JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

3. Christelijke politiek, belangrijker dan ooit...

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

3. Christelijke politiek, belangrijker dan ooit...

Interview met ir. B.J. van der Vlies

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bastiaan Johannis van der Vlies werd in 1942 in Sliedrecht geboren. Na de lagere school bereikte hij via de MULO en de HTS de Technische Hogeschool te Delft. Daar studeerde hij weg- en waterbouwkunde. Hij beëindigde deze studie in 1968 en mag sindsdien de ingenieurstitel dragen.

Een jaar eerder was Van der Vlies al begonnen met part-time les te geven aan het Reformatorisch College Blaucapel te Utrecht. Hij bleef hier tot 1981, eerst als wiskundeleraar, vervolgens als decaan en conrector.

De heer Van der Vlies, die sinds hij in Delft woonde lid is van de SGP, werd in 1974 voor deze partij lid van de Provinciale Staten van Utrecht. In 1981 volgde hij ds. H.G. Abma op als lid van de Tweede Kamer.

Omdat het kamerlidmaatschap moeilijk te kombineren viel met het statenlidmaatschap, vertrok hij in 1982 uit de Staten.

Naast zijn werkzaamheden als lid van de Tweede Kamer, bekleedt de heer Van der Vlies nog enkele bestuurlijke funkties, onder meer in de Raad van Bestuur van het Reformatorisch Dagblad en enkele besturen op onderwijsgebied. Daarnaast is Van der Vlies ouderling van de Nederlandse Hervormde gemeente te Maartensdijk. In deze plaats, op de grens van het Gooi en het Sticht, woont hij met zijn vrouw en vijf kinderen, drie dochters en twee zoons.

 

Groen is wel genoemd "een staatsman ter naleving". In welke opzichten is Groen uoor u een inspirerend voorbeeld?

Wie je ook over Groen leest, altijd worden zijn bewogenheid, toewijding en medeleven geroemd. Van hem zijn zijn grote waarheidszin, zijn nooit aflatende trouw en zijn niets sparende ijver bekend. Hij was uitermate deskundig op velerlei gebied. Hij was strijdvaardig, maar kwam zijn tegenstander nooit onheus te na.

Hij straalde een zekere waardigheid uit. Hij heeft een schitterende carrière geweigerd om wat hij als zijn roeping zag. Die zag hij in de ontmaskering van de beginselen van de Franse Revolutie en in het uitdragen van de beginselen ontleend aan de Bijbel als het alleen gezaghebbende Woord van God. Tegen de Revolutie het Evangelie, was zijn devies. Onnavolgbaar indringend is hij daarmee bezig geweest; ernstig, actueel. Het was een man met een onbuigzame geest en een standvastig karakter.

Had hij dan geen fouten en gebreken? Hij was ook een mens. De gedachte zelfs verre van mij werpend, als zouden wij als huidige kamerleden in zijn schaduw kunnen staan, moet ik toch zeggen door de hierboven kort aangeduide kanten aan zijn optreden te worden geïnspireerd. Wij kunnen erg veel van hem leren. Zijn geschriften, en die zijn vele in getal, zijn lezenswaard. Eigenlijk vind ik dat je niet in de politiek kunt gaan zonder jezelf en de ander schade te doen, als je niet regelmatig leest in zijn bekendste werk "Ongeloof en Revolutie". Dat boek leert je onderkennen wat er eigenlijk aan de hand is in onze samenleving, wat de achtergronden zijn van veel wat zich in onze tijd aandient.

Groen kreeg gezag als historicus, als politicus en als gereformeerd christen. Tegenover het beginsel van ongeloof beleed hij "er staat geschreven; er is geschied", bij het eerste doelend op het alleen gezaghebbende Woord van God en bij het tweede op de kennelijke geschiedenis van onze natie, waarin de wonderen Gods zo duidelijk zichtbaar werden. Altijd redeneerde hij vandaaruit en dat is uitermate navolgenswaard.

