II. De kerk in de middeleeuwen
De Scholastiek
In de eerste eeuwen van de christelijke kerk kwam de theologie vanuit de gemeente op (Athanasius en Augustinus). Maar in de middeleeuwen komt de theologie langzamerhand los te staan van de kerk. Eerst blijft het bij een kritiekloos herhalen van alles wat vroegere theologen hebben gezegd en overgeleverd. Maar omstreeks het jaar 1000 wordt dat anders, er ontstaat een zelfstandige beoefening van de theologie, "scholastiek" genoemd (afkomstig van het woord schola = school).
De scholastiek wil al het overgeleverde ordenen tot een stelsel, dat bevredigend is voor het verstand. In dat systeem past zowel de theologie als de wijsbegeerte. Voor de theologie laat men zich leiden door Augustinus, voor de wijsbegeerte door de Griekse filosoof Aristoteles.
De grootmeester van de Scholastiek is Thomas van Aquino, die in een omvangrijk systeem alles probeert te verbinden: het verstand en het geloof, Bijbel en overlevering, Aristoteles en Augustinus.
De kritiek op deze omtwikkeling blijft echter niet uit. In de 14e eeuw leggen sommige theologen weer de nadruk op het gezag van Gods Woord. Het geloof is voor hen allereerst gehoorzaamheid aan het Woord, niet zozeer aan de paus of de kerk. Dergelijke geluiden helpen Luther later de weg naar de Schrift te vinden, maar worden door de roomse kerk streng veroordeeld.
De kerkleer: paus en sacramenten
Volgens de middeleeuwse opvatting is de kerk in het bezit van de onfeilbare waarheid. Die onfeilbaarheid komt tot uitdrukking in de positie van de paus als de hoogste ambtsdrager. Hij is de opvolger van Petrus en de plaatsbekleder van Christus op aarde.
Wanneer de kritische geluiden aan het eind van de Middeleeuwen toenemen, eigenen paus en kerk zich grote macht toe; een ieder moet zich aan de macht van de kerk onderwerpen. De kerk wint aan macht doordat zij uitdeler van de genade wordt, letterlijk van de wieg tot het graf. Dat doet de kerk door de sacramenten, waarvan het aantal op zeven gesteld wordt (getal van de volheid).
1. In de doop wordt de genade zo ingegoten dat de erfzonde wordt afgewassen en de gedoopte wordt opgenomen in de gemeenschap met God. Daarom wordt het kind zo snel mogelijk na de geboorte gedoopt.
2. De boete. De genade in de doop kan door een "doodzonde" verloren gaan. Daarom is een nieuw sacrament nodig. Dat sacrament van de boete is te zien als "tweede reddingsplank na de schipbreuk". De boete bestaat uit drie delen: het berouw over de gedane zonde, de schuldbelijdenis (biecht) tegenover de priester, en de genoegdoening (boetedoening). Daarop volgt dan de vrijspraak (absolutie) door de priester. De priester bezit de volmacht tot kwijtschelding; aan hem wordt ook de bepaling van de straf voor de genoegdoening overgelaten. Hij kan de opgelegde straf ook veranderen in een lichtere, vervangende straf. Hieruit ontwikkelt zich dan de aflaat, waarbij de priester de kerkelijke straf geheel kwijtscheldt, wanneer de boeteling extra verdienstelijke daden verricht (b.v. vasten, aalmoezen geven, steun aan een kerkbouw, een bedevaartstocht). Later gelden deelname aan een kruistocht of betaling van geld als aflaat. De laatste stap is dat kwijtschelding van deze kerkelijke (door de priester opgelegde) straffen in verband gebracht wordt met de vergeving van de schuld door God. Zelfs kan voor de arme zielen in het vagevuur een volkomen aflaat gekocht worden (Tetzel).
3. De mis (eucharisatie). Brood en wijn veranderen in het lichaam en bloed van Christus op het moment dat de priester Christus' instellingswoorden opnieuw uitspreekt. Bij deze "transsubstantiatie" (wezensverandering) houden brood en wijn wel hun vorm, maar door de woorden die de priester uitspreekt, wordt het aardse goddelijk. Het sacrament is te zien als een "opnieuw tegenwoordig stellen" van Christus' offer. In de praktijk betekent dit voor de meeste rooms-katholieken hetzelfde als "herhalen" van Christus' offer.
Wanneer het beslissende moment, de wezensverandering, aangebroken is, beklemtoond door het hoog opheffen van hostie en kelk, wordt het voldoende geacht dat de leken dit uit de verte biddend gadeslaan. Alleen de priester drinkt de wijn.
4. Het vormsel. Wanneer het gedoopte kind zeven jaar of ouder is, mag het vormsel bediend worden. De rechtvaardigende genade wordt geschonken onder het uitspreken van de woorden: "Ik teken u met het teken des kruises en vorm u met de zalf des heils in de naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes".
