Eeuwig de Heere LOVEN
In de hal van meneer en mevrouw Van der Blom hangt een gedicht van Hieronymus van Alphen: “Hoe dichter ik nader, aan ’t huis van mijn Vader, hoe sterker ik hijg, naar d’eeuwige woning, het feest van mijn kroning, en het eind van de krijg”. Het gedicht vat het uitzien van het echtpaar uit Krimpen aan den IJssel samen. Meneer Van der Blom: “Hierin is mijn verlangen verwoord. Het verlangen om voor altijd verlost te worden van de zonde en voor eeuwig de Heere groot te maken.”
U bent oud geworden. Kunt u iets vertellen over hoe uw leven er vroeger uitzag?
“Ik ben opgegroeid in een gezin waarin Gods Woord in het middelpunt stond. Ik heb nooit in grote uitspattende zonden geleefd, maar ik kende God niet en het Woord van de Heere zei mij niet zoveel. Dat duurde ongeveer tot mijn zevenentwintigste levensjaar. Toen ging er wat veranderen: Gods Woord ging kracht doen. Ik ging met andere oren luisteren in de kerk; ik zat het Woord als het ware ‘op te eten’, zo graag wilde ik onderwijs ontvangen. Regelmatig las ik in de boeken van F. Bakker, bijvoorbeeld in Gebedsgestalten of Het eeuwige Woord. In het begin van die boeken was een foto van de schrijver afgedrukt. Ik weet nog goed hoe ik -telkens als ik die foto zag- dacht: wat is die man gelukkig en wat ben ik diep ongelukkig. Dat is niet zo gebleven, de Heere heeft door willen werken in mijn leven. Ik heb geleerd dat de zaligheid niet van mezelf komt, maar van de andere kant, van Gods kant. Zalig worden gebeurt alleen door Zijn genade.”
Uw leven is niet altijd makkelijk geweest.
“Zeker niet. Er zijn situaties geweest, waarin de toekomst onzeker was, maar de Heere is altijd goed voor ons geweest. Dertien jaar geleden ben ik geopereerd aan darmkanker. Ik had een heel groot gezwel en de dokter zei dat het er slecht uitzag. Op zo’n moment gaat er heel wat door je heen. Wat zou er aan de hand zijn? Zal ik beter kunnen worden? Op de dag dat ik opgenomen zou worden in het ziekenhuis om geopereerd te worden, las ik psalm 84 vers 7 en 8: Als zij door het dal der moerbeziebomen doorgaan, stellen zij Hem tot een Fontein; ook zal de regen hen gans rijkelijk overdekken. Zij gaan van kracht tot kracht, een iegelijk van hen zal verschijnen voor God in Sion. In dat geloof mocht ik naar het ziekenhuis gaan.”
Hoe is die tijd in het ziekenhuis geweest?
“Daar heb ik een wonderlijke tijd gehad, een kostbare tijd, zowel tijdens de onderzoeken als tijdens het toeleven naar de operatie. De Heere heeft getoond dat Hij, wat Hij in psalm 84 beloofd had, ook doet. De nacht voor de operatie vond ik heel moeilijk en spannend. Toen sprak de Heere echter door psalm 34:
“Des HEEREN engel schaart,
Een onverwinb’re hemelwacht,
Rondom hem, die Gods wil betracht; Dus is hij wèl bewaard.
Komt, smaakt nu en beschouwt,
De goedheid van d’ Alzegenaar.
Welzalig hij, die, in gevaar,
Alleen op Hem betrouwt”.
De duisternis verdween, ik lag te huilen van blijdschap. De zuster zag dat ik huilde en vroeg: ‘Ziet u zo tegen de operatie op?’ Maar dat was niet meer het geval. Ik mocht toen goed van de Heere spreken, van Zijn trouwe zorg. Voor mij. Zo heeft de Heere tijdens heel die ziekenhuisperiode en daarna voor mij en voor mijn vrouw gezorgd.”
U bent negentien jaar ouderling geweest.
