JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Deel 1: Psalm 79

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Deel 1: Psalm 79

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Historische achtergrond van psalm 79

Als we psalm 79 lezen, doet de situatie die daar beschreven wordt denken aan de verwoesting van Jeruzalem door Nebukadnézar (2 Kon. 25) in 586 v. Chr. of aan de ontwijding van de tempel door Antiochus Epifanes in 168 v. Chr.

Deze psalm spreekt over heidenen die het land Kanaän zijn binnen gedrongen. Zij hebben Jeruzalem verwoest, er is geweldig gevochten om de stad en velen zijn gesneuveld in de strijd en kregen niet eens een eervolle begrafenis. 

In de tijd van Nebukadnézar is Jeruzalem anderhalf jaar belegerd voor het ingenomen werd. Stad en tempel werden verwoest (2 Kron. 36:19). Dit lijkt op de situatie in psalm 79. Nu lezen we echter in deze psalm dat de tempel niet verwoest is, maar verontreinigd. Sommige verklaarders denken daarom aan de tijd van Antiochus Epifanes. Deze heeft na een hevige strijd de stad verwoest en de tempel aan Zeus gewijd. Op het brandofferaltaar werden zwijnen geofferd waardoor de tempel werd verontreinigd. We moeten niet vergeten dat het betreden van bepaalde gedeelten van de tempel door de heidenen deze onrein maakte.

Zeker kan van verontreiniging gesproken worden wanneer het gebouw door de heidenen betreden en vernield is. Dat is in 586 gebeurd en op deze situatie moet volgens de meeste verklaarders psalm 79 slaan.

 

De inhoud van psalm 79

In deze psalm stort de dichter zijn klacht uit voor het aangezicht des Heeren. De toestand is vreselijk. Jeruzalem is verwoest, de tempel is ontheiligd. Veel Israëlieten zijn omgekomen; ze hebben geen eervolle begrafenis gekregen en dat was het ergste wat een Israëliet overkomen kon.

Bovendien treft Israël nu nog de spot van de omwonende volken, van de Ammonieten en de Moabieten, Filistijnen en Edomieten. Vooral Edom had leedvermaak om Jeruzalems val (Obadja :11,14; Ps. 137:7; Ez. 35:5,15). Ze zien in de val van Jeruzalem een bewijs van de machteloosheid van Israëls God, Die Zijn uitverkoren volk niet heeft kunnen beschermen, Die Zijn stad en tempel niet van de ondergang kan redden. De spot treft niet in de eerste plaats het volk van Israël maar de God van Israël.

Tergend vraagt de vijand: "Waar is nu uw God?" De naam des Heeren wordt gesmaad om wat met het volk Israël gebeurd is; en dit maakt de smart van de dichter zo groot.

Het volk Israël is zelf de oorzaak van deze smaad; want achter het woeden van de heidenen ziet de dichter de heilige toorn van de Heere. Het zijn de zonden van Israël die Gods toorn opgewekt hebben. Niet alleen de zonden van deze generatie, het zijn ook de zonden van de vorige geslachten waardoor Gods toorn tegen Israël ontstoken is. Dit brengt de dichter tot de bede: "Gedenk de vorige misdaden niet". 

We lezen in de wet dat God de misdaden van de vaderen bezoekt aan de kinderen tot in het derde en het vierde geslacht.

Wanneer al die zonden vergolden zouden worden dan was er geen hoop meer voor Israël; daarom doet de dichter een beroep op Gods barmhartigheid. De naam des Heeren wordt de pleitgrond van zijn gebed. Het gaat om de eer van de Heere. De naam van God zou nog meer gesmaad worden als God Zijn volk niet zou redden. De dichter weet dat de zonden van het volk de oorzaak zijn van alle rampen en daarom smeekt hij om de verzoening van die zonden. Van de mogelijkheid van die verzoening hebben al die offers gesproken die eeuwen lang in de nu verwoeste tempel gebracht zijn. Die verzoening kan Israël alleen geschonken worden op grond van het enige offer van het Lam van God dat de zonden van de wereld wegneemt.

