behandelen we in de Kompasschetsen het thema ‘Gods eigenschappen’. De achterliggende tijd zijn al behandeld: Gods lankmoedigheid, heiligheid, almacht, rechtvaardigheid, genade, liefde en trouw. In deze schets zal het gaan over Gods alwetendheid.

Doel van de vertelling
Door deze vertelling willen we de kinderen een indruk geven wat het betekent dat de Heere alwetend is. Wij staan er zo weinig bij stil dat voor de Heere niets verborgen is en dat Hij zelfs onze gedachten weet, zonder dat wij ze uiten en zelfs nog voordat wij ze kunnen bedenken. Is de alwetendheid van God voor ons tot schrik of is het een troost te mogen weten dat de Heere zelfs ons innerlijk kent?

Introductie van het thema voor de kinderen
Suggestie 1
a. Neem twee dezelfde doosjes. Maak van het ene een heel mooi doosje. Vul ze daarna. Doe in het versierde (mooie) doosje iets wat waardeloos is (bijvoorbeeld: stenen, zand). Doe in het ‘kale’ (niet versierde) doosje iets moois, wat meer waarde heeft.
b. Neem drie dezelfde mokken of bekers (ze mogen niet doorzichtig zijn). Versier de buitenkant van twee bekers mooi; de andere blijft ‘kaal’. Vul daarna de ‘kale’ met een lekkere drank. Vul de andere met modderwater.
Laat de kinderen er één kiezen. Vraag ook waarom ze juist die kiezen. Daarna vertelt u het verhaal. Kom na afloop nog eens terug op wat de kinderen hebben gekozen en waarom ze dat deden. ‘Wij kijken zo vaak alleen naar de buitenkant, want wij weten niet hoe het in iemands hart is. De Heere kent ons hart.’

Suggestie 2
Maak twee kolommen. Schrijf erboven: ‘veel weten’ - ‘alwetend’. Praat hier met de kinderen over. Schrijf de antwoorden van de kinderen eronder. Je kunt vragen: Wat betekenen de woorden? Waar denk je bij deze woorden aan? Wat zijn de overeenkomsten? Wat de verschillen? Weet je iemand die zo is?

Zingen
Psalm 139:1, 2, 4, 7 en 14
Psalm 132:6, 7, 11 en 12
Psalm 89:8, 9 en 15
Psalm 33:7 en 8
Psalm 20:3
Psalm 144:4
Psalm 2:7 (zingen na vertelling)
Eigen geschrift Davids (achterin het psalmboekje)

Lied uit ‘Tot Zijn eer’: Doorgrond mijn hart

Lezen
1 Samuël 16:1-13

Kerntekst
Want het is niet gelijk de mens ziet, want de mens ziet aan wat voor ogen is, maar de HEERE ziet het hart aan. ( 1 Samuël 16:7)
Ik, de HEERE, doorgrond het hart. (Jeremia 17:10a)

Vertelling

In zijn huis in Rama zit Samuël. Hij is verdrietig.
Over Israël regeert een koning. Alleen, het is geen koning die vraagt wat de Heere wil. Nee, koning Saul doet waar hij zelf zin in heeft. De Heere had hem een opdracht gegeven. Hij moest alle Amalekieten doden en ook het vee dat ze hadden. Maar in plaats van al het vee te doden, had Saul de mooiste dieren laten leven. Bovendien had hij ook de koning van de Amalekieten gespaard. De Heere had daarom gezegd, dat Saul geen koning mocht blijven.
En daarom is Samuël nu verdrietig. Hij maakt zich zorgen. Hoe moet dat nu als Saul geen koning meer is? Wat zal er dan met het volk gebeuren, waarover Saul regeert? Samuël is een knecht van de Heere en hij leeft dicht bij Hem.