Prof. mr. W.F. de Gaay Fortman (ex-minister van Binnenlandse Zaken, ARP/CDA) schrijft in een artikel over Groens staatkunde: "Kerk en politiek waren wel onderscheiden, maar niet gescheiden. De partij fungeerde in de kerk en niet vanuit de kerk. Zelfs in 1860 nog was zijn denken sterk theocratisch getint. De staat beweegt zich onder het beslag van het Woord van God, dat de kerk predikt". Staat Groen van Prinsterer in zijn staatkunde niet dicht bij de huidige lijn van de SGP en hoe beoordeelt u op dit punt de huidige politieke lijn van het CDA?

Groen kan worden beschouwd als de grondlegger van politiek op basis van de Bijbel, van christelijke politiek in een staat die in principe gekozen heeft voor neutraliteit. Verschillende partijen hebben zich op hem beroepen als hun voorman. Dat doet het CDA in zeker opzicht, dat doen zeker ook de RPF en het GPV, al of niet terecht. De SGP doet dat in bepaalde opzichten ook, zonder Groen in te lijven in de staatkundig gereformeerde traditie. Dat laatste zou hij zich niet in alle opzichten hebben laten welgevallen. Er zijn ook enkele verschilpunten. Maar dat neemt niet weg dat wat de SGP ten diepste drijft, ook terug kan worden gevonden in de opvattingen en opstelling van Groen in zijn tijd. Uitspraken van Groen passen beter in de programma's van de SGP dan in die van het CDA, die als uitgangspunt toch hebben de neutrale staatsidee. Een voorbeeld van zo'n uitspraak (uit Verspreide Geschriften, deel 1, blz. 308): "Liever dan in de verklaring der regten van den mensch zullen wij, als van oudsher, in de Tien Geboden het rigtsnoer onzer pligtsbetrachting zoeken. (...) Door geen kreet des ongeloofs, door geene redeneringen der begeerlijkheid, behoeft hij zich te laten bedwelmen, die met de uitspraak der Openbaring bekend is. Hij keere slechts tot de eerste beginselen terug, die hij in de goddelijke voorschriften geleerd heeft". Hij verwijst hierin naar de gereformeerde wortel van ons volksbestaan, immers de ontstaangeschiedenis van onze natie is nauw verbonden aan de planting van de kerk der Reformatie in onze gewesten.

Hij zegt ook dat wij onze beginselen ontlenen aan en funderen op de goddelijke voorschriften. De SGP heeft eenzelfde grondslag voor haar politiek handelen, uitgedrukt in uitgangspunten en politieke doelstellingen. De SGP wenst land en volk terug te roepen tot de gehoorzaming aan Gods Woord, daarbij verwijzend naar de rijke historie van ons land wat betreft haar nationaal gereformeerd karakter. Dat gebeurt niet vaag, maar heel concreet ook toegepast op de vraagstukken van deze tijd; het CDA laat dat helemaal zitten, helaas.

Later in zijn leven aanvaardde Groen de realiteit van de "neutrale staat" en legde zich ook neer bij het "bijzonder" zijn van het christelijk onderwijs. Groen schreef in die dagen: "Langen tijden heb ik vastgehouden aan de mogelijkheid dat althans aan de belijdenis van den levenden God, in Nederland eenige voorrang zou worden verleend. Sedert 1862 niet meer. Bij mijn terugkeer in de Tweede Kamer heb ik den godsdienstloozen Staat aanvaard. Den godsdienstloozen zeg ik, niet den antichristelijken Staat. Den onzijdigen Staat, die alle kerken gelijkelijk beschermt". Dit lijkt een wat ander standpunt dan het theocratische (art. 36 NGB) van de SGP?

