JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

1. Ouderenen ouderenzorg in beweging

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

1. Ouderenen ouderenzorg in beweging

35 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Wat kunnen ouderen nu voor jongeren betekenen? En jongeren voor ouderen? Dergelijke vragen worden belangrijker naarmate de vergrijzing van onze samenleving toeneemt. Deze schets gaat over ouderen in de samenleving.
Het eerste deel van de schets behandelt de geschiedenis van de zorg voor ouderen, de ontwikkeling van de bevolkingssamenstelling en de situatie die daardoor ontstaat. Het tweede deel gaat in op de betekenis van het ouder worden, zowel lichamelijk als maatschappelijk. Daarnaast komt de vraag aan de orde welke verantwoordelijkheden jongeren en ouderen ten opzichte van elkaar hebben, ook bezien vanuit een bijbels perspectief.

De verenigingsavond

Ervaringen rond ouder worden 
• Opening 
• 2x korte inleiding door een oudere - Hoe ervaar ik het ouder worden
• 2x korte inleiding door een jongere - Hoe kijk ik tegen ouder worden aan
• Pauze - Gelegenheid voor opstellen van vragen
• Forum mmv. inleiders, olv. voorzitter - Nodig ook een kerkenraadslid uit!
• Sluiting 

Traditionele JeV-avond 
• Opening 
• Inleiding - Gebruik de schets
• Pauze 
• Discussievragen in groepjes - Gebruik de vragen bij  de schets 
• Plenaire afronding 
• Sluiting 

Contact met ouderen 
• Opening 
• Inleiding - Gebruik de schets
• Vragenlijst - Gebruik pag. 22/23 van de schets
• Pauze 
• Verwerking - Gebruik 'Actief voorouderen, pag. 21 en 'Bezinning', pag. 22. 
• Sluiting 

1. Ouderenen ouderenzorg in beweging

Er was eens een wolf, die nog nooit een mens had gezien. Hij vroeg aan een vos hem een mens te tonen. De vos nam hem mee naar een plekje langs de weg. Er kwam een kind voorbij. "Is dat een mens?", vroeg de wolf. "Nee, dat is een kind, die moet nog een mens worden", zei de vos.

Daarna liep een oude man op de weg "Is dat dan een mens?" vroeg de wolf. "Nee", zei de vos, "dat was een mens". Tenslotte kwam er een boer langs met een zeis in zijn hand. "En dat, is dat een mens?", vroeg de wolf opnieuw. "Ja, dat is nu een mens", sprak de vos.
Echt mens ben je pas als je nuttige arbeid verricht, zo meende de vos. In zekere zin dacht de vos wel een beetje menseli|k. "Later als ik groot ben", zegt de jeugd "Vroeger, toen ik nog werkte", zo verzucht een gepensioneerde. De ene groep wil meetellen, de andere voelt zich vaak afgeschreven. Intussen laat de Bijbel een ander geluid horen: Alzo zegt de Heere der heirscharen. Er zullen nog oude mannen en oude vrouwen zitten op de straten van Jeruzalem, en ieder zal zijn stok in zijn hand hebben vanwege de veelheid der dagen. En de straten dier stad zullen vervuld worden met knechtjes en meisjes, spelende op haar straten (Zach. 8 : 4-5). Jeruzalem zal worden herbouwd, zo vertroost Zacharia de naar de stad teruggekeerde Joden, en de stad zal een normale bevolking hebben. De jeugd en de ouden van dagen horen net zo goed tot de samenleving als de volwassenen, die zich nog in de kracht van hun (werkzame) leven bevinden.
In hoofdzaak komt de financiële zorg voor de ouderen op de laatstgenoemde groep neer en men is het er nu wel over eens dat dit ook zo hoort.
Dit betekent dat de lasten van hen die niet werken (de 'inactieven') op de schouders rusten van hen die wel werken ('actieven'). Die lasten gaan de laatste tijd zwaarder wegen en zullen in de komende tientallen jaren steeds zwaarder gaan drukken. In dit verband wordt wel gesproken over een 'demografische tijdbom'. Wat daarmee wordt bedoeld zal in het eerste deel van de schets worden beschreven.
Bekeken zal worden wie tot de oudere mensen moeten worden gerekend, welke plaats zij vroeger in de samenleving innamen, welke plaats zij nu hebeben en welke ontwikkelingen te zien zijn in de bevolkingssamenstelling.

Oud
In het St. Annahofje, dat in 1503 in Leiden werd gesticht, mochten wonen dertien weduwen off maechden, out boven veertich jaren, guet (goed) van familie, ende getuigenisse, ende vroetsamich (verstandig) van leven. Oud zijn in 1503 is niet hetzelfde als oud zijn aan het einde van de twintigste eeuw.
Iemand van veertig is naar huidige maatstaven eerst in de kracht van zijn leven. Zelf zal hij of zij zich op die leeftijd vaak nog jong voelen. Dat is niet altijd zo geweest.
Aangaande de dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaar, of zo wij zeer sterk zijn, tachtig jaar, zo zegt Mozes in Psalm 90. Natuurlijk waren er uitzonderingen. Toen Mozes stierf was hij 120 jaren oud. Afgezien van de bijzondere tijd van voor de zondvloed, waren leeftijden van boven de honderd in het verleden uitzonderingen.
Dat was niet alleen in het Bijbelse Palestina zo. Ook in het oude Griekenland en in Rome werden mensen van zeventig en hoger als stokoud beschouwd. De oudste Griek schijnt de leeftijd van 110 bereikt te hebben.
Gedurende de Middeleeuwen (500- 1500) was je al hoogbejaard op de leeftijd van zestig. Weinigen haalden in die tijd de vijftig. Ook toen waren er uitzonderingen, zoals Thomas à Kempis, de schrijver van het bekende boekje 'Over de navolging van Christus'. Toen hij in 1471 in Zwolle overleed, was hij 92 jaren oud.
Na 1500 begon de gemiddelde leeftijd langzaam te stijgen. Op het Bruiningshofje te Haarlem lag tussen 1672 en 1 763 de gemiddelde leeftijd bij overlijden op ruim 74 jaar. In 1 735 bereikte één van de bewoonsters zelfs de leeftijd van 102 jaar. Ook vandaag de dag kun je in zo'n geval spreken van een zeer gezegende leeftijd, maar uitzonderlijk wordt het niet meer gevonden. Dan moet je toch minstens de 110 zijn gepasseerd. Een enkeling haalt zelfs de leeftijd van 120 of meer.