Dan smeekt de dichter of God Zijn toorn wil uitgieten over de heidenen, die Hem niet kennen en aanroepen. Het is de dichter hier niet te doen om persoonlijke wraak. Dit zou tegen het bevel van Christus zijn: "Hebt uw vijanden lief". Het gaat hier om de vergelding van de smaad waarmee zij de Heere gesmaad hebben. Dan kan gezegd worden: "Zou ik niet haten die U haten".

De heidenen zijn schuldig voor God, want zij kennen Hem niet en roepen Hem niet aan. Hoewel de heidenen gebruikt zijn door God als een tuchtroede om Zijn volk te straffen, hebben zij Gods toorn ook verdiend vanwege de wrede wijze waarop zij hun taak hebben uitgevoerd en vanwege hun pogingen om het volk Israël uit te roeien (Jes. 10:5 e.v.).

Wanneer de dichter bidt om vergelding van het bedreven kwaad en het wreken van het vergoten bloed, gaat het hem om de eer van de Heere. Als God het vergoten bloed niet wreekt, dan zal de naam van God nog meer gelasterd worden. De dichter weet dat God voor Zijn eer zal opkomen, maar hij smeekt of dat nog door hem gezien mag worden, want dat zal een bevestiging zijn voor zijn geloof.

De dichter denkt ook aan zijn volksgenoten die gevangen zijn. Dit kan slaan op religieuze of politieke gevangenen. Het is ook mogelijk dat het slaat op het volk in ballingschap. Laat hun gekerm voor Uw aanschijn komen. Hij smeekt om het leven van hen die reeds ter dood veroordeeld zijn. Hij weet dat God machtig is om hen te verlossen. Israël blijft het volk van God, dat weet de dichter. Dit volk heeft God uitverkoren om Zijn lof te vertellen. Wanneer God Israël verlossen zal, zal dit volk Hem loven. Niet alleen zij, maar ook de komende geslachten zullen Zijn roem vertellen.

 

De struktuur van psalm 79

Deze psalm is een klaaglied van het volk. Dit klaaglied beschrijft:

1. Het aanroepen van de Heere - vers 1

2. De klacht: de tempel is door de heidenen verontreinigd en Jeruzalem verwoest - vers 2-5

3. Gebeden en wensen

    Een gebed om afrekening met de vijand - vers 6, 7, 10 en 12

    Een gebed om redding en uitkomst en vergeving van zonden - vers 8 en 9

    Een gebed om verlossing - vers 11

4. Pleitgrond: Om Uws Naams wil - vers 9

5. De zekerheid van de verhoring en de gelofte van een danklied - vers 13.

 

Aantekeningen en opmerkingen

1. Een psalm van Asaf. 0 God! Heidenen zijn gekomen in Uw erfenis;                                              

van Asaf: Ook voor Asaf. Zie ook de kanttekening bij de S.V. bij Ps. 50:1.  

erfenis: Of erfdeel. Het land Kanaän en het volk Israël zijn Gods erfenis (Ps. 68:10). D.w.z. God is de eigenaar. Bij Israël was het erfdeel een onvervreemdbaar bezit. Het behoorde in bezit van de familie te blijven. Een Israëliet zorgde goed voor zijn erfdeel en oogstte er de vruchten van! Deze gedachte moeten we altijd op de achtergrond houden wanneer we lezen dat Gods volk Zijn erfdeel genoemd wordt (Ef. 1:11). Ook de kerk van het N.T. is in Christus Gods erfdeel geworden (1 Petr. 5:3).  

zij hebben de tempel  Uwer heiligheid verontreinigd; zij hebben Jeruzalem tot steenhopen gesteld.  

steenhopen: Puinhopen. Van de stad is niets meer overgebleven.  

2. Zij hebben de dode lichamen Uwer knechten aan het gevogelte des hemels tot spijs gegeven; het vlees Uwer gunstgenoten aan het gedierte des velds.

Dit vers bestaat uit twee regels die bijna hetzelfde zeggen. Dit komt vaak voor in de hebreeuwse poëzie. De regels lopen parallel. Bijv.: dode lichamen - vlees; Uwer knechten - Uwer gunstgenoten; gevogelte des hemels - gedierte des lands. Soms vertelt de dichter in het tweede deel iets meer dan in het eerste deel, de gedachten worden dan aangevuld. Dit staat bekend als parallellisme. Ook wordt er van parallellisme gesproken als in het tweede deel een tegenstelling wordt uitgedrukt.       