Onmiskenbaar heeft Groen zich aan de werkelijkheid van de "neutrale staat" gelegen laten ligen. Daarbij moeten wij overigens wel bedenken wat bijvoorbeeld de heer W. van der Zwaag gedegen heeft aangetoond in zijn bekende publicaties, namelijk dat dat een door de nood afgedwongen tactiek was, maar geen beginsel. Zijn volgelingen hebben er een zelfstandig ideaal van gemaakt en dat heeft geleid tot grote ontsporingen, die in onze dagen heel erg zichtbaar werden. Groen legde zich tijdelijk neer bij "den godsdienstloozen Staat", uit vrees voor een "erger dan godsdienstloozen Staat". Maar zijn doelwit was en bleef de Christelijke Staat (uit Antirevolutionaire Staatkunde XI, blz. 260 in "Groen herdacht", blz. 235). Vaak wordt er alleen onderscheid gemaakt tussen de Groen van vóór en die van ná 1857, resp. 1862. Mr. H.W.J. Mulder laat in zijn "Groen van Prinsterer, staatsman en prefect" zien, dat dat onvolledig is. Na 1870 moet Groen zijn teruggekeerd tot zijn vroegere visie op de christelijke staat (pag, 83). Het is nu maar de vraag op welke Groen wij letten. Uiteindelijk heeft zich ontwikkeld waar Groen zo bang voor was en wat hij voorzag als wezenlijke consequentie van de strijd waarin hij stond en verloor, namelijk dat de bewust gekozen "neutrale staatsopvatting" zou leiden tot een staat met anti-christelijke trekken. De staat stelt wel onzijdig te zijn, dat wil zeggen in zaken van godsdienst en godsdienstige ethische oordeelsvorming neutraal te zijn, de werkelijkheid is ten diepste anders.

Hoe moeilijk dat ook is, welke spanningen dat in de praktijk van de politiek ook oplevert, de SGP kan nooit met het oog op de werkelijkheid afzien van het beginsel dat de overheid Gods dienares is en gehouden is Gods geboden te houden en ook te doen gehoorzamen in het openbare leven. Het ambt van de overheid, op grond van de Heilige Schrift beleden in het 36e artikel van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, moet onverkort worden vastgehouden. Tactiek is in de politiek niet verboden, maar dat mag niet leiden tot vervaging of verzaking van de kern van het staatkundig gereformeerde beginsel terzake van het ambt van de overheid. Dat betekent dat de overheid deze eis voorgehouden moet blijven worden, ook als diezelfde overheid dat als een allang gepasseerd station heeft beschouwd. Concreet stuit je dan op bijvoorbeeld het feit dat de overheid niet meer wenst in te grijpen als de Dag des Heeren in het openbaar wordt ontheiligd, als Gods Naam in het openbaar wordt misbruikt of bijvoorbeeld als zedeloze gedragingen zich voordoen, ánders dan in het geval medemensen worden gehinderd in de beleving van hun overtuiging (cafés nog wel dicht onder kerktijd, maar verder de hele zondag open) of worden gekwetst in hun gevoelens (pornografie mag, maar geen onverhoedse confrontatie ermee). De norm van overheidsoptreden ligt zo bij de mens, niet meer in het Goddelijk gebod. Vele wetten en regelingen zijn helaas op deze leest geschoeid. De SGP gedraagt zich niet als struisvogel, die voor die werkelijkheid zijn kop maar in het zand steekt. Tegelijk echter, moet tegen deze en dergelijke dingen — ernstig en bewogen — gewaarschuwd blijven worden; met het perspectief van de zegen des Heeren, die aan de onderhouding van Gods geboden verbonden is. Pas dan regeert een overheid "het volk ten goede".

Is het in een zo geseculariseerde tijd als de onze niet wenselijk om het theocratische ideaal wat meer op de achtergrond te houden, om bijvoorbeeld in een zaak als de "Anti-discriminatiewetgeving" te pleiten op de grondwettelijke vrijheden om zo als minderheid te worden verdragen?

De meerderheid van onze bevolking heeft helaas de band met de kerk verloren. Dat geeft steeds duidelijker gevolgen. Inderdaad leven wij in een geseculariseerde tijd. Onze parlementaire democratie leidt niet zelden tot wetten, waar wij principieel tegen zijn. De verleiding is nu groot om jezelf tot de positie terug te laten zetten, dat je pleit voor uitzonderingen en ontheffingen op bestaande en komende wetten, die wij met ons beginsel nodig denken te hebben of gebruiken kunnen. Daar zou dan de kous mee af zijn. Toch is dat niet waar. Het gaat bij ons beginsel om de dóórwerking voor heel het volk. Het gaat wezenlijk om héél het volk.