De goede oude tijd
Ouderdom stond vroeger vaak in laag aanzien. Dat hing samen met de positie van ouden van dagen in de samenleving. Het merendeel van de mensen werkte door tot het moment waarop dat lichamelijk niet meer kon. Wie met het werken stopte had ook geen inkomen meer. Men werd dan afhankelijk van de armenzorg. Ouderdom was vanouds dan ook het terrein van de liefdadigheid. De zorg voor de ouderen behoorde tot het terrein van de goede werken. Elke christen behoorde de zeven werken van de barmhartigheid te verrichten: het spijzen van hongerigen, het laven van dorstigen, het kleden van naakten, het begraven van doden, het herbergen van reizigers, het troosten van zieken en het bevrijden van gevangenen. In de praktijk waren het echter vooral kloosterlingen, die zich van deze taken kweten. In een tijd dat ouderdom en armoede vaak op hetzelfde neerkwamen, waren het vooral de ouderen, die voordeel hadden van de door de kerk gepredikte naastenliefde.
Overdreven voorstellingen van de geboden hulp moeten echter niet worden gemaakt. De verzorging van toen was beslist niet vergelijkbaar met de verzorging van nu.
In de twaalfde en dertiende eeuw wer den in de opkomende steden stappen gezet om te komen tot instellingen op het gebied van de armenzorg. Onder toezicht van de stedelijke overheden ontstonden in die tijd de gasthuizen.
Op de verschillende afdelingen werden zieken verpleegd, vondelingen opgevangen en ouderen verzorgd.
Bovendien konden reizigers, pelgrims en zwervers overnachten. Dergelijke gasthuizen beschikten soms over aanzienlijke vermogens, dankzij schenkingen en nalatenschappen. Degenen, die zelf over enig kapitaal beschikten, konden zich inkopen. Deze proveniers of kostkopers waren dan voor de rest van hun leven verzekerd van huisvesting en onderhoud. De overwegend mannelijke proveniers konden door meer te betalen extra voorzieningen of diensten verwerven, zoals een eigen huisje of de dagelijkse komst van een beddenopmaakster. Oude vrouwen, die nog voor zichzelf konden zorgen, kwamen in aanmerking voor de zogenaamde hofjes, die door rijke burgers werden gesticht. De stichters lieten zich graag op hun naastenliefde voorstaan. Dit is goed te zien in de spreuk die Agneta Deutz boven de ingang van het door haar in 1695 in Amsterdam gestichte hofje liet aanbrengen: Agneta Deutz laat hier haar liefde en godsdienst blyken, den armen tot troost, tot voorbeeld van de ryken.
Eigen- en naastenliefde gingen zo heel vaak hand in hand.
In het verleden lijkt een negatieve beleving van de ouderdom de boventoon te hebben gevoerd, hoewel er ook aanwijzingen zijn van het tegendeel. De treurende Jeremia van Rembrandt straalt precies datgene uit wat in de ouderdom wordt gerespecteerd: wijsheid, berusting, levenservaring. Dat geldt ook voor het schilderij waarop de moeder van Rembrandt is afgebeeld, terwijl zij de Bijbel leest.
Terugkijkend naar deze eeuwen is er bepaald geen reden om het verleden in dit opzicht als de goede oude tijd te verheerlijken. In de gasthuizen zaten de ouderen vaak temidden van geesteszieken en zwerversvolk. Rechten hadden de bejaarden niet, de bejaardenzorg was een gunst, waar men dankbaar voor diende te zijn. In het reglement van het Suykerhofje, dat in 1667 in Amsterdam de deuren opende, was de regel opgenomen dat de bewoners ieder jaar rond de kersttijd aan de bestuurders toestemming moesten vragen om te blijven. De bestuurders mochten dat verzoek zonder opgave van redenen weigeren.


Zal yder alle Jaeren op Kerstyd aen den Regenten moeten komen versoeken, om noch een jaer op het voorsz. Hofken te mogen blijven wonen, dewyl het in de Regenten absolute Macht is, en blyft, om 't selve toe te staen of te weygeren, sonder dat deselve gehouden zijn eenige de minste reden te geven van haere weygeringe.


In de hofjes, in de gasthuizen en in de 'oudeliedenhuizen', die vanaf de zestiende eeuw speciaal voor de opvang van de oude mensen werden gesticht, bepaalden de bestuurders de regels en de regels waren streng. Hertrouwen was bijvoorbeeld vaak verboden. Niet alleen ruziemakers zelf konden worden verwijderd, maar ook degenen die er getuige van waren zonder dit aan de bestuurders te melden. Wie na de poortsluiting binnenkwam kreeg drie dagen geen bier. Hier en daar was toestemming nodig om buiten de stad te reizen. Van een eigen kamer was in de gasthuizen natuurlijk geen sprake.
Men sliep bij elkaar op slaapzalen, soms met zijn tweeën in één bed. Dat bracht met zich mee dat bejaarde echtparen in de tehuizen gescheiden moesten leven: hij op de mannenafdeling, zij op de vrouwenzaal. De bewoners aten aan lange tafels in gemeenschappelijke eetzalen. Tot ver in de twintigste eeuw was de huisvesting op deze wijze geregeld.