“Ik weet nog goed dat ik de eerste keer op tweetal stond en gekozen werd door de gemeente. Ik kon dat niet aannemen, er waren zo veel onmogelijkheden van mijn kant. Ik ging met lood in mijn schoenen naar de kerk om te zeggen dat ik geen vrijmoedigheid had om mijn verkiezing aan te nemen. Dat was niet makkelijk, dat gaf veel strijd. De avond nadat ik voor mijn verkiezing bedankt had, gaf de Heere op een bijzondere manier onderwijs. Ik was samen met mijn vrouw thuis, toen student Kleppe kwam. Hij had gehoord dat ik mijn verkiezing niet had aangenomen en begon te vertellen waar hij die zondag over had gepreekt. Dat was over de twaalf verspieders die uitgezonden waren en het land Israël hadden gezien. Tien verspieders zeiden: ‘Het land is prachtig, maar we kunnen er onmogelijk in’. Jozua en Kaleb zeiden echter: ‘De Heere heeft gezegd dat Hij het land aan ons volk geven zal, dus we zullen het ontvangen’. Ik was als het ware een van de tien verspieders geweest die de belofte van de Heere niet hadden geloofd. Ik had alleen gezien op de onmogelijkheden, terwijl de Heere beloofd had dat Hij me zou helpen. Toen heb ik gezegd: ‘Ik ben het ambt niet meer waardig, ik heb het verzondigd’. Daarna, binnen niet al te lange tijd, werd ik echter weer verkozen en heb ik het ook mogen aannemen.”
Inmiddels bent u oud geworden. Hoe ziet u de toekomst?
“Het is zo’n ontzaglijk groot wonder als je mag uitzien naar die heerlijke toekomst met Hem. Dat je mag uitroepen: ‘Heere, wanneer komt die dag?’ Als we Hem na dit leven mogen ontmoeten, zal het alleen maar zijn: ‘Zijn Naam zal eeuwig eer ontvangen’. Een poosje terug heb ik nog onderwijs gekregen uit de Hebreeënbrief. In hoofdstuk 11 gaat het over de geloofshelden. In vers 13 staat: Deze allen zijn in het geloof gestorven, de beloften niet verkregen hebbende, maar hebben dezelve van verre gezien en geloofd en omhelsd, en hebben beleden dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren.
In dit vers ligt mijn leven verklaard. Dat is het leven van een christen: leven uit het geloof in God. Die verbondenheid met Christus -door het geloof- geeft rust. Als je aan de ene kant mag weten dat je gevangen bent onder de zonde, maar aan de andere kant ook dat Christus gekomen is om mijn zonde weg te nemen, dan is dat niet klein te krijgen. Dan hebben we vastigheid om de toekomst tegemoet te gaan.”
In de Nederlandse Geloofsbelijdenis wordt gesproken over een groot verlangen naar de wederkomst van de Heere. Hoe leeft dat verlangen bij u?
“Dit verlangen leeft, hoewel het niet elke dag even sterk is. Er zijn momenten dat ik denk: Heere, het zal wat wezen dat we U groot zullen maken, zonder gebrek en zonder tekort. Dan zullen we verlost zijn van de zonde en van alles wat van de Heere aftrekt en dan zullen we volmaakt de Heere loven.”
Mevrouw Van der Blom vult aan: “Natuurlijk heb je hier op aarde de kinderen en de kleinkinderen, maar soms word je zo losgemaakt van alles wat op de aarde is, dat heeft dan geen waarde meer. Alles van deze wereld valt in het niet tegenover het verlangen om voor altijd bij Hem te zijn.” Meneer Van der Blom knikt: “Psalm 73 verwoordt ons verlangen: Gij zult mij leiden door uw raad en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. Dat is het.”
U wilt graag goed van de Heere spreken tegen jongeren.
“Het is zo heerlijk om goed van de Heere te spreken. Hij laat telkens weer zien dat Hij van onze zorgen en noden afweet. Ik wil zo graag aan jongeren laten zien dat de dienst van de Heere geen harde dienst is. Het is echt een liefdedienst. Mevrouw Van der Blom vult aan. “Lees ook eens wat goede boeken, zodat je hart naar Christus mag uitgaan.” Meneer Van der Blom: “McCheyne heeft een prachtig boek geschreven: De Bron van zaligheid. Lees daaruit eens de eerste preek. Die gaat over de Opperste Wijsheid. Daarin raadt McCheyne juist jongeren zo aan om de Heere te zoeken. Toen ik zelf jong was, ging ik weleens naar mijn overgrootoma. Dan zat ze altijd in haar stoel en zei ze tegen me: ‘Jonkie, doet er maar naar, doet er maar naar’. Ze bedoelde daarmee: doe maar wat de Heere in Zijn Woord zegt. Zoekt de Heere, roept Hem aan, terwijl Hij nabij is.” Meneer Van der Blom buigt zich voorover in zijn stoel. “Daartoe wil ik jongeren graag aansporen: zoekt Hem in je jonge dagen; dat is de beste tijd om de Heere te dienen.”
“De Heere is altijd goed voor ons geweest”
“Het is zo’n ontzaglijk groot wonder als je mag uitzien naar de toekomst met Hem”
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 december 2019
Daniel | 32 Pagina's