En dan komt de Heere. Hij heeft een opdracht voor Samuël. De Heere weet wel van zijn verdriet. Hij weet alle dingen. Hij kent ook het hart van Samuël. Dat laat Hij ook merken, want Hij zegt: ‘Hoe lang zult gij rouw bedrijven over Saul, die Ik toch verworpen heb, dat hij geen koning is?’ Het is net alsof de Heere zegt: Samuël, waarom ben je er nu nog steeds verdrietig over, dat Saul geen koning meer mag zijn? Ik heb hem verworpen. Daar moet je nu niet langer verdrietig over zijn!
Maar de Heere geeft hem ook een opdracht. Hij zegt: “Je moet naar Bethlehem. Daar woont Isaï. Hij is uit de stam van Juda. Ik heb één van zijn zonen uitgekozen om koning te worden. Samuël, vul je hoorn met olie en ga naar Bethlehem. Ik zal je aanwijzen wie je moet zalven.”
Samuël hoort die opdracht en… hij schrikt! Als Saul hoort dat hij iemand anders tot koning gaat zalven, wat zal er dan gebeuren?
Samuël zegt het ook tegen de Heere: “Maar Heere, Saul zal het horen en hij zal mij doden.”
Hoor je dat? Samuël gaat met zijn vragen naar de Heere. Ga jij ook met de vragen die je hebt naar de Heere toe? Hij kent je vragen al vóórdat jij ze stelt. Hij is alwetend. Hij wil je antwoord geven.
Wat zegt de Heere tegen Samuël? “Neem een kalf mee en zeg tegen de oudsten van Bethlehem dat je gekomen bent om een offermaaltijd te houden. Je moet Isaï en zijn zonen ook uitnodigen voor de maaltijd en dan zal Ik je zeggen wie je moet zalven.”
Wat is de Heere goed en geduldig! Hij zorgt voor Samuël. Hij wil helpen, ook als wij niet meer weten hoe het moet!

Daar gaat Samuël, op weg naar Bethlehem om de opdracht van de Heere uit te voeren.
Maar… kijk eens: vanuit Bethlehem komt een groepje mannen Samuël tegemoet. Het zijn de oudsten, die over het stadje moeten regeren. Ze hebben gehoord dat Samuël eraan komt. Hij heeft een offerdier bij zich. Wat zou Samuël komen doen? Samuël is immers de knecht van de Heere?
Als ze bij hem zijn gekomen, vragen ze: “Is uw komst met vrede? Samuël, wat is de oorzaak dat u komt? Hebben wij misschien gezondigd en komt u ons dat vertellen?”
Hoor je dat? Ze zijn bang dat ze iets verkeerd hebben gedaan. Maar Samuël stelt hen gerust. “Mijn komst is met vrede. Ik ben gekomen om de Heere een offer te brengen en een offermaaltijd te houden. Jullie mogen allemaal komen en ook Isaï en zijn zonen.”

Een poosje later zijn er heel veel mensen bij elkaar gekomen. Het offerdier wordt geslacht en van het vlees dat niet geofferd wordt, mogen de mensen straks gaan eten.
Kijk, daar gaat de deur open. De oudste zoon van Isaï komt binnen. Het is Eliab. Samuël kijkt Eliab eens aan. Wat een sterke man is dat! Hij zal vast goed kunnen vechten. Het is iemand die het volk wel kan leiden. Dat zal een goede koning zijn! Hem zal Samuël wel moeten zalven…
Maar de Heere spreekt in het hart van Samuël: “Nee Samuël, Eliab is het niet! Ik heb hem niet uitgekozen om koning te zijn. De mens ziet aan wat voor ogen is, maar de HEERE ziet het hart aan.” Samuël, jij kijkt naar de buitenkant. Daarom vind je dat Eliab een goede koning zou kunnen zijn. Maar Ik kijk niet naar de buitenkant, Ik kijk naar het hart! En daarom heb Ik hem niet uitgekozen om koning te zijn.
Wat doen wij dat ook vaak! We kijken of iemand aardig lijkt; of naar de kleren die iemand aan heeft. Of we kijken of iemand goed kan leren of goed in sport is. En dan denken we dat zo iemand ook aardig is… En iemand die niet zulke leuke kleren aanheeft, of niet zo goed kan leren of sporten, die vinden we daarom ook niet aardig…
Dat doet de Heere niet. Hij kijkt naar het hart.