De moderne tijd breekt aan
De moderne opvattingen gaan niet meer uit van liefdadigheid. Steun en hulp worden als een recht beschouwd, in plaats van als een gunst.
Die gedachte is voor het eerst terug te vinden in de verklaring van de rechten van de mens, die in 1 793 in Frankrijk werd opgesteld. In die verklaring werd vastgesteld dat de samenleving verplicht was aan haar burgers de middelen te verschaffen die noodzakelijk waren om in de eerste levensbehoeften te voorzien. Het zou nog lang duren voordat dit ideaal haalbaar werd. In het begin van deze eeuw werden in opdracht van de regering verschillende onderzoeken uitgevoerd. Daaruit bleek dat met name in de steden, maar ook wel op het platteland, de mensen die te oud waren om te werken bij de armenzorg terechtkwamen. De ouderdom werd wel aangeduid als de 'treurigste periode in het leven van de arbeider'. Van de kinderen was meestal weinig steun te verwachten. Zij konden zelf vaak slechts met de grootste moeite rondkomen.
Het kwam echt niet zo vaak voor dat ouderen bij hun getrouwde kinderen bleven inwonen. De huwelijksleeftijd was vaak hoog en de gemiddelde levensverwachting laag. Langdurige samenwoning kwam daardoor sowieso zelden voor. Daarbij is het de vraag of in zulke gezinnen sprake was van zodanige verhoudingen tussen oud en jong, dat ieders inbreng werd gewaardeerd en gerespecteerd.
Financieel bijdragen aan de huishouding konden de bejaarden in ieder geval meestal niet. Slechts een kleine bovenlaag van de bevolking kwam aan sparen toe. Pensioenen bestonden niet.
Het zou nog tot ver in de twintigste eeuw duren voordat in de afhankelijke positie van de ouderen echte veranderingen kwamen. De belangrijkste stap werd gezet in de jaren vijftig, toen de Algemene Ouderdomswet, de bekende AOW, tot stand kwam tijdens het kabinet-Drees. Na een halve eeuw van felle discussies kwam in dat jaar het recht op verzorging daadwerkelijk in de plaats van de vroegere liefdadigheid. De snel toenemende welvaart maakte dat mogelijk. De tijd van de verzorgingsstaat was aangebroken.
De overheid verzorgt de burger van de wieg tot aan het graf. De aanspraken van de individuele burger tegenover de overheid werden als rechten in de wet vastgelegd. Zo garandeerde de AOW een voor iedere persoon gelijke uitkering vanaf de 65e verjaardag. De uitkeringen worden opgebracht door de werkenden. Een bepaald percentage wordt als premie op de lonen ingehouden, net zoveel als nodig is om alle 65-plussers in het betreffende jaar van een uitkering te voorzien. Aangezien de uitkeringen worden omgeslagen over de werkenden, spreekt men wel van een omslagstelsel. In de jaren zeventig zijn de AOW-uitkeringen gekoppeld aan de hoogte van het minimumloon. Dit loon is voldoende om in de eerste levensbehoeften te voorzien.
Door deze koppeling is in dit minimum ook voor de 65-plussers voorzien. De in 1965 ingevoerde Algemene Bijstandswet garandeerde aan iedere hulpbehoevende financiële bijstand voor de noodzakelijke verzorging Ook vele bejaarden profiteerden van deze wet. De AOW-uitkering alleen is niet voldoende om een plaats in een bejaardenhuis te kunnen betalen. Door extra financiële bijstand kwamen de voorzieningen binnen ieders bereik. De ontwikkeling naar een verzorgde oude dag, ingezet aan het einde van de achttiende eeuw, werd met de invoering van de Bijstandswet voltooid.

Oude van dagen, bejaard of senior
Deze financiele verzelfstandiging van de bejaarden werkt ook door in de veranderende opvattingen over de ouderdom. De bejaarden hebben meer zelfrespect gekregen en verzetten zich tegen de betutteling, die in vroeger tijden zo gewoon was. De ouderen willen zelf meespreken over de wijze waarop hun problemen worden geregeld. Het is in het taalgebruik terug te vinden. De aanduiding 'oudjes' wordt thans als kwetsend ervaren, ook de benaming 'oude van dagen' raakt in onbruik. De verbeterde gezondheidstoestand van de gemiddelde bejaarde en de hogere levensverwachting hangen met deze ontwikkeling samen. Bejaarden zijn niet meer per definitie hulpbehoevend.
Integendeel, het merendeel van de 65-plussers functioneert nog volledig zelfstandig en wenst liever als 'senior' te worden aangeduid dan als bejaard.
Zo wordt er tegenwoordig ook wel onderscheid gemaakt tussen de hoog- en jongbejaarden. Vaste grenzen zijn niet aan te geven. Als maatschappelijk gegeven geldt natuurlijk de grens van 65 jaar, het jaar waarin men AOW-gerechtigd wordt. Het zich bejaard voelen zal meestal pas veel later komen. leder mens maakt hierin een eigen ontwikkeling door, met een overwegend geleidelijke achteruitgang van de lichamelijke en geestelijke functies.

Vergrijzing
Intussen vormen de bejaarden een nog steeds groeiende groep in de samenleving. Al vanaf de jaren dertig in de twintigste eeuw is sprake van een forse groei in het totaal aantal bejaarden. Dit proces wordt wel aangeduid met de term 'vergrijzing'. Tot 1930 was steeds ongeveer 6 % van de bevolking ouder dan 65 jaar.
Sindsdien is dat percentage meer dan verdubbeld en het zal de komende jaren nog verder stijgen. Als er niets verandert zal rond 2020 zo'n 17 % van de bevolking ouder zijn dan 65 jaar.

Deze stijging wordt in de eerste plaats veroorzaakt door een voortdurende daling van het gemiddeld aantal geboorten. Het aandeel jongeren begon terug te lopen aan het einde van de vorige eeuw. Na een onderbreking van deze daling in de periode 1945-1960, de jaren van de na-oorlogse geboortegolf, heeft dit proces zich na 1960 onafgebroken voortgezet. Kregen vrouwen die rond 1930 zijn geboren gemiddeld 2,6 kinderen, voor vrouwen die na 1945 werden geboren is dat inmiddels gedaald tot onder de twee. De gezinnen zijn kleiner geworden. Verder is, in samenhang met een grotere deelname op de arbeidsmarkt, het aantal kinderloze vrouwen sterk gestegen. De veranderende leeftijdsopbouw van de bevolking is terug te vinden in de bevolkingspiramides op de volgende pagina.
Aan de hand van deze piramides wordt duidelijk hoe de leeftijdsopbouw van de bevolking de laatste eeuw is veranderd. Aan de onderzijde is het aandeel van de jongeren gedaald, terwijl aan de bovenkant het aandeel van de ouderen is gestegen.
Dit laatste wordt veroorzaakt door de stijging van de gemiddelde levensduur, ook wel aangeduid als de levensverwachting. Met dit begrip wordt het gemiddeld aantal te verwachten levensjaren voor een pasgeboren kind bedoeld. In 1850 lag de levensverwachting rond de 37 jaren. Nu ligt die verwachting voor meisjes op zo'n 80 jaren en voor jongens op bijna 74 jaar. Dit gemiddelde is niet alleen gestegen doordat mensen hogere leeftijden bereiken, maar ook door een enorme daling van de kindersterfte. Naar verwachting zal ook in de komende jaren een verdere stijging plaatsvinden. Op basis van de huidige ontwikkelingen kan worden voorspeld hoe de leeftijdsopbouw van de bevolking in de toekomst zal zijn. De bevolkingspiramide zal in de loop van de eenentwintigste eeuw afvlakken. Vergelijk de piramides voor 1995 en 2050 uit het Statistisch jaarboek van 1996.