Dat is de eis. Meer dan ooit is het nodig de overheid op haar taak en roeping aan te spreken in dezen. Een "elk wat wils politiek" kan in het licht van de norm die Gods Woord voor het openbare leven schenkt, niet bestaan. Met dat te stellen staat, met dat na te laten valt de SGP. Overigens vormen wij een beduidende minderheid. Als onze oprechte argumenten worden afgewezen, een belangrijke wetgeving dus wordt doorgezet (en in dit geval kun je inderdaad denken aan een brede Wet gelijke behandeling), dan past het in de traditie van de SGP om tenminste uitzonderingsmogelijkheden te bevorderen. Dat deed de SGP in de begintijd, de twintiger jaren, op het punt van de gewetens- of gemoedsbezwaren tegen elke vorm van verzekering en tegen inentingen. Principieel werden de dwangwetten afgewezen, in het debat en bij de eindstemmingen. Tegelijk voerden onze woordvoerders een vurig pleidooi voor een regeling voor bezwaarden tegen die verplicht gestelde zaken. Deze lijn wordt tot de dag van vandaag voortgezet. Een bekend voorbeeld uit het recente verleden is dat van de abortus provocatus. Toen de Wet afbreking zwangerschap een feit werd, heeft de SGP, na die wet op principiële gronden te hebben afgewezen, in tweede instantie een beschermde plaats geëist voor werkenden in de gezondheidszorg, die geconfronteerd kunnen worden met door hen op godsdienstig-principiële gronden afgewezen handelingen. Eenzelfde zaak kan zich voordoen rond het euthansie-vraagstuk. 

Het is op zichzelf tekenend genoeg voor de situatie waarin wij leven, dat wij het steeds meer van de uitzonderingen op bestaande wetten moeten hebben. Zo komen wij in onze gereformeerde gezindte steeds meer in een positie dat wij leven bij de gratie van uitzonderingen op wat overigens in onze natie geldt. Daartegen moeten wij ons verzetten. Het miskent namelijk het algemeen geldende van wat wij op grond van Gods Woord, overigens in alle gebrek onzerzijds, voor onze samenleving voorstaan. De Prediker zegt het immers (12:13): "Vrees God en houd Zijn geboden, want dit betaamt alle mensen". Gelet op de historie van ons volk, heeft het beginsel "tot de Wet en tot de Getuigenis" een volstrekt recht op erkenning en navolging. Waarschijnlijk spreekt het volgende citaat van Groen in dezen voor zichzelf:

"Deze fractie (Groen werd wel genoemd het orgaan van eene fractie des volks, vdVl) is evenwel meer dan een fragment. Zij is in verband tot volksgeloof en volkshistorie volkskern. Eene tractie, bij wie het gereformeerd karakter van ons volk, als levensbeginsel van den Nederlandschen Staat, evenmin door ultramontaansche kritiek als door vrijzinnige laatdunkendheid, in vergetelheid is geraakt. (...) Een fractie, in de negentiende als in de zestiende eeuw, minstens evenzeer tegen het ongeloof als tegen het bijgeloof gekant. (...) Omdat ze aan het geloof der Reformatie, op dezen protestantschen martelaarsbodem vasthoudt. In dergelijken zin durf ik aanspraak te maken op den titel van volksman; durf ik beweren steeds, lid der Tweede Kamer of niet, volksvertegenwoordiger te zijn. Vertegenwoordiger van het Nederlandsche volk. Namelijk voor zover het het volkshistorie, in haar meest glansrijke tijdperken, waardeert, en in het volksgeloof, dat het cement der Republiek was, zijn eenigen troost, beide in leven en sterven, nog vindt". (Ned. Ged. 2e reeks, dl.2, 202 v.v.).