Opnieuw gaat de deur open. Daar komt Abinadab, de tweede zoon van Isaï binnen. Ook hij ziet er groot en sterk uit. Ook hij zou vast wel een goede koning zijn… Dan zal het deze wel zijn, denkt Samuël. Maar weer klinkt de stem van de Heere: “Deze heb Ik ook niet verkoren. Ik heb hem niet uitgekozen om koning te zijn.”
Dan roept Isaï zijn derde zoon. Het is Samma. Maar ook die is het niet…
Zo komen de zeven zonen van Isaï de kamer binnen. En iedere keer moet Samuël zeggen: “Deze heeft de Heere niet verkoren.”
Dan gaat de deur dicht. Iedereen is binnen. Heeft Samuël zich vergist?
Samuël kijkt Isaï aan: “Zijn dit echt ál uw zonen?”
“Nee,” antwoordt Isaï, “de kleinste is er niet bij. Die is bij de schapen.”
“Laat hem halen,” zegt Samuël, “want eerder zullen we niet gaan eten.”

In het veld zit een jongen. Het is David. Hij past op de schapen van zijn vader. Hij moet ervoor zorgen dat de schapen eten en drinken krijgen. Daarvoor zoekt hij gras en water. Hij gaat voor de schapen uit en zij moeten hem volgen. Hij brengt ze op plaatsen waar voedsel voor hen is. Zo zorgt hij voor de schapen. Ook moet hij ze beschermen. Hij moet ervoor zorgen dat er geen wild dier komt, een leeuw of een beer, die één van de schapen rooft en opeet. Hij moet over hen waken! En dat doet hij ook. Nu liggen de schapen rustig om hem heen en sommige zijn nog aan het grazen.

Luister eens! Plotseling begint David te zingen! ‘Het ruime hemelrond vertelt met blijde mond Gods eer en heerlijkheid.’ Hoor je dat? David zingt over de Heere en wat Hij geschapen heeft. Hij eert de Heere door voor Hem te zingen. David heeft de Heere lief.
Maar niet alleen zingt hij over wat de Heere heeft gemaakt. Nee, luister maar! Daar klinkt opnieuw zijn stem. ‘De HEERE is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. Hij doet mij nederliggen in grazige weiden, Hij voert mij zachtjes aan zeer stille wateren. Hij verkwikt mijn ziel. Hij leidt mij…‘ Hij zingt ook over Wie de Heere is! Ja, want David kent de Heere! Hij weet dat de Heere voor hem zorgt, zoals hij dat voor de schapen mag doen. Dat kan de Heere veel beter doen dan hij het ooit kan.

David is de jongste zoon van Isaï. Hij heeft de Heere lief. Hij heeft van de Heere al jong een hart gekregen dat zonder Hem niet meer gelukkig kan zijn. Een hart dat de Heere nodig heeft bij alles wat hij doet. Ook bij het werk dat hij iedere dag moet doen: op de schapen van zijn vader passen.
Kijk, David ziet iemand aan komen. Het is een knecht van zijn vader. Wat komt hij doen? Hij komt naar David toe: “David, je vader laat je roepen! Samuël, de profeet, is gekomen en hij wil dat je komt.”
Daar gaat David, naar Bethlehem, naar het huis dat de knecht hem gewezen heeft. Als hij binnenkomt, zijn daar vader Isaï en al zijn broers. En inderdaad, Samuël is er ook.
Samuël heeft nog steeds zijn hoorn met olie niet gebruikt. Hij wacht op de jongste zoon van Isaï, die straks zal komen. Hij wacht ook op wat de Heere tot hem zal spreken.
Kijk, daar komt David binnen. Nee, David is nog niet zo oud als zijn broers. Hij is ook nog niet zo sterk, en toch… In de Bijbel staat: hij nu was roodachtig, mitsgaders schoon van ogen en schoon van aanzien. David is een knappe jongen. Hij is ook groot, lang. Dat ziet Samuël allemaal. Maar het belangrijkste ziet Samuël niet.
Weet je wat dat is? David heeft de Heere lief. Hij wil leven zoals de Heere dat van hem vraagt. David heeft leren bidden: Heere, wat wilt U dat ik doen zal? Leer mij naar Uw wil te handelen. David heeft de Heere nodig. Dat kan Samuël niet zien, maar de Heere wel!
En dan spreekt de Heere weer tot Samuël. Hij zegt: Sta op, zalf hem, want deze is het.
Samuël neemt zijn hoorn en giet heerlijk ruikende zalf op het hoofd van David. David wordt door de Heere Zelf gekozen om koning worden. Hij mag weer het werk van een herder gaan doen, maar dan over mensen, zelfs over een heel volk.
Waarom? Omdat David zo knap was? Nee, niet omdat David knapper of beter was dan zijn broers. Maar alleen omdat de Heere hem uitgekozen had. Hij keek naar het hart van de broers. Hij keek ook naar het hart van David. Daar zag Hij liefde tot Hem. Liefde die Hij Zelf gegeven had.