Uiteraard zal voorzichtig met dergelijke voorspellingen moeten worden omgegaan. Ze zijn gebaseerd op de huidige ontwikkelingen in de Westerse landen, die natuurlijk kunnen veranderen. Niemand kan voorspellen of de levensverwachting werkelijk zal blijven stijgen. Dat geldt ook voor het aantal kinderen dat geboren zal worden.
Oorlogen of grote natuurrampen kunnen onverwachts tot grote veranderingen leiden. De stroom gastarbeiders heeft niemand in de jaren vijftig voorzien. In die jaren vijftig vertrokken juist honderdduizenden uit Nederland naar landen als Canada, Australië en Zuid-Afrika. Wie veel verder kijkt dan 10 a 15 jaar begeeft zich al op glad ijs.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek voorspelde in 1965 dat de omvang van de Nederlandse bevolking in 2000 zou zijn gestegen tot 21 miljoen, ruim 5 miljoen meer dan nu wordt verwacht. De sterke daling van het geboortecijfer werd in 1965 blijkbaar niet voorzien.
Toch zijn deze voorspellingen zinvol. De overheid zal bijvoorbeeld nu beslissingen moeten nemen over het aantal verzorgingshuizen dat in het begin van de 21e eeuw nodig zal zijn. Er worden nu al middelen gereserveerd voor degenen die in 2036 met pensioen gaan.

Toenemende lasten
Niet alleen het totaal aantal bejaarden groeit. Een veel groter deel van de bejaarden wordt tegenwoordig hoogbejaard. Dit proces wordt wel als de dubbele vergrijzing aangeduid. Door deze ontwikkelingen zal de samenleving voor steeds grotere uitgaven worden geplaatst. De premies voorde AOW-uitkeringen zullen aanzienlijk stijgen. Ook zijn uitbreidingen op het gebied van de bejaardenzorg te verwachten. Door de toename van het aantal ouderen zal een groter beslag worden gelegd op medische voorzieningen. Vooral hoogbejaarden doen een beroep op allerlei kostbare voorzieningen. Het zijn ook vooral de hoogbejaarden die in de verzorgings- en verpleeghuizen wonen. Om kosten te besparen streeft de regering er de laatste jaren naar om bejaarden zolang mogelijk zelfstandig te laten functioneren. Dit streven staat overigens niet los van de onder de bejaarden zelf levende wens om zelfstandig te blijven wonen. Dankzij de verbeterde gezondheidstoestand van de gemiddelde bejaarde is dit zelfstandig blijven wonen ook vaker dan vroeger mogelijk. In die situatie zal de hulpverlening meer moeten komen van kinderen, familieleden en buren. Dit wordt ook wel aangeduid als de 'mantelzorg' of het 'informele zorgcircuit'.
Uitbreiding van de hulpverlening door beroepskrachten stuit op financiële grenzen. Door de toenemende druk op de beschikbare financiële middelen staat de persoonlijke benadering in de bejaardenoorden nu al onder zware druk. Dit wil nog niet zeggen dat er naar gestreefd zou moeten worden bejaarden, die niet meer zelfstandig kunnen leven, in de gezinnen van hun kinderen op te nemen. In de toekomst zullen er veel meer bejaarden zijn zonder kinderen. Verder is het zeer de vraag of ouderen zoveel beter uit zouden zijn wanneer zij afhankelijk worden van de hulp van hun kinderen.
Wanneer bejaarden al klagen over hun leefsituatie, dan heeft dat heel vaak te maken met de inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer (minder privacy) en het geleidelijke verlies aan zelfstandigheid. Daar worden alle bejaarden, die niet zelfstandig meer kunnen wonen, mee geconfronteerd. Dat de hulpverlening grotendeels in handen is van beroepskrachten, wil nog niet zeggen dat de bejaarden zich daar niet wel bij zouden bevinden. Het is niet bekend of bejaarden die bij hun kinderen inwonen tevredener zijn dan de bejaarden die in zorginstellingen leven. Het is overigens verrassend om vast te stellen dat er aanzienlijk meer bejaarden bij hun kinderen inwonen dan dat er bejaarden in tehuizen wonen. In beide gevallen is er minder privacy en zal de bejaarde minder zelfstandig kunnen functioneren. Je kunt daarom niet zomaar zeggen dat we in onze verantwoordelijkheid tekortschieten door de bejaarden te laten opvangen door beroepskrachten
Over de wijze waarop de zorg nu en in de toekomst moet worden gegeven zal verder moeten worden nagedacht.
Zeker wanneer ten gevolge van de vergrijzing de hulpverlening onbetaalbaar wordt, zoals velen vrezen.

2. Oud en jong

In dit tweede deel zal aan de orde komen wat het betekent om oud te zijn, zowel lichamelijk als ook maatschappelijk. Tevens zal daarbij worden ingegaan op de vraag welke verantwoordelijkheden jongeren en ouderen ten opzichte van elkaar hebben, ook bezien vanuit een Bijbels perspectief.

