De reformatie
Op 16-jarige leeftijd begint Josia de Heere te zoeken. Dat is een wonder, want juist in Jeruzalem, waar hij woont, wordt de meest afschuwelijke afgoderij bedreven. Zijn vader had zich daar bijzonder vermaakt; een goed voorbeeld had Josia dus niet. Toch krijgt Josia de Heere lief. God zelf werkt in zijn hart en dan moet de zonde eruit. Het gevolg is dat Josia de zonden van het volk niet langer kan aanzien. Hij zet een geweldige reformatie in gang. Hij trekt door het tweestammenrijk Juda, door de stad Jeruzalem en ook door het gebied van het voormalige tienstammenrijk. Bij elk dorp is wel een hoogte te vinden met daarop een altaar. Op dit altaar worden offers gebracht aan Baäl en Astarte. De Baäl-priesters doen er hun werk. Verder staat er een beeld, of in ieder geval een steen, gewijd aan de zonnegod Baäl. Ook staat er een houten paal voor de godin Astarte. Deze goden moeten zorgen voor goede oogsten, voor vruchtbaarheid en voor veel kinderen.
Josia laat bij elke hoogte stil houden. De zonnebeelden gewijd aan Baäl worden aan stukken geslagen. De houten palen gewijd aan Astarte worden stuk voor stuk omgehakt en vernietigd. Het puin hiervan wordt gestrooid op de graven van de mensen die aan de beelden geofferd hebben. Dit is een geweldige ontering van de afgoden; waar is hun macht? Josia veracht en bespot ze op deze manier. Het stof van de goden ligt op de mensen die dit stof hebben aangebeden.
Josia is nog niet klaar. De graven van de afgodspriesters worden geopend. Josia laat hun beenderen eruit halen. Op de altaren ermee! Ze zullen verbrand worden. De rook stijgt op van de hoogte. Het is tot ver in de omtrek zichtbaar. ledereen kan nu zien dat alles verbrand wordt, waar ze zo op vertrouwd hebben. De Heere ziet het ook. Het vuur verteert alles waarmee het volk Hem zo tergde en verdriet deed.
Als al de beenderen zijn verbrand, worden de altaren kort en klein geslagen.
Er mag totaal niets van de afgodendienst overblijven.
Josia is één van de weinige koningen die zijn roeping heeft verstaan: "te weren en uit te roeien alle afgoderij, en valse godsdienst, om het rijk van de antichrist te gronde te werpen, en het Koninkrijk van Jezus Christus te doen vorderen." (Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel 36). Daarom wordt er van hem gezegd dat er geen koning zijns gelijke geweest is... Dit kun je vinden in 2 Koningen 23 : 25:
"En vóór hem was geen koning zijns gelijke, die zich tot den HEERE met zijn ganse hart, en met zijn ganse ziel, en met zijn ganse kracht, naar al de wet van Mozes bekeerd had; en na hem stond zijns gelijke niet op."
De reformatie van Josia was al door de Heere voorspeld. In 1 Koningen 13:2 laat de Heere door middel van een (voor ons onbekende) profeet het volgende profeteren:
"En hij riep tegen het altaar, door het woord des HEEREN, en zeide: Altaar, altaar, zo zegt de HEERE: Zie, een zoon zal den huize Davids geboren worden, wiens naam zal zijn Josia; die zal op u offeren de priesters der hoogten, die op u roken, en men zal de mensenbeenderen op u verbranden."
Later, als het wetboek gevonden is en Josia wat ouder is geworden, gaat hij verder met het uitroeien van de afgoden. Het is hem nog niet genoeg. Hij kan ook nu gemakkelijk het voormalige tienstammenrijk binnen trekken. De macht van de onderdrukker Assyrië is niet zo groot meer. Zo worden in heel Israël alle beelden vernield en alle altaren afgebroken.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 1999
Mivo +14 | 20 Pagina's