De Heere kijkt ook naar ons hart, naar dat van jou en van mij. Wat ziet de Heere daar? Ziet Hij daar ook liefde voor Hem? Want Hij weet precies wie we zijn en hoe we zijn. Voor Hem kun je niets verbergen. Hij ziet je, altijd! Hij weet wat je doet, ook als jij denkt dat niemand je ziet. Hij weet het als je dingen doet die niet mogen. Hij weet zelfs al je gedachten!
Maar Hij weet het ook als je verdrietig bent. Hij weet het als je bang bent. Hij weet het, als je je alleen voelt. Hij weet álle dingen. Voor Hem kun je niets verbergen, maar voor Hem hoef je ook niets te verbergen.
De Heere ziet het ook als je tot Hem bidt. Hij hoort je. Hij weet van de vragen die er in je hart zijn. Hij weet van dat verlangen in je hart naar Hem. Hij weet van dat verlangen om te mogen leven zoals Hij dat wil. Ook van dat verlangen om Hem meer te mogen kennen. Hij weet ook van je verdriet over alle zondige dingen, die je steeds weer opnieuw doet, terwijl je dat niet wilt… Want Hij kent je, beter dan je jezelf kent.

Daar staat Samuël. Zijn hoorn in zijn hand is leeg. Maar kijk nog eens goed. Het is een hóórn. En een hoorn is onbreekbaar. De Heere wil ermee zeggen: David, het koninkrijk dat Ik je zal geven, is een onbreekbaar koninkrijk. Het zal niet, zoals bij koning Saul, van je afgenomen worden. Waarom niet? Is David dan beter dan Saul? Nee! Maar omdat de Heere het wil. Daarom alleen zal er altijd iemand uit het nageslacht van David koning zijn. Altijd?
Ja, want eenmaal zal uit het huis van David, uit zijn kinderen, de Heere Jezus geboren worden. Hij is Koning tot in eeuwigheid. David was een type, dat betekent een voorbeeld van de Heere Jezus.
Hij is de Alwetende. Hij kent je tot in het diepst van je hart. Hij laat Zich niet afschrikken, ook niet door de zonden die Hij daar ziet. Want weet je wat zo’n wonder is? Juist daarom is Hij nu gekomen. Deze alwetende Koning is almachtig om ook jou daarvan te verlossen. Hij kan je zalig maken van ál je zonden.