Uwer knechten - Uwer gunstgenoten: De Israëlieten blijven Gods knechten, Gods gunstgenoten omdat ze behoren tot het volk waarmee God een verbond gesloten heeft. 

3. Zij hebben hun bloed  rondom Jerzualem als water vergoten; er was niemand die hen begroef.

Bij de verdediging van Jeruzalem zijn veel Israëlieten op bloedige wijze om het leven gekomen. Het onbegraven blijven was voor de Israëliet een bewijs van de vloek van God. Zie Deut. 28:26 en Pred. 6:3.                                                                         

4. Wij zijn onze naburen een smaadheid geworden; een spot en schimp dien, die rondom ons zijn.           

naburen: De volkeren die rondom Kanaän wonen zijn de naburen: de Ammonieten en Moabieten, afstammelingen van Lot, de Filistijnen en de Edomieten. Laatstgenoemden zijn de afstammelingen van Ezau. In Obadja:11,14 lezen we dat de Edomieten op de kruispunten van Jeruzalem stonden om de vluchtelingen van Israël te doden (Ps. 137:7).

smaadheid: De dichter klaagt over de smaad die Israël is aangedaan omdat hier indirekt de God van Israël gesmaad is.   

spot en schimp: De dichter wil zeggen: Als de vijand ziet dat het met ons slecht gaat bespotten en beschimpen zij ons (Ps. 79:12). Ook in dit vers lopen de regel parallel.

5. Hoe lang, HEERE? Zult Gij eeuwiglijk toornen? Zal Uw ijver als vuur branden?

HEERE: Deze klacht wijst erop dat het volk al een lange tijd in de ellende verkeert. De dichter gebruikt hier Gods eigen naam, JaWeH: HEERE; "Ik zal zijn Die Ik zijn zal". Hij is de Onveranderlijke. Het is Zijn heilige verbondsnaam waarmee  God Zich aan Mozes openbaarde bij de brandende braambos. De gelovigen beginnen bijna de moed te verliezen. Toch is deze vraag een bewijs dat de dichter gelooft dat er weer een tijd van barmhartigheid en genade zal aanbreken. De HEERE heeft immers een verbond met Zijn volk gesloten? 

toornen: De HEERE is een heilig God en daarom wekken de zonden van Zijn volk Zijn toorn op. 

ijver: De verhouding tussen Israël en God wordt vergeleken met de liefde tussen een bruidegom en een bruid. Gods liefde kan niet verdragen dat Israël andere goden dient. Daarom wordt de Heere een jaloers God genoemd. Het is geen menselijke jaloezie, maar heilige jaloezie (ijver) van God. 

Nooit mogen we Gods jaloezie verwarren met menselijke jaloezie, die vaak een negatieve inhoud heeft (1 Kor. 13:4). Het heeft bij de mensen vaak de betekenis van benijden of afgunstig zijn. Slechts zelden is er bij mensen een zuivere jaloersheid, zoals bijv. bij Elia. 

De jaloersheid van God brengt straf met zich mee. De dichter wil weten of er ooit een einde aan die straf zal komen.  

vuur: Gods toorn en ijver wordt vaak vergeleken met vuur (Ps. 74:1, Ps. 80:2, Deut. 29:20).

6. Stort Uw grimmigheid uit over de heidenen, die U niet kennen, en over de koninkrijken, die Uw naam niet aanroepen.

kennen: Dit hebreeuwse woord, jada, bedoelt meer dan alleen een verstandelijk kennen. Het ziet op een praktisch kennen, een persoonlijk beleven, waarin men met zijn hele bestaan betrokken is. 

niet kennen: Dit niet kennen stelt de mens schuldig voor God, ook de heidenen (Rom. 1:18-23). Het blijkt duidelijk, dat de vijanden burgers zijn van een vreemd volk. 

uitstorten: Dat is, overval hen met straffen in overvloed en geweld. 

aanroepen: Dit woord wordt gebruikt voor de gehele eredienst van God rond het altaar en het offer (Gen. 4:26). Het  wordt ook gebruikt om aan te duiden een gebed om hulp tot God (Ps. 50:15; 80:19). 