Van een "gangbaar volksgeloof' is nu minder sprake dan toen. Wat dat betreft is het alleen maar moeilijker geworden. Tegelijk, het beginsel is het overwaard uitgedragen te bijven worden. God, onze Schepper en Formeerder, heeft er recht op dat dat blijft gebeuren en heeft recht op gehoorzaming door een ieder. Dat dat laatste niet gebeurt en dat wij steeds verder af komen te staan van wat de meerderheid van ons volk bepaalt — wij dus moeten terugvallen op uitzonderingen en ontheffingen — heeft ten diepste, als het goed is, iets te maken met het vreemdelingschap van de Kerk hier op aarde. Wel in de wereld, maar niet van de wereld.

Groen heeft in de strijd tegen de secularisatie ook gepleit voor politieke samenwerking met de rooms-katholieken. Het oud-Tweede Kamerlid Maarten Schakel (ARP/CDA) zegt over het samengaan in het CDA in een interview: "Ik zou begeerd hebben dat het ineenvloeien van de drie partijen niet nodig geweest was. Het was echter een gegeven dat de drie grote confessionele partijen afbrokkelende eilanden waren binnen een zee van secularisatie. Wilde je als christelijke partijen nog invloed hebben op het politieke gebeuren, dan moest je wel samengaan". Graag uw reactie hierop! Samengaan (werken) "klein rechts"?

Dat Groen zekere samenwerking met de rooms-katholieken in de politiek voorstond, is hem niet door iedereen in dank afgenomen. De Utrechtse fractie of Datheenpartij bijvoorbeeld, kon dat niet meemaken. Zie daarvoor het mooie boek van W. van der Zwaag over Jean Louis Bernhardi. De bekende dr. A. Kuyper heeft zijn vérgaande samenwerking met rooms-katholieken, rond de eeuwwisseling, verdedigd met de stelling dat Rome en Reformatie stoelen op één wortel des geloofs. Ds. G.H. Kersten heeft daartegen getoornd; vond het juist een verloochening van de Reformatie en het nationaal-gereformeerde karakter van onze natie. De fusering van ARP, CHU en KVP tot het huidige CDA was inderdaad uit de nood van drastisch stemmenverlies geboren, zij het dat er natuurlijk ook wel een ideologisch motief was bij hun die daarvoor ijverden.

Enige tijd mocht gesproken worden van bloedgroepen in het CDA. Maar die tijd is nu ook voorbij. Het resultaat is mijns inziens dat men is uitgekomen bij een soort van grootste gemene deler van wat de ARP, CHU en KVP eens waren. En wel zo dat de grootste inbreng in feite komt van de KVP (partijvoorzitter; politieke leider Lubbers). De zee van secularisatie is niet in te dammen door organisatorische maatregelen alleen. Daarvoor is een wederkeer nodig, een réveil, een reformatie, een terugkeren tot de aloude paden, die zijn naar Gods Woord. Dat laatste niet in de zin van "terug naar het verleden" óm het verleden; maar naar het Schriftuurlijk beginsel en een leven uit dat beginsel. Om in de beeldspraak van de heer Schakel te blijven, eilanden brokkelen niet alleen af door aanslagen van buitenaf, maar ook door een gebrek aan oeverversterking van binnenuit. Is dat niet een groot probleem onder de christenen? De uitholling van binnenuit?

Het betrekkelijk maken van het gezag van de Heilige Schrift (Schriftkritiek, moderne theologie); het ontkrachten van het gebod door te zeer rekening te gaan houden met de wil en de draagkracht (zedelijk, geestelijk) van de mens; de verdrietige en schuldveroorzakende, verregaande verdeeldheid van kerken, groeperingen enzovoort. Wat voor wervingskracht is daar van uitgegaan? Het zout is krachteloos geworden; geen smaak meer eraan; geen reuk ook, laat staan een goede. Als dat zo is, waarom blijven dan de drie kleine christelijke partijen naast elkaar bestaan? Is het niet beter en wervender om samen te gaan, ook te fuseren? Een begrijpelijke vraag. Maar voor samengaan is wel een minimum aan overeenstemming nodig op hoofdpunten. Daarvoor is ook nodig een zekere overeenkomst in geestelijk klimaat. Vastgesteld moet worden, dat helaas niet aan die voorwaarden wordt voldaan.