Achtergrondinformatie bij het Bijbelgedeelte voor leidinggevenden

De aanleiding tot de zalving van David
We lezen in het eerste vers van dit bijbelhoofdstuk dat de Heere aan Samuël vraagt hoelang hij nog rouw zal dragen over Saul. Koning Saul was door de Heere verkoren om koning te zijn over het volk van Israël. In het begin was hij heel ootmoedig. Maar later veranderde dit. Saul wilde in feite geen koning onder de Heere zijn, maar zelf de dienst uitmaken. Hij wilde een koning zijn zoals alle koningen waren. Dat kwam openbaar toen hij, voor de strijd begon, zeven dagen op Samuël moest wachten die zou komen offeren. In plaats de Heere te gehoorzamen, offerde hij zelf, omdat hij vond dat het te lang duurde. De ongehoorzaamheid van Saul bleek opnieuw toen de Heere hem gebood tegen Amalek te gaan strijden. De opdracht was: alle mensen en dieren doden. Saul liet echter koning Agag leven en ook de beste schapen werden gespaard. Daarop had Samuël het oordeel van de Heere moeten aankondigen. Omdat gij Mij verworpen hebt, heb Ik u verworpen dat gij geen koning over Israël zij.
De Heere geeft Samuël, die daar verdriet over had, de opdracht naar Bethlehem te gaan en daar één van de zonen van Isaï tot koning te zalven in de plaats van Saul.

Zalving
De zalving zag op twee verschillende dingen. Het betekende dat iemand tot een bepaald ambt gekozen werd. Maar het betekende ook dat hij tot het ambt bekwaam werd gemaakt.

De zalving met olie is een beeld van de zalving met de Heilige Geest. Het wijst erop dat degene die gezalfd wordt, door de Heere wordt uitverkoren tot dat ambt. Maar ook wijst het erop, dat hij bekwaam wordt gemaakt om dat ambt uit te oefenen. Want het is alleen de Heilige Geest, Die hem de bijzondere genadegaven kan geven die noodzakelijk zijn om dat te kunnen doen.

Zalving van personen
In de Bijbel komen we drie ambten tegen: profeet, koning en priester. Deze personen werden gezalfd. De opdracht om priesters te zalven vinden we in Leviticus 8. Daar beveelt de Heere Mozes dat hij Aäron en zijn zonen tot priester moet zalven. Dit gebeurde met zalfolie die gemaakt moest worden zoals de Heere had voorgeschreven en die alleen voor dit doel gebruikt mocht worden (Exodus 30:22-30).
Ook koningen werden gezalfd, zoals Saul en hier David. Van Salomo lezen we dat David de opdracht geeft hem te zalven (1 Koningen 1:34).
Over de zalving van profeten wordt niet zo vaak gesproken. We lezen alleen dat Elia de opdracht kreeg om Elisa te zalven tot profeet in zijn plaats (1 Koningen 19:15 en 16).
Profeten, priesters en koningen waren typen (voorbeelden) van de Heere Jezus, In Zondag 12 van de Heidelbergse Catechismus lezen we daarover: “Dat Hij van God de Vader verordineerd is en met de Heilige Geest gezalfd tot onze hoogste Profeet en Leraar (...), tot onze enige Hogepriester (…) en tot onze eeuwige Koning.” De Heere Jezus wordt daarom Messias of Christus genoemd, wat Gezalfde betekent.
Daarover lezen we ook in Psalm 2:6. ‘Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, de berg Mijner heiligheid.’ De kanttekeningen merken bij het woord ‘gezalfd’ op, dat dit betekent ‘overgoten’, te weten met olie.

Verschil tussen de zalving van Saul en David
Er is een opmerkelijk verschil tussen de zalving van Saul en David. Over de zalving van Saul lezen we in 1 Samuël 8-10. De aanleiding tot deze zalving was de vraag van de oudsten van het volk van Israël. Zij zijn bij Samuël gekomen met de vraag een koning over hen aan te stellen. Samuël is met deze vraag naar de Heere gegaan. En Die geeft hem als antwoord dat het volk Hem heeft verworpen, zodat Hij geen Koning meer over hen zou zijn. Samuël moet de oudsten eerst vertellen wat een koning zal doen. Maar het volk blijft bij het verzoek. Daarop wijst de Heere Zelf Saul aan. Dat doet Hij eerst als hij bij Samuël in Rama komt. Als Samuël hem daar zalft, gebruikt hij een kruik. Een kruik is breekbaar. Zo zegt deze kruik eigenlijk al dat het koninkrijk van Saul geen blijvend rijk is. Het is dan ook niet in de gunst van de Heere dat Israël hier een koning krijgt. We lezen daarover in Hosea 13:11. ‘Ik gaf u een koning in Mijn toorn en nam hem weg in Mijn verbolgenheid.’
Als Samuël door de Heere naar Isaï wordt gestuurd om één van zijn zonen tot koning te zalven, lezen we in 1 Samuël 16:1, dat hij de opdracht krijgt: ‘Vul uw hoorn met olie…’
Een kruik ziet op breekbaarheid, maar een hoorn op kracht. Het rijk van David zou een eeuwig rijk zijn. Dat begint hier met David, maar uit Hem zal Davids Zoon, de Heere Jezus, geboren worden, Wiens rijk geen einde zal hebben.
Ook Jehu werd later uit een oliekruik gezalfd (2 Koningen 9:5 en 6).