De ouderdom komt met gebreken
(...) Eer dat de kwade dagen komen (...) in den dag wanneer de wachters des huizes zullen beven en de sterke mannen zich zullen krommen en de maalsters zullen stilstaan, omdat zij minder geworden zijn (...) en hij opstaat op de stem van het vogelken, en al de zangeressen nedergebogen zullen worden (...) wanneer zij voor de hoogte zullen vrezen, en dat er verschrikkingen zullen zijn op de weg (...) (Pred. 12 : 1-8). De krachten nemen af, de handen vallen stil, gekweld door slapeloosheid, stemmen die breken, leeuwen en beren die er vroeger niet waren. De beelden die Salomo gebruikt zijn herkenbaar, de ouderdom komt met gebreken. De zintuigen gaan slechter functioneren, de spieren zijn veel sneller moe, de reactiesnelheid loopt terug, de spijsvertering verandert, ouderdom beperkt zich niet tot grijze haren en kaal worden. Alle lichaamsfuncties zijn aan slijtage onderhevig en dat vergt de nodige aanpassing. Niet elke bejaarde kan dat even gemakkelijk aanvaarden. Daarbij komt dat de kleiner wordende wereld ook het voorstellingsvermogen beperkt. Het tempo neemt af, de aansluiting met de 'snelle' wereld gaat verloren. De ouder geworden mens valt terug op zichzelf en zijn allernaaste omgeving.
Ook het denkproces verloopt langzamer. Nieuwe dingen worden minder ge-makkelijk opgenomen. Mede daardoor komen ervaringen vanuit het verleden sterker op de voorgrond. Bij de een vervlakt het gevoelsleven, de ander daarentegen heeft moeite zijn of haar emoties in de hand te houden.
Er zijn bejaarden die graag contact met anderen maken, maar ook dat geldt zeker niet voor alle ouderen.
Sommigen onttrekken zich juist aan het sociale verkeer.
De lange zonnige zomer van het leven is voorbijgegaan, de kwade dagen zijn gekomen. Opmerkelijk is het dat de Prediker de ouderdom niet zozeer beschrijft voor de ouderen zelf - die weten immers wel wat het is om oud te zijn - maar voor de jongeren: gedenk aan uw Schepper in de dagen uwer jongelingschap, eer dat de kwade dagen komen en de jaren naderen, van dewelke gij zeggen zult: Ik heb geen lust in dezelve (Pred. 12 : 1). Kwade dagen voor het lichaam, ook kwade dagen voor de ziel. 'Hoe ouder hoe kouder', wordt wel gezegd. Hoewel dit beslist niet algemeen gesteld kan worden, berust deze regel toch op de ervaring van vele mensen: geen lust meer om aan de Schepper te denken. Zelfs als we niet ongevoeliger zijn geworden voor de dingen des Heeren, geldt de waarschuwing. Een oude man sprak op zijn ziekbed eens over zijn bekering tegen zijn kinderen: "Wat ben ik toch blij dat het gebeurd is, 51 jaar geleden.
Als het nu nog gebeuren moest dan kon het niet meer, want mijn lichaam houdt me zo bezig dat ik nog nauwelijks gedachten aan de Heere en aan hetgeen in mijn leven nodig zou zijn, wijden kan.
Nu kan ik er nauwelijks aan denken, maar het is zo 'n wonder voor me dat het in Gods handen ligt, dat het gebeurd is, dat mijn ziel geborgen mag zijn." (Gedenk uw Schepper, p. 198, 199).
Hier ligt niet alleen een les, maar ook een taak. Toen de biddende handen van Mozes zwaar werden, werd hij ondersteund door Aaron en Hur: Alzo waren zijn handen gewis totdat de zon onderging (Ex. 17 : 8-16). Als het bidden van de oudsten verzwakt, mogen hun handen rusten op de schouders van de jongeren. In hun eenzaamheid mogen ze leven in het huisgezin van de gemeente (Ps. 68 : 7).

Eenzaamheid
"Nu zijn we zelf bejaard geworden. We zagen sommige van onze zusters en broers heengaan. Wie is er nu nog over uit ons ouderlijk huis? Collega 's zijn vertrokken, we weten niet eens zeker of ze nog leven. Goede vrienden verhuisden naar een plaats dichterbij hun kinderen.
In het begin hebben zij ons en wij hen regelmatig bezocht. Later werd dit bezwaarlijker, tenslotte onmogelijk; zij konden niet meer en wij zagen er ook te veel tegen op. Maar er kwamen brieven, uitvoerig en hartelijk; die werden geleidelijk niet alleen korter, ze werden ook geschreven met minder vaste hand. Binnenkort is er enkel nog een verjaardag of met de jaarwisseling een kaartje.
Telefoneren wordt moeilijker, want dezwakke stem wordt onverstaanbaar en doofheid belemmert het verstaan. Dan volgt een rouwkaart, als hun kinderen ten minste zich ons nog herinneren. Er zijn ook niet veel mensen meer, die ons bij onze voornaam noemen of jij tegen ons zeggen, ledereen zegt vader of moeder, oom of tante, mevrouw en meneer.
Het geeft een gevoel van afstand. Het zijn allemaal tekenen dat het stil wordt om ons heen, stiller en eenzamer. Eens komt de dag dat de een de ander overleeft. Dat brengt de grootste stilte, het sterkste gemis en de meeste eenzaamheid. Nu wenst niemand ons meer met een vertrouwde stem goedemorgen of welterusten. De voordeur blijft soms tot na de middag in het nachtslot. De postbode gaat meestal voorbij. De telefoon zwijgt. Zijn we in een bejaardenhuis, dan is het wel wat anders. De zuster groet ons monter en vraagt of we goed hebben geslapen, maar voor we hebben kunnen vertellen dat we weer geen oog hebben dichtgedaan, heeft ze de deur al dichtgetrokken, want er is zoveel te doen. Aan de koffietafel praten we met onze medebewoners. Het zijn toch meestal geen echte vrienden, zoals we vroeger hadden. Daardoor blijft het gesprek veelal oppervlakkig. Soms voelen we ons in deze kring minstens zo eenzaam als wanneer we helemaal alleen op onze kamer zitten " (Alsmaar ouder worden, p. 84).
In een samenleving waarin jeugd, kracht en schoonheid voorop komen, staat de bejaarde mens aan de zijlijn.
Hij of zij doet niet meer mee. Het kan tot een grote mate van eenzaamheid leiden, al is dat zeker niet bij iedere bejaarde zo. Er zijn ouderen, die op hoge leeftijd uiterst levenslustig blijven, vol van belangstelling voor het leven om hen heen. Op het tegendeel moet men echter bedacht zijn. Een mens leeft niet bij brood alleen. Met alleen stoffelijke voorzieningen zijn de oude mensen niet geholpen: er is ook en misschien wel vooral liefde en aandacht nodig.