Ds. G.H. Kersten wilde snel nadat hij de SGP had opgericht wel samengaan met de ARP onder de uitdrukkelijke voorwaarde van een gezamenlijk en onvoorwaardelijk gefundeerd staan op grondslag van Schrift en belijdenis, waaronder het onverkorte art. 36 NGB. Is er dan tussen SGP, GPV en RPF geen verwantschap? Natuurlijk, maar ook verschillen van principiële aard. GPV en RPF zien zichzelf meer in de lijn van de oude ARP, waarmee de SGP juist in discussie was over enkele gewichtige vraagstukken. Bijvoorbeeld de scheiding van kerk en staat; de neutrale overheid en art. 36 NGB; alle tien geboden van de Wet Gods of alleen die van de tweede tafel; de geestelijke vrijheid van de mens met voor de overheid daaraan verbonden gevolgen voor het publieke leven, enzovoort. Dat zijn nu juist thema's die in de traditie van Groen een grote rol hebben gespeeld. Geen spijkers op laag water dus, maar belangrijke zaken voor een profiel van beginselvaste politiek.

Uiteraard zijn er wel vormen van samenwerking, daar kun je in de praktische politiek niet buiten. Eigen identiteit kan daarbij onaangetast blijven en zo hoeft het vergroten van invloed niet op voorhand ten koste te gaan van het beginsel. Wij moeten echter altijd de wacht betrekken bij vervaging van beginselen en de uitwerking en toepassing ervan. Elke partij heeft daarbij zijn eigen profiel. Vérgaande vormen van samenwerking kunnen de contouren daarvan doen vervagen. Ook dat is ongewenst, mede met het oog op de herkenbaarheid richting kiezers en jeugdige kiezers, die er recht op hebben dat duidelijkheid wordt geboden. Geforceerd aanzetten van vérgaande samenwerking of samengaan zou naar twee kanten brokken maken. In plaats van minder partijen zouden er dan alleen nog maar bijkomen. Dat laatste zou ons verdriet om de verscheurdheid nog meer doen toenemen. Eerlijk gezegd ligt deze problematiek moeilijker voor GPV en SGP, dan voor de RPF. Maar dat is weer te verklaren uit de eigen ontstaansgeschiedenis en de leeftijden van deze partijen.

 


Wat wil de SGP als het gaat om:

Lonen: Beheersen van de loonkosten, maar geen verdergaande loonmatiging.

Uitkeringen: Koopkracht van 'echte' minima niet verder aantasten, het kostwinnersbeginsel moet opnieuw uitgangspunt zijn voor de sociale zekerheid.

Herverdeling van werk: Arbeidstijdverkorting is geen standaardoplossing voor de werkloosheidsbestrijding. Arbeidstijdverkorting mag alleen worden toegepast als werkgever en -nemer het er individueel over eens zijn.

Jongeren: Vormingscentra voor (werkende) jongeren van 16 tot 19 jaar behouden hun zelfstandige plaats. Speciale inzet voor randgroepjongeren is gewenst.

Kernenergie en kernbewapening: Kernenergie blijft voorlopig een rol spelen in de energiebehoefte, strenge veiligheidseisen stellen aan bouw en functioneren van kerncentrales. Het 1 juni-besluit van 1984 uitvoeren.

Milieu: Bodemsanering voortvarend ter hand nemen. Zure regen bestrijden door verplichte rookgasontzwaveling, katalysator voor auto's en goedkoper maken van rijden met loodvrije benzine.

Gelijke behandeling mannen en vrouwen: Opgedrongen emancipatie krachtig tegenspel bieden.

Euthanasie: Afwijzen euthanasie, maar het staken van zinloos medisch handelen (na hersendood) mag geen euthanasie genoemd worden.

Minderheden: Het minderhedenbeleid gaat uit van integratie, afwijzen van verzelfstandiging op basis van eigen cultuur. Bestrijden van racisme.