7. Want men heeft Jakob opgegeten, en zij hebben zijn liefelijke woning verwoest.

opgegeten: Verslonden als een wild dier. Dat is: onbeschaamd met onrecht en geweld van lijf en goed verwoest. 

8. Gedenk ons de vorige misdaden niet; haast U, laat Uw barmhartigheden ons voorkomen, want wij zijn zeer dun geworden.

vorige misdaden: Zonden van het voorgeslacht. Het volk weet dat zij ook lijdt vanwege de zonden van het voorgeslacht (Ex. 20:5). De dichter vraagt of het in dit geval niet zal gebeuren. Het volk heeft reeds zwaar te lijden vanwege zijn eigen zonden. 

barmhartigheid: Het innerlijk bewogen zijn over iemands lot. Barmhartigheid is één van Gods eigenschappen. De dichter kan alleen op Gods barmhartigheden pleiten. Deze worden voorgesteld als personen die toesnellen. 

haast U ... voorkomen: Snel tegemoet komen, toesnellen. De nood is groot en daarom is het nodig dat de uitkomst snel komt. 

dun: Zwak, verarmd, bedrukt, verzwakt, gering, uitgeput. Het volk is  zeer diep terneergeslagen, het heeft geen moed en kracht meer. In Ps. 116:6 en 142:7 wordt ditzelfde woord vertaald met: uitgeteerd. 

9. Help ons, o God onzes heils, ter oorzake van de eer Uws Naams; en red ons en doe verzoening over onze zonden, om Uws Naams wil.

heil: De redding die van God uitgaat, het helpend ingrijpen van God dat Zijn volk ten deel valt. 

God onzes heils: Met deze woorden geeft de dichter te kennen dat hij alle hulp en redding alleen bij de Heere zoekt en van Hem verwacht. 

eer: Heerlijkheid.  

Uw Naam: De Naam van God is de enige pleitgrond van de dichter zoals bij Mozes (Ex. 33). De dichter weet dat de Heere Zelf voor de eer van Zijn Naam zal zorgen. Het is zijn begeerte dat Hij dit zal tonen aan de heidenen, die Gods Naam zo  gesmaad hebben, zodat de heidenen niet zullen spotten en zeggen dat God hen niet kan verlossen. 

verzoening: Het hebreeuwse woord dat hier gebruikt wordt betekent "bedekken" of "wegwissen, toedekken". Dit woord wordt het meest gebruikt met betrekking tot het verzoenen door offers (Ps. 78:38; Lev. 17:11; Hebr. 2:17). Hier valt de nadruk op de plaatsvervanging. Het is een blijk van Gods gunst als Hij het offer aanneemt. 

10. Waarom zouden de heidenen zeggen: Waar is hun God? Laat de wraak des vergoten bloeds Uwer knechten onder de heidenen voor onze ogen bekend worden. 

Waar is hun God? Dit werd vaker tegen het volk gezegd door de vijand (Joël 2:17, Ps. 115:2). 

wraak: Het is geen uiting van persoonlijke wraakgevoelens. Hier is sprake van een heilige wraak. Gods wraak komt over Israël als het Zijn verbond breekt. Wel kan de Heere de mensen gebruiken om Zijn wraak uit te voeren (Ps. 50:4; 2 Kon. 9:7).  

vergoten bloed: Wanneer iemand in Israël gedood was, moest het vergoten bloed gewroken worden. Het uitvoeren van de bloedwraak was de taak van de naaste bloedverwant, de bloedwreker (Num. 35:19; Ex. 21:12,24). De dichter vraagt hier echter of God als hoogste rechter Zelf het vergoten bloed wil wreken. 

voor onze ogen: De dichter wil er ooggetuige van zijn. Hij vraagt of het nog in zijn tijd plaats zal vinden.