Kinderen
Maar zo enige weduwe kinderen heeft of kindskinderen, dat die leren eerst aan hun eigen huis godzaligheid oefenen, en de voorouders wedervergelding te doen; want dat is goed en aangenaam voor God (...) Zo iemand de zijnen en voornamelijk zijn huisgenoten niet verzorgt, die heeft het geloof verloochend, en is erger dan een ongelovige (1 Tim. 5 : 4, 8).
De zorg voor de ouders is een verantwoordelijkheid die de Heere Zelf op de schouders van kinderen en kindskinderen heeft gelegd. Die zorg beperkt zich echter niet tot de ouders, maar strekt zich uit tot alle ouderen en hulpbehoevenden: Voor het grauwe haar zult gij opstaan, en zult het aangezicht des ouden vereren (Lev. 19 : 32). In Bijbelse tijden ging dat ongetwijfeld gemakkelijker dan nu. Er waren in de eerste plaats gemiddeld veel minder ouderen om voor te zorgen.
Bovendien waren die ouderen veel minder 'verouderd' dan nu vaak het geval is. De maatschappelijke ontwikkelingen gingen langzaam, de ervaring van vele jaren telde mee.
Ouderen bezaten wijsheid, ook praktische wijsheid voor de gewone problemen van alledag. In de voorheen overwegend agrarische samenlevingen bezaten de oudsten de meeste kennis van het weer. Zij hadden bijvoorbeeld het beste zicht op de juiste oogsttijd.
Nu ligt dit alles heel anders. De wereld, waarin de ouderen van nu hun jeugd beleefden, is onherkenbaar veranderd. Niet alleen is er sprake geweest van een enorme technische ontwikkeling, ook de gezagsverhoudingen zijn fundamenteel veranderd, net als de positie van de vrouw in de samenleving. De normen en waarden van toen lijken niet meer te gelden voor de generaties van nu. Welke diepe sporen hebben beide wereldoorlogen en de crisis van de jaren dertig niet in veler leven getrokken?
Bezien tegen de achtergrond van dit alles, is het niet verwonderlijk dat vele ouderen vervreemd zijn of dreigen te worden van de tijd waarin ze nu leven.
Alles lijkt zo anders dan vroeger. Het leven is zo ingewikkeld geworden.
Zelfs de familieverhoudingen hebben zich gewijzigd. De ouderen van vroeger hadden vaak vele verwanten. Bij de ouderen van nu is dat aantal sterk gedaald. De ouderen van de volgende eeuw zullen in dit opzicht nog meer alleen staan. Vrouwen die rond 1920 zijn geboren hebben gemiddeld 2,3 broers en zussen en 2,6 kinderen. Bij elkaar 4,9 verwanten. Voor vrouwen die rond 1955 zijn geboren is dat aantal gedaald tot 3,3: 1,6 broers en zussen en 1,7 kinderen.
Er zijn dan ook beduidend minder kinderhanden beschikbaar om de ouderen bij te staan. Daar staat tegenover dat er veel meer hulp van beroepskrachten aanwezig is, zodat het nog maar de vraag is of de verantwoordelijkheden voor de ouderen tegenwoordig zwaarder wegen dan in het verleden. Het is ook niet zo dat het laten verzorgen van ouderen in bijvoorbeeld een verzorgingstehuis direkt betekent dat men de verantwoordelijkheid uit de weg gaat. De voorzieningen en omstandigheden in de huidige samenleving zijn erop gericht om ouderen op een dergelijke wijze hun levensavond te doen beleven. De beste verzorging zou dus heel goed kunnen betekenen dat ouders een plaats krijgen in bijvoorbeeld een verzorgingshuis. Er zijn mensen die dit 'opbergen' noemen, maar het hoeft niets af te doen aan de bijbelse intentie - drijfveer - die er bij kinderen en kleinkinderen dient te zijn ten opzichte van de verzorging van hun ouders.
Deze intenties zuiver te houden kan soms best moeilijk zijn (maar dat geldt overigens ook voor het in huis nemen van ouderen). Afstanden zijn groter geworden. Levens spelen zich tegenwoordig niet meer af binnen één stad of dorp. De sociale banden zijn veel losser geworden, ook tengevolge van de afstanden, die in de loop van de jaren kunnen zijn ontstaan. Velen hebben ook het contact met de kerk en met de Heere verloren.

Van de milddadigheid
Bij alle politieke discussies, die de komende jaren over - en hopelijk ook met - de bejaarden gevoerd zullen moeten worden is blijvende bezinning op de Bijbelse uitgangspunten noodzakelijk. Christelijke naastenliefde mag geen loos begrip zijn. Voor wie daarin tekortschiet verbergt de Heere Zijn aangezicht. Diens gebeden wil Hij zelfs niet horen (Jes. 1 : 15, zie ook Jes. 58). Door de hele Schrift loopt deze lijn. Steeds gebiedt de Heere Zijn volk de zorg voor de verdrukte, de wees, de weduwe, de hongerige, de naakte, de gevangene. Naast de financiële verantwoordelijkheden, die we voor elkaar behoren te (blijven) dragen, zal dit gebod in onze samenleving vooral in het teken moeten staan van het bieden van geborgenheid, liefde en saamhorigheid. Zelfs in het alleen maar behartigen van elkaars stoffelijke belangen behoort de liefde voor de Heere en voor degenen die Zijn beeld dragen centraal te staan (1 Kor. 13 : 1 e.v.). Het zijn steeds de zwakkeren en de kwetsbaren, die God in bescherming neemt. Daaronder vallen ongetwijfeld ook de ouderen, overigens ook de enige leeftijdsgroep, waaraan één van de tien geboden in het bijzonder is gewijd (5e gebod). Met elkaar, zo blijkt ook steeds uit de wetgeving onder Israël, hebben we de plicht om in het onderhoud te voorzien van hen, die dat zelf niet meer kunnen, ongeacht of ze wel of niet tot onze huisgenoten behoren (Gal. 6 : 10).
Gij behoeft niet te vrezen, dat gij door rechte milddadigheid u of uwe kinderen arm zult maken; denkt gij, 't gaat er evenwel van af, denkt dan daarbij dat Cod er wederom tegen aan zegent; en is het niet op die wijze, die gij mocht denken, 't zal op een andere wijze zijn (Red. Godsdienst ll-lll, p. 582).