 

In dat interview zegt Schakel ook: "Ik zie het als volgt: door je politieke optreden moet je trachten het volk tot de norm, Gods Woord, op te heffen. In de praktische politiek zul je die norm naar het volk moeten buigen, als je tenminste in een democratisch bestel wilt blijven functioneren en invloed uitoefenen. Het is nu eenmaal zo dat de grondwet bepaalt dat Nederland een democratie is. Als we hier een theocratie hadden, lag de zaak eenvoudig." Wat is de opvatting van de SGP in deze?

De Bijbel spreekt zich niet uit over één voorgeschreven vorm waarméé, maar des te duidelijker over de norm waarnáár geregeerd moet worden. Ook Reformatie (Calvijn in zijn Institutie) en Nadere Reformatie hebben zich niet willen binden aan één regeervorm. Op meer praktische gronden kwamen zij wel tot bepaalde voorkeuren in bepaalde omstandigheden. In ons land hadden wij de vormen van geünieerde provincies met een stadhouder; van de republiek en van het koninkrijk. Steeds speelde het doorluchte Huis van Oranje een voorname rol.

Regelmatig is herinnerd, niet in het minst door Groen, aan de bijzondere band tussen kerk, staat en vorstenhuis. Terecht. Onder al deze vormen is de eis dezelfde. De overheid heeft zich bewust te zijn van de hoge roeping Gods dienares te zijn en een beleid te moeten voeren dat door de gehoorzaming van wat God rechtens vraagt het volk voluit ten goede is. Het "alzo spreekt de Heere", het "God de Heere regeert" en het betamelijke dat alle mensen Hem vrezen en Zijn geboden houden, zijn uitingen van het theocratische beginsel. Dat beginsel te verdedigen en uit te dragen is ons ideaal en nog iets anders dan een theocratie, een onmiddellijke Godsregering, als eenmaal bij het volk Israël in de oudtestamentische tijd. Ook de regering van Khomeini in Iran wordt wel eens een theocratie, dan meer menselijk, genoemd. Zoiets staat de SGP natuurlijk niet voor ogen. De SGP vindt de vorm waarin in ons land de democratie gegoten is, namelijk die van een konstitutionele monarchie met een parlementair stelsel, onder de huidige omstandigheden nog het best werkbare middel om recht en gerechtigheid te doen wedervaren. Anderzijds wordt deze staatvorm, gelet op ons ideaal, ook weer niet verheerlijkt, zoals anderen wél doen. Kortom, met behoud van onze theocratische visie aanvaardt de SGP de parlementaire democratie als werkruimte. De SGP treedt ook niet buiten de oevers van die ruimte met bijvoorbeeld vormen van burgerlijke ongehoorzaamheid.

Wij zijn niet ondemocratisch. Maar binnen de vorm van de democratie moeten wij de norm van Gods Woord en Wet voluit doen gelden en afeisen; concreet en aktueel, onvervalst en getrouw. Daarom heb ik wat moeite met mogelijke gevolgen van wat de heer Schakel zegt, namelijk dat je die norm naar het volk toe moet buigen. Als het alleen gaat om toepassing, begrip ervoor. Maar toepassing mag geen aanpassing inhouden. En dat zien wij helaas nogal eens gebeuren.

Aanpassing betekent water bij de wijn doen, betekent het compromis. Nu kan het in een veelgeschakeerde politieke arena niet zonder het compromis. Velen nemen de pluriformiteit van de samenleving op voorhand als excuus voor welk compromis dan ook. Denk maar aan de abortuswetgeving en de vormgeving van het anti-discriminatiebeginsel ten behoeve van bijvoorbeeld praktizerende homofielen. Het is duidelijk dat zulke compromissen in het licht van (de norm van) Gods Woord onaanvaardbaar zijn. Voor de SGP zijn er onopgeefbare punten, te weten die rechtstreeks te herleiden zijn op enig gebod van de heilige Wet Gods. Daarvan geldt immers: gij zult, of: gij zult niet! Er is dan geen tussenweg of mogelijkheid op situaties met wisselende houding en reageren, als het om wezenlijk principiële zaken gaat. Er zijn ook meer zakelijke dingen. Het land moet geregeerd worden en daar mag en moet constructief aan worden bijgedragen. Overigens mag aan die laatste zin niet de gedachte verbonden worden dat een principieel getuigenis tégen iets niet constructief zou (kunnen) zijn.