11. Laat het gekerm der gevangenen voor Uw aanschijn komen; behoud overig de kinderen des doods, naar de grootheid Uws arms

gevangenen: Zij die gevangen zitten of zij die in ballingschap zijn. De dichter doet een beroep op Gods ontferming over hen (Deut. 30:3). 

kinderen des doods: Zij die ter dood veroordeeld zijn. 

behoud overig: Doe overblijven, verlos, bewaar. 

arm: De uitdrukking "Gods arm" komt vaak in de Bijbel voor. De uitgestrekte arm symboliseert de macht. Zijn arm is machtig om te redden (Deut. 9:29; Ps. 44:4; 89:11).

12. En geef onze naburen zevenvoudig weder in hun schoot hun smaad, waarmede zij U, o Heere, gesmaad hebben.

naburen: zie vers 4.

zevenvoudig: Zeven is het getal der volheid. Een volkomen strafrechterlijke vergelding (Gen. 4:15) 

schoot: Of boezem. Het beeld is dat de last van Gods toorn a.h.w, in hun schoot uitgestort wordt. Hier wordt een diep ingrijpende vergelding bedoeld. Het moet de vijand diep raken. 

hun smaad: zie vers 10: Waar is  hun God? Zie ook de klacht in vers 4. 

waarmede zij U, o Heere, gesmaad hebben: De dichter vond het het ergste dat de heidenen de naam van God onteerden, daar vraagt hij vergelding voor.

13. Zo zullen wij, Uw volk en de schapen Uwer weide, U loven in eeuwigheid, van geslacht tot geslacht; wij zullen Uw roem vertellen. 

Uw volk: Israël blijft ondanks haar zonden het uitverkoren volk van God. 

schapen Uwer weide: Een kudde schapen is in de Bijbel vaak het beeld voor het volk van God (Ps. 23). Zonder de zorg van een herder is een kudde schapen spoedig verstrooid en tegenover gevaren hulpeloos (Joh. 10:1-16; 1 Petr. 2:25). De dichter weet dat de Heere de goede Herder blijft van Zijn volk; aan die zekerheid klemt hij zich vast. God zal Zijn dwalende schapen niet in de steek laten. 

loven: Danken, erkennen.  

roem: Of lof, dit woord is verwant aan het woord halleluja (Ps. 145:4). Het grote doel van de verlossing is dat de naam des Heeren verheerlijkt wordt (1 Petr. 2:9). Dat belooft de dichter voor dit en voor de komende geslachten. 

 

Toespitsing

Psalm 79 bevat een klacht over Gods kerk van het oude verbond. Het is droevig gesteld met deze kerk. Ook in onze tijd mag er wel een klacht worden geuit vanwege de kerk des Heeren. Ze is verdeeld en verscheurd.

De dichter van psalm 79 wist wel wat de oorzaak was van de droeve toestand van Gods kerk. Achter het woeden van de heidenen zag hij de heilige toorn van de Heere over de zonden van het volk Israël. Dat bracht hem tot de bede: "Doe verzoening over onze zonden om Uws Naams wil".

Hebben wij de oorzaak al ontdekt waarom Gods toorn rust op de kerk in ons vaderland? Hebben wij het al beleden voor Gods aangezicht: Wij zijn van 't heilspoor afgegaan, ja wij en onze vaderen tevens? Laat ons gebed dan zijn: Gedenk ons de vorige misdaden niet. Laten we pleiten op Gods barmhartigheid. Laten we smeken om verzoening over onze zonden. Laat ons leven zo zijn, dat Gods naam om onzentwil niet gesmaad wordt. Dat kunnen we niet in eigen kracht. Uit ons zal nooit iets goeds meer voortkomen; maar het kan wel door een Ander. Christus heeft de toorn van God gedragen opdat er voor kinderen des toorns nog verlossing zijn zou. 

Wanneer we door het geloof met Christus verenigd zijn, dan zullen we ook het lied kunnen zingen waarmee psalm 79 eindigt: "Zo zullen wij, de schapen Uwer weiden, in eeuwigheid Uw lof, Uw eer verbreiden, en zingen van geslachten tot geslachten Uw trouw, Uw roem, Uw onverwinb're krachten".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1982

Mivo +16 | 24 Pagina's

Deel 1: Psalm 79

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1982

Mivo +16 | 24 Pagina's