5. Door de priesterwijding wordt de priester boven de leden van de kerk opgeheven en geplaatst vlak bij de heiligen. Dit is nodig, want alleen de priester heeft de bevoegdheid ontvangen, de absolutie te verlenen en de wezensverandering van brood en wijn te voltrekken.
6. Het huwelijk wordt tot sacrament verheven op grond van Efeze 5 : 32 waar in de Vulgaat (latijnse bijbel) staat: "Dit sacrament is groot".
7. Het laatste oliesel (zalving) is het sacrament van de stervenden. Het gaat daarbij om de vergeving van de laatste lichte zonden. Daarom worden ogen, oren, neus, mond, handen en voeten gezalfd.
Volgens de roomse kerk zijn de sacramenten kanalen waardoor de genade wordt ingegoten. De sacramenten hebben een automatisch werkende (magische) kracht voor de mens in de Middeleeuwen.
De mystiek
Binnen de kloosters komt de mystiek tot bloei. Het houdt in het streven naar eenworden met God en naar het beleven van die eenwording. De kloosterling beseft dat God Zijn aanwezigheid alleen laat ervaren aan de volkomen ontledigde mens. Dat vraagt om een voorbereiding door het bestrijden van eigen "vleselijke" neigingen, door het zich terugtrekken uit de wereld, en vooral door eenzaam gebed en door meditatie over bepaalde teksten.
Bij Bernard van Clairvaux (12e eeuw) komt de lijdende Christus centraal te staan (Christusmystiek). Zelfs gebruikt hij uitdrukkingen als "alleen door genade", die op Augustinus teruggaan. Later spreekt ook Von Staupitz op deze manier tot Luther.
Een andere mysticus waar Luther met waardering over spreekt is Johannes Tauler (14e eeuw). Hij legt in zijn preken het eenworden met God uit als eenwording van de wil van de mens met de wil van God.
De nieuwe vroomheid, die eigenlijk al bij Bernard van Clairvaux begint, vindt zijn weg naar het volk. Er wordt nu gebruik gemaakt van de volkstaal! Een voorbeeld hiervan is het bekende boekje "Over de navolging van Christus" van Thomas à Kempis. Hij komt uit de kringen van de Moderne Devotie (nieuwe vroomheid) en de Broeders des Gemenen Levens. Hier krijgt de Bijbel weer de allereerste plaats, al heeft deze vroomheid nog een sterk middeleeuws (rooms) karakter.
Volksvroomheid
De mens in de middeleeuwen stelt zich Christus voor als een strenge Rechter en daarom worden vóórbidders gezocht. Christus wordt afgebeeld als zittend op de regenboog. Boven de boog zijn aan weerszijden engelenfiguren. Eén van hen heeft een bazuin in de mond: de oordeelsdag is aangebroken. De Christusfiguur ziet er grimmig uit. Op zijn gezicht tekent zich een heilige verbolgenheid af. Uit zijn mond gaat, naar twee kanten, een scherp tweesnijdend zwaard, ondersteund door Zijn beide handen. Christus de Rechter lijkt meer op een Tyran dan op een Heiland. Voor deze Christus moet men wel vluchten, wil men niet in de hel geworpen worden.
Zo leeft de middeleeuwer in onrust en onzekerheid. Hij streeft naar zekerheid, maar die kan de kerk hem niet geven. De onrust raakt hem diep. De dood en de duivel zijn overal, allerlei ziekten, pest en pokken dreigen. Daarom kijkt men uit naar voortekenen; de astrologie speelt een grote rol, de heiligenverering neemt toe, voornamelijk de Mariaverering. Velen ondernemen kruistochten of pelgrimstochten, de reliquieën worden hoog vereerd en gezien als dragers van bijzondere genadekracht. Allerlei wonderverhalen over heiligen, reliquieën en het heilige bloed uit de mis worden grif geloofd. In deze onrust zoekt men de troost; weinigen - toch zijn ze er - vinden die troost in de Bijbel.
Samenvatting
De ontwikkelingen in de Middeleeuwen zijn voor de roomse kerk bepalend geweest tot op heden toe. Over het geheel genomen is men het zicht op de Bijbel en Augustinus kwijtgeraakt. Van Augustinus wordt slechts overgenomen wat past bij de zich ontwikkelende rooms-katholieke kerk.
Wanneer we echter alleen over de "donkere" Middeleeuwen spreken, doen we aan haar te kort. Dan doen we aan Gods werk te kort.
God heeft Zijn genade ook in de harten van de mensen in de middeleeuwen uitgestort. Duidelijk komt dit tot uiting bij Luther. Bij hem komt de hele Augustinus weer aan het woord, zodat dan ook de gehele Schrift weer in het middelpunt komt.
P. v.d. Dussen
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 september 1983
Mivo +16 | 84 Pagina's