Kunt u aangeven waarom juist ook in onze tijd een werkelijk "christelijke politiek" belangrijk is? (Groen: "Een staatsman niet. Een Evangeliebelijder!")

Er is in onze samenleving heel veel aan de hand. Kort gezegd komt het hier op neer. Alle resten die nog herinneren aan het vanouds christelijke karakter, worden stapje voor stapje opgeruimd. Steeds bruter en brutaler schudt de moderne en zich autonoom wanende mens de normen en waarden van Gods Woord van zich af. Daar hoeven wij niet boven te staan, wij zijn allen van één lap gescheurd. Het verschil is, dat wij nog weerhouden worden onze medemensen in alles te volgen en gelijk te zijn. Gods volk leeft in, wat anderen uitleven. Dat is genade.

Het zal kunnen zijn dat de verdraagzaamheid jegens hen die begeren te leven naar de waarheid van Gods Woord, afneemt. Zij die tolerantie in hun vaandel van politieke doelstellingen hebben, kunnen wel heel erg intolerant worden als recht toe recht aan een eis van beginsel wordt voorgehouden.

De overheid wil geen zedenmeester zijn; wil niet oordelen over gedragingen van mensen, zeker niet, zolang die niet in strijd komen met de wet. Zo weigert de overheid de wortel van het kwaad van het snel zich verspreiden van het aidsvirus aan te pakken, namelijk de wisselende partnerkeuze van homosexuelen en heterosexuelen; maar wordt volstaan met het advies: wat je ook doet en met wie, doe het veilig. Een dergelijke benadering zie je bij alternatieve samenlevingsvormen in plaats van het huwelijk; naakt- en topless-recreatie; de zondagsontheiliging en bijvoorbeeld culturele uitingen waarin onmiskenbare godslasterlijke tendensen zitten. Geen betutteling, geen bevoogding, de overheid is neutraal.

Onze sameleving gaat gebukt onder een golf van criminaliteit en vandalisme. Velen voelen zich bedreigd. Te vaak lijkt het zo te zijn dat politie en justitie een daadkrachtig antwoord schuldig blijven. Bepaalde gerechtelijke uitspraken worden niet zelden als te soepel ervaren. Het gaat bij al deze zaken om de fundamenten van onze rechtsstaat. Aan rechtsbescherming en rechtshandhaving moeten hoge prioriteiten worden toegekend.

Nederland was eens een christelijke natie. Wij zitten nu in het na-tijdperk daarvan. Wanneer zal het anti-christelijke gaan overheersen? Tot leidraad worden in de politiek? Niet ten onrechte wordt in verband met de voorgenomen anti-discriminatiewetgeving gesproken van een volstrekte omkering van normen en waarden; een soort revolutie, aangezet door een absolutistische staatsopvatting.

Er zou veel meer te zeggen zijn. Ik laat het hierbij. Voor mij zijn de opgesomde zaken evenzovele redenen — en er zijn er echt nog meer — die een werkelijk christelijke politiek dringend noodzakelijk maken. Waarom? Omdat ik geloof dat achter al deze zaken een ontworteling schuilgaat van het vaste fundament van Gods Woord en de bevindelijke beleving van de waarheid over zonde en genade daarin vervat. Dat moet land en volk worden aangezegd. Evangeliebelijder! Een oproep tot en een verwijzing naar die éne betere weg, tegelijk het praktische politieke handwerk niet schuwend. Tot staatsman zullen we het zo wel niet brengen. Wel hebben we dan de staat en het hart!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1987

Mivo +16 | 28 Pagina's

3. Christelijke politiek, belangrijker dan ooit...

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 1987

Mivo +16 | 28 Pagina's