De Heere verkiest mensen (tot een ambt)
Het is de Heere Zelf Die mensen verkiest tot een ambt. Dat zien we heel duidelijk in deze geschiedenis. Maar ook in de geschiedenissen van de andere koningen van Israël en later van Juda en het Tienstammenrijk. Dat geldt ook voor het ambt van profeet en priester.
In het Nieuwe Testament verkoos de Heere Jezus Zijn twaalf discipelen, later de apostelen. In de plaats van Judas werd Matthias verkozen door middel van het lot (Handelingen 1:26).
Ook vandaag verkiest de Heere nog tot het ambt. Denk aan de verkiezing van predikanten, ouderlingen en diakenen, die worden aangewezen door middel van stemming. Hoewel mensen daar stemmen, is het de Heere Die alle dingen bestuurt. In het bevestigingsformulier staat het heel mooi: ‘…in zijn hart gevoelt dat hij door de gemeente en mitsdien door God verkoren is.’ Daar komt het spreken van de Heere naar voren, net als bij Samuëls zalving van David. Zie ook Spreuken 16:33. ‘Het lot wordt in de schoot geworpen, maar het gehele beleid daarvan is van de HEERE.’

Gods alwetendheid
Bij de Heere zijn alle dingen bekend. Voordat wij ze al bedacht hebben, weet de Heere ze al. Zie ook Psalm 139, waar David over deze alwetendheid spreekt. Het is voor David tot verwondering en aanbidding!
De Heere weet niet alleen de dingen die wij doen, Hij weet ook wat er in ons hart omgaat. Hij kent zelfs de schuilhoeken van ons hart. Hij kent ons beter dan dat we onszelf kennen. Daarom vraagt David in Psalm 19 vers 13b: ‘Reinig mij van de verborgen afdwalingen.’ Hij bedoelde daarmee: ‘de zonden die ik niet zie of merk’ (kanttekeningen). In Psalm 139 vers 24 vraagt hij: ‘Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart; beproef mij en ken mijn gedachten. En zie of bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op de eeuwige weg.’ Zie ook Psalm 17:3 en Psalm 26:2 (berijmd).
De alwetendheid van de Heere is ook een troost: ‘Gij ziet het immers, want Gij aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men het in Uw hand geve; op U verlaat zich de arme; Gij zijt geweest een Helper van den wees (Psalm 10:14).
Op het hart, op onze gezindheid komt het aan. Een goed of nieuw hart is een oprecht hart. Zo’n hart had David van de Heere gekregen.

