Ondergaande zon
Susanna heeft een oude man gesproken die naar haar heeft geluisterd en haar erop heeft gewezen dat de zon er altijd is, ook al zie je hem niet.
Oktober 1945
Een week later zit Susanna weer op het smalle, witte bankje bij het kleine huisje. Ze laat weer haar ogen dwalen over de heuvels. Het is een sombere avond. De hele dag heeft het geregend en de plassen staan in de tuin. Sinds vorige week voelt Susanna zich onrustig. Ze had hier gezeten en ineens midden in haar huilbui had die oude man er gestaan. Zomaar had ze haar hart uitgestort voor deze vreemdeling. Waarom? Ze weet het niet. Het kan haar ook niets schelen eigenlijk. Hij had niets gezegd. Hij had alleen maar geluisterd. En ineens had hij die rake opmerking gemaakt. Die opmerking had haar tot in het diepst van haar hart geraakt. Zij had gezegd dat ze het koud had, omdat de zon er niet meer was. Maar al is de zon niet te zien, dan is hij er toch nog wel! In gedachten verzonken staart Susanna naar de heuvels van West Sussex. Ze ziet de ene bekende heuvel, maar het rode stipje is er niet op te vinden. Nee, nooit meer. Nooit meer. Susanna wil zich verzetten tegen het gevoel van verdriet dat in haar opkomt. Maar ze kan het niet langer. Haar ogen vullen zich met tranen als ze terugdenkt aan die ene gouden avond. Ze ziet zichzelf weer de heuvel oprennen en dan pardoes stilstaan als ze Jack ziet. Ze ziet zichzelf onhandig tegen Jack praten om daarna weg te vluchten. De pijn verscheurt haar hart als ze Jacks gezicht voor de geest probeert te halen. “O God, waarom?!”, kreunt ze zacht. En meteen kijkt ze verwonderd op. Heeft ze nu zojuist gebeden? Heeft ze iets tegen God gezegd? Zij? Terwijl ze er zo vast van overtuigd was dat God niet leeft? Dat God niet bestaat? In gedachten reist ze verder. Ze ziet zichzelf weer in het kerkje van Graffham staan. Jack staat aan haar zij en ze spreekt de belofte uit: “Jack, ik neem je als mijn wettige echtgenoot, om vanaf vandaag, in goede dagen en slechte dagen, in rijkdom en armoede, in ziekte en gezondheid je lief te hebben, te eren en te koesteren totdat de dood ons scheidt.” Even hapert haar stem, maar dapper gaat ze verder: “Volgens de heilige verordening van God.” Ze hoort hoe de gemeente de warme melodie inzet: “The Lord bless you and keep you. The Lord make His face to shine upon you and be gracious unto you. The Lord lift up the light of His countenance upon you and give you peace. Amen.” De Heere zegene u en behoede u. De Heere doe Zijn aangezicht over u lichten. Susanna’s keel is dichtgeknepen van verdriet. Flarden van de afgelopen jaren schieten door haar heen. Ze is in het kerkje bij de doop van Lynn. Ze kijkt omhoog naar de zonnestralen in de gebrandschilderde ramen. Ze hoort de gemeente de woorden van psalm 27 zingen. En dan ineens ziet ze het gezicht van Jack voor zich. Ze hoort hem zeggen: “Suzy, de Heere is mijn Licht en Heil. Geloof je dat?” Ineens schreeuwt Susanna het uit: “Nee Heere, dat geloof ik niet! U bestaat niet! U hebt gelogen!” Snikkend valt Susanna op haar knieën voor het bankje neer en slaat haar armen om haar hoofd. “Heere God, ik denk dat U niet bestaat. Ik had U gebeden of Jack thuis mocht komen. Ik had U gesmeekt of U Jack weer bij mij terug wilde brengen. U hebt het niet gedaan. U hebt niet gezorgd. U hebt mij alleen gelaten. Ik denk dat U niet bestaat!” Even is het stil, maar in Susanna’s hart stormt het. “Heere, Jack geloofde in U. U was voor hem zijn Licht en Heil. Maar mij hebt U alleen gelaten! Dan laat ik U ook alleen!” Susanna had gehoopt dat deze woorden van afscheid haar vrede zouden brengen. Maar het tegenovergestelde gebeurt. De knoop in haar hart lijkt alleen maar strakker aangetrokken te worden. Wanhopig schreeuwt Susanna het uit: “Heere, als U dan bestaat, help mij dan! Waar bent U?”
“Zie je de zon niet meer?” Susanna kijkt verschrikt om. Daar staat hij weer. Hij is weer hetzelfde rondje gelopen zoals vorige week. De oude man leunt zwaar op zijn stok. Ze veegt een beetje beschaamd haar tranen uit haar ogen. Wat heeft hij gehoord? De oude man laat niets merken en gaat op het bankje zitten. Hij klopt naast hem op het hout. “Kom gerust zitten.” Susanna kijkt schuw naar hem en ze ziet nog steeds die diepe vrede op zijn gezicht. “Zie je de zon niet meer?”, herhaalt de grijsaard zijn vraag. Hij kijkt haar met zijn grijze ogen doordringend aan. “Hebt u mij gehoord?”, vraagt Susanna kleintjes. De man laat niets merken en herhaalt zijn vraag: “Zie je de zon niet meer?” Susanna kijkt naar de lucht. Dikke donkere wolken bedekken de hemel. Ze schudt haar hoofd. “Nee, hij is er niet.” “Jij zíet hem niet!”, valt de oude man plotseling haar in de rede. Susanna kijkt hem bedeesd aan. “Ik hoorde je net schreeuwen. Je hebt tegen het goede Adres geroepen. Dat Adres is er altijd, ook al zie je Hem niet.” Susanna schokt eventjes met haar schouders. Dan lijkt er iets op het gezicht van de man te gebeuren. De rimpels lijken gladgestreken te worden, terwijl de kraaienpootjes rondom zijn ogen zich verdiepen. Zacht en warm klinkt zijn melodieuze stem: “Wanneer ik in duisternis zal gezeten zijn, zal de HEERE mij een licht zijn” (Micha 7:8).
Wordt vervolgd.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 november 2020
Daniel | 32 Pagina's