Een oude man:
"We hebben al jaren het voorrecht gehad dat we door veel jongeren bezocht werden en worden.
Dikwijls waren en zijn het zinvolle contacten. En dan niet alleen waar het maatschappelijke contacten betreft, maar ook persoonlijke moeilijkheden en gelukkig ook geestelijke vragen waar men mee worstelt."


Een schat aan ervaring
Wij zullen het niet verbergen voor hun kinderen, voor het navolgende geslacht, vertellende de loffelijkheden des HEEREN, en Zijn sterkheid en Zijn wonderen, die Hij gedaan heeft (...) opdat het navolgende geslacht die weten zou, de kinderen die geboren zouden worden; en zouden opstaan en vertellen ze hun kinderen; en dat zij hun hoop op Cod zouden stellen, en Gods daden niet vergeten, maar Zijn geboden bewaren; en dat zij niet zouden worden gelijk hun vaders, een wederhorig en wederspannig geslacht (...) (Ps. 78 : 4, 6-8).
Ouderen hebben levenservaring. Een schat waaruit nieuwe generaties kunnen putten, maar die heel vaak onder het stof blijft liggen. Die ervaring betreft niet alleen de dingen van het gewone dagelijkse leven, maar ook de omgang met de Heere. Eli begreep eerder Wie er sprak dan de onervaren Samuël: Toen verstond Eli, dat de HEERE de jongeling riep (1 Sam. 3 : 8). De taak van ouderen is het doorgeven van de traditie, de waarden en normen van Gods Woord. Hoewel het waar is dat het leven vandaag de dag zo snel gaat, dat de ouderen in veel opzichten ook verouderd zijn, in één opzicht verouderen ze nooit. Laat de ouderen maar vertellen over hun gebedsworstelingen en uitreddingen. Slappe handen en struikelende knieën kunnen er door worden versterkt en worden vastgesteld (Jes. 35 : 3, Hebr. 12 : 12).
"Ik leefde in die dagen op melk en beschuit. Kreeg daarvoor zelfs extra bonnen. Als ik toen zou zijn weggevoerd, was ik zeker in Duitsland omgekomen. We hoorden de wagens door de straten rijden. De hele wijk was afgezet. Alle mannen moesten mee. We wisten dat zelfs de ziekte niet hielp. Toen hebben we CodsWoord opengeslagen en Psalm 91 gelezen. Aan uw zijde zullen er duizend vallen, en tienduizend aan uw rechterhand; tot u zal het niet genaken.
Mijn angst en wanhoop vielen weg. Ik mocht vast geloven dat ik niet zou worden weggevoerd. Ik kreeg daarover zoveel zekerheid dat ik na het eten rustig ben gaan slapen. Op een gegeven ogenblik kwam een soldaat het huis binnen. Hij beval mij uit het bed te komen. Ik probeerde hem uit te leggen dat ik ziek was, maar daar wilde hij niet van horen. Ik moest me aankleden en met hem meegaan.
Terwijl ik daarmee bezig was, liep de soldaat heen en weer door de kamer.
Opeens kwam hij naar mij toe en zei dat ik weer in bed moest gaan liggen.
Ik moest hem vergeten, zo blafte hij me toe, hij was niet binnen geweest.
Zo vertrok hij. We hebben de Heere op onze knieën gedankt. Hoe groot was onze ontroering toen we later vernamen dat de trein, waarmee de mannen uit onze wijk naar Duitsland waren gevoerd, vlak voor de Duitse grens ten prooi was gevallen aan een Engelse luchtaanval". Aan uw zijde zullen er duizend vallen!
In een tijd waarin God als het ware dood is verklaard en de menselijke rede tot alles in staat lijkt, worden christenen zwaar op de proef gesteld.
Het gevaar is groot dat de god van deze eeuw ook ons verblindt en dat het ongeloof ons in zijn greep krijgt (2 Kor. 4 : 4). De in de Bijbel beschreven gebedsverhoringen lijken soms zo ver van ons af te staan en het eigen gebed wordt zo vaak ontkracht door twijfel die gemakkelijk knaagt (Jak. 1 : 6-7).
Toch zijn er ook nu nog velen die uit de eerste hand kunnen getuigen van Gods bijzondere uitreddingen. Uit Gods Woord blijkt welke invloed daarvan uit kan gaan: Israël nu diende de HEERE al de dagen van Jozua en al de dagen van de oudsten, die lang na Jozua leefden en die al het werk des HEEREN wisten, hetwelk Hij aan Israël gedaan had (Joz. 24 : 31). Zolang Israël nog wist van Gods daden diende het de Heere. Ouderen moeten de jongeren in de gemeente vertellen van deze daden. Wat zij van de Heere hebben geleerd, moet worden doorgegeven.
Ouderen zijn dan nimmer overbodig, integendeel, in de veelheid van hun vrije tijd ligt een bijzondere roeping.
Samuël heeft die roeping begrepen.
Als hij, oud en grijs geworden, zijn ambten neerlegt, zegt hij: het zij verre van mij, dat ik tegen de HEERE ZOU zondigen, dat ik zou aflaten voor ulieden te bidden (1 Sam. 12 : 23). Bidden, smeken en dank zeggen is een taak voor iedereen (1 Tim. 2 : 1-4). Velen missen daarvoor voldoende tijd en gelegenheid. Dat geldt niet voor oude mensen. Van de oude Anna staat geschreven dat ze niet week uit de tempel, met vasten en bidden God dienende nacht en dag (Luk. 2 : 37). Voor weduwen van zestig jaar en ouder ziet Paulus dan ook een bijzondere taak weggelegd (1 Tim. 5 : 9). Dat er ook in Paulus' tijd zulke 'voorbeeldige' oudere vrouwen zijn geweest blijkt als Paulus bij Timotheüs herinnert aan het ongeveinsde geloof van zijn grootmoeder Loïs (2 Tim. 1 : 5). Ongetwijfeld heeft dat een stempel op het leven van Timotheüs gedrukt.
In de grijze ouderdom zullen zij nog vruchten dragen; zij zullen vet en groen zijn, om te verkondigen dat de HEERE recht is; Hij is mijn rotssteen, en in Hem is geen onrecht (Ps. 92 : 15-16).