Samuëls vrees voor Saul
Als de Heere hem de opdracht geeft om naar Bethlehem te gaan en daar iemand tot koning te zalven, vreest Samuël. Hij is bang dat Saul het zal horen en hem zal doden. Hij legt dit ook aan de Heere voor. Die geeft hem de opdracht om een kalf mee te nemen. Hij moet dan zeggen dat hij gekomen is om de Heere offerande te doen. Dit offer is ook daadwerkelijk gebracht, zodat Samuël geen leugen heeft verteld en toch kwam hij niet in gevaar. (Vergelijk David die naar zijn ouders gaat met het feest van de nieuwe maan).
De Heere Zelf geeft Samuël deze opdracht. Hij hoeft dus niet precies de reden voor zijn komst te vertellen. De Heere zendt hem in het geheim om een nieuwe koning te zalven.
“Het offer dat Samuël moet brengen, is een zogenaamd vredeoffer. Daarbij werd een gedeelte van het offerdier geofferd. Van het overige mochten de gasten of de offeraars eten. Vrede houdt in dat alles in overeenstemming is met Gods recht. In een vredeoffer geeft de Heere de gelegenheid om op een speciale wijze uitdrukking te geven aan de dankbaarheid voor de bijzondere ervaring van Gods gunst. Het vredeoffer is dan ook een zaak van vreugde en zo ook de met het offer verbonden maaltijd. Degenen die aan een vredeoffer deelneemt, moet ‘cultisch’ rein zijn. Daarom heiligt Samuël Isaï en zijn zonen als ze deel zullen nemen aan de offermaaltijd. De reinheid is een absolute voorwaarde.” (uit: Ds. R. van Kooten: Meer kennis van Christus)
Voor het brengen van een offer en het houden van de offermaaltijd moesten mensen zich heiligen en reinigen. Alles wat iemand ceremonieel onrein maakte, moest worden verwijderd. Ook moesten de mensen hun kleren wassen, want ze kwamen voor het aangezicht van God. De echte reiniging is het zelfonderzoek in het licht van Gods geboden.

David in zijn familie
David was de jongste zoon van Isaï, uit de stam van Juda, waaruit de Heere Jezus geboren zou worden. Uit Juda zou ook de koning komen. We kunnen dat lezen in Genesis 49, als Jakob, voordat hij gaat sterven, zijn zonen zegent.
Hoewel Isaï van Samuël de opdracht heeft gekregen al zijn zonen voor de maaltijd te heiligen, heeft hij David op het veld bij de schapen gelaten.
De kanttekeningen merken op dat Samuël Isaï ongetwijfeld heeft ingelicht waarom hij was gekomen. Al zijn zonen moesten immers ook op het offerfeest komen? Toch heeft Isaï zijn zoon David niet meegenomen.
In 1 Samuël 17 lezen we dat David van zijn vader de opdracht krijgt zijn broers op te zoeken in het leger van koning Saul. David gehoorzaamt en gaat. In vers 28 lezen we iets opmerkelijks: ‘Als Eliab, zijn grootste broeder, hem - David - tot die mannen hoorde spreken, zo ontstak de toorn van Eliab tegen David en hij zeide: Waarom zijt gij nu afgekomen en onder wien hebt gij de weinige schapen in de woestijn gelaten? Ik ken uw vermetelheid en de boosheid uws harten wel; want gij zijt afgekomen, opdat gij den strijd zaagt.’ David was bij zijn broers niet in tel.
Ook hierin is David een type (voorbeeld) van de Heere Jezus.
Wat het uiterlijk van David betreft, daarvan lezen we in 1 Samuël 16 vers 12: ‘Hij nu was roodachtig, mitsgaders schoon van ogen en schoon van aanzien.’ Hieruit trekken sommige verklaarders de conclusie dat David rood haar heeft gehad. In ieder geval was hij een knappe jongeman.
Ook over zijn lengte kunnen we iets lezen. Als David met Goliath wil gaan vechten, trekt Saul hem zijn kleren aan (1 Samuël 17:39). Dat was in ieder geval het harnas van Saul.

Belijdenisgeschriften
Dordtse leerregels: hoofdstuk 1, artikel 11
“En gelijk God Zelf op het hoogste wijs, onveranderlijk, alwetend en almachtig is, alzo kan de verkiezing van Hem gedaan, niet ongedaan en wedergedaan , noch veranderd, noch herroepen, noch afgebroken worden, noch de uitverkorenen verworpen, noch hun getal verminderd worden.”

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 2018

Kompas Handleiding | 16 Pagina's

Handleiding 5a: David wordt koning

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 2018

Kompas Handleiding | 16 Pagina's