Literatuur 
Beukel, prof. A. van den - De dingen hebben hun geheim 
Brakel, W. a - Redelijke godsdienst 
Bos, ds. C.C. - De bejaarde: ons een zorg! 
Centraal Bureau voor de Statistiek - Statistisch jaarboek 1996 
Kam, F. de, en F. Nypels - Tijdbom 
Kooij, C. van der - Van oude mensen, vroeger en nu. Over de geschiedenis van de ouderdom en de zorg voor oude mensen 
Korevaar, ds. C.A. - Alsmaar ouder worden 
Kubler-Ross, E. - Lessen voor levenden 
Laan, ds. D.W. van der - Daar is geen einde. Overwegingen bij het ouder worden. 
Massink, drs. H.F., e.a. - Verouderend Nederland 
Meeuse, ds. C.J. - Euthanasie. Een genadige dood? Met 70 stellingen over de waarde van het menselijk leven
Open universiteit - Ouderen en ouder worden in maatschappelijk perspectief 
Poort, ds. J.J. -  Ouder worden... en dan? 
Riessen, prof.dr.ir. H. van - Nooit te oud. Ouderen naast jongeren in kerk en maatschappij 
Roest, T. van der - Veilig in uw hand. Bijbelse meditaties over het ouder worden 
Smits, H.L.M. - Van mens tot medemens. Deel 3. De bejaarde mens 
Turksma, L. - Senioren in de samenleving. Sociale problematiek van bejaarden  
Vergunst, ds. A. - Gedenk aan uw Schepper, in: Neem de wacht des Heeren waar.


Ouderen in de samenleving
1. De Algemene Ouderdomswet (AOW) verzekert mensen van een uitkering vanaf hun 65e verjaardag. Daarom wordt de AOW wel geweigerd door mensen die principiële bezwaren hebben tegen verzekeren.
a. Waarom zullen mensen bezwaren hebben tegen deze Wet?
b. Kun je verklaren waarom de ene christen zich niet verzekert, terwijl de andere zich wèl verzekert?
c. Is het goed om elkaar hierom te veroordelen?

2. Welke gevolgen heeft vergrijzing voor de volgende onderwerpen.
WERK
HUISVESTING
GELD
GEZONDHEIDSZORG
KERK
JEUGD

3. Stelling: 'De verzorging van ouderen in bejaarden- en verpleeghuizen is niets meer dan 'opbergen.'
a. Wat wordt bedoeld met deze stelling?
b. Mee eens/oneens? Leg uit waarom.
c. Is het in huis nemen van ouderen wel van deze tijd? Beargumenteer.

4. Mensen worden weer ouder. De gemiddelde levensverwachting stijgt langzaam.
a. Hoe komt het dat mensen steeds langer blijven leven?
b. Aan de andere kant worden door euthanasie levens bekort. Is er een verband tussen deze twee ontwikkelingen?

Actief voor ouderen
Wat kun je als JeV concreet doen voor de ouderen in de gemeente? Denk vooral aan activiteiten die blijvend zijn.

1. Bespreek de uitkomst van deze vraag met elkaar en bezie of de ideeën geschikt zijn om door de JeV uitgevoerd te worden.
2. Maak een plan en leg het voor aan de kerkenraad.
3. Wanneer de kerkenraad toestemming geeft, breng het dan ten uitvoer.

Wat kun je zelf doen voor ouderen? Heb je daar ook zelf iets aan?

Bezinning
1. Wat zegt het vijfde gebod over de omgang van jongeren met ouderen?

2. Lees job 32, Hoe komt in dit hoofdstuk het respectvoor ouderen naar voren?

3. Het nadenken over ouderen bepaalt ons bij de kortheid van het leven. Wanneer ouderen terugkijken op hun leven, merken ze vaak op dat het snel gegaan is.
a. Hoe denk je in dit opzicht zelf over ouder worden?
b. Wat zegt dit ons mbt. onze tijdsbesteding?

4. Uitspraak van een jongere: "Ze (de ouderen) moeten zich wel realiseren dat jongeren niet in dezelfde tijd leven als waarin zij vroeger geleefd hebben en er dus een andere mening op nahouden."
a. Ben je het hiermee eens?
b. Waarin verschilt deze tijd met die van vroeger?
c. Zijn daardoor onze meningen veranderd?
d. Is dit een positieve ontwikkeling te noemen?

Contact met ouderen
Gebruik onderstaande vragenlijst om een beeld te krijgen van het contact tussen jongeren en ouderen.

Vragenlijst
1. Heb jij, afgezien van je grootouders, persoonlijk contact met bejaarden en/of hoogbejaarden? ja/nee

Zo ja, hoe is dit contact ontstaan en waaruit bestaat het contact?

2. Is er verschil tussen jouw normen en waarden en die van de ouderen waarmee je omgaat?

3. Vind je contacten tussen ouderen en jongeren zinvol?

voor jezelf: ja/nee want

voorouderen: ja/nee want

4. Vind je dat jongeren verantwoordelijkheden hebben ten opzichte van ouderen? )a, want

Nee, want

a. Schrijf de uitkomst van de ingevulde vragenlijsten op grote vellen.

b. Trek met elkaar conclusies over het contact met beiaarden.

c. Discussieer over deze conclusies.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 1997

Mivo +16 | 24 Pagina's

1. Ouderenen ouderenzorg in beweging

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 1997

Mivo +16 | 24 Pagina's