De roeping van Jesaja
De profeet Jesaja
Van de persoonlijke omstandigheden van de profeet weten we niet veel. Hij was gehuwd en had in elk geval twee zonen. Beide zonen hadden een profetische naam: Schear-Jaschub, een rest keert weer. Dat betekende dat het volk weggevoerd zou worden, maar dat een overblijfsel zou terugkeren. De andere zoon heette Maher-Schalal Chas-Baz, haastig buit, spoedig roof. Dat betekende dat Damaskus (hoofdstad van Syrië) en Samaria (hoofdstad van Israël) verwoest zouden worden. Waarschijnlijk heeft Jesaja zijn leven lang in Jeruzalem gewoond en behoorde hij daar tot de kring van de vooraanstaande burgers. Een lange tijd is hij profeet geweest: ongeveer veertig jaar.
De tijdsomstandigheden
Toen Jesaja tot het profetenambt werd geroepen, was er een tijd van welvaart en voorspoed. Economisch ging alles voor de wind, maar geestelijk was het volk ver afgedwaald van de Heere. De afgoden werden volop gediend. Spoedig was echter de periode van voorspoed afgelopen; Assyrië werd steeds machtiger. Syrië en Israël (tienstammenrijk) werden schatplichtig gemaakt aan Assyrië. Beide volken wilden van die last afkomen en samen wilden ze Juda dwingen om ook mee te doen aan de opstand tegen Assyrië. Maar koning Achaz van Juda wilde niet meedoen. Toen werden beide landen boos op Achaz en ze besloten samen om Juda binnen te vallen en het te veroveren. Het is in deze tijd dat Jesaja profeteert van de maagd die zwanger zal worden (Jesaja 7). Achaz vertrouwt niet op de Heere en roept de hulp in van Assyrië. Assyrië valt op zijn beurt Syrië binnen en verovert Damaskus, de hoofdstad. Ook annexeert hij grote delen van Israël, zodat er maar een klein gedeelte van het tienstammenrijk overblijft. Achaz moest echter voor deze hulp veel geld betalen en de Assyrische godsdienst kwam ook in Jeruzalem. In 722 wordt Samaria tenslotte geheel door de Assyriërs veroverd en dit betekent het einde van het tienstammenrijk. Juda heeft nog zo'n honderdvijftig jaar langer bestaan voor het weggevoerd werd naar Babel.
Het visioen
Jesaja kreeg het visioen van de Heere. In het verhaal is ervan uitgegaan dat hij zich op het tempelplein bevond op dat ogenblik. Maar dit is niet uit het Bijbelgedeelte te halen. Hij kan ook gewoon thuis geweest zijn of ergens anders. Het enige gegeven waar dit op berust, is het feit dat Jesaja in het visioen in het Heilige der heiligen ziet.
De Heere zien
Jesaja zag hier niet Jehovah, want niemand kan die heerlijkheid van de Almachtige en heilige God zien en leven (Exodus 33: 20). Jesaja zag hier Christus (zie Johannes 12: 41). In het visioen wordt de heerlijkheid en het alomvattende rijk van God tentoongesteld. In Johannes 12: 41 wordt dit voorgesteld als het rijk en de heerlijkheid van Christus. Tevens wordt hiermee aangegeven dat Jezus Christus God is. Christus is het beeld van de onzienlijke God (Kolossensen 1: 15). Alleen en altijd zal God Zich door Zijn eeuwige Woord en Zijn Geest in Christus Jezus openbaren.
Roeping
Jesaja biedt zich onmiddellijk aan op de vraag van de Heere wie Hij zal zenden. Het is een snel en kort uitgesproken besluit van Jesaja. Hoewel de Heere besloten heeft Jesaja te zenden, lokt Hij toch Jesaja's antwoord uit door het algemeen stellen van de vraag. Het ambt kan goed vervuld worden als we er van overtuigd zijn dat de Heere ons heeft geroepen en we de nodige gaven hebben gekregen. Maar als de Heere dan ook roept, moeten we onmiddellijk bereid zijn Hem te volgen, hoe moeilijk dat ook is. Dit geldt in het bijzonder voor de ambten van predikanten, zendelingen, evangelisten, ouderlingen en diakenen, maar mag ook niet worden losgezien van de andere beroepen en activiteiten waar wij bij betrokken zijn.
Verharding
De prediking van Gods Woord brengt niet alleen geloof en bekering, maar ook verharding in het ongeloof en de zonden teweeg: "Sluit hun ogen opdat het niet zie met zijn ogen, noch met zijn oren hore, noch met zijn hart versta, noch zich bekere" (Jesaja 6: 10; zie ook Romeinen 11: 25 en vooral ook Johannes 12: 40 en 41 wat een volle vervulling is van Jesaja 6: 10). Ook al zou Gods Woord weinig goeds bij de mensen uitwerken en zou de wereld er alleen maar slechter van worden, dan zijn de predikers toch "Gode een goede reuk van Christus, in degenen die verloren gaan; dezen wel een reuk des doods ten dode; maar gene een reuk des levens ten leven" (2 Korinthe 2: 15 en 16).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 1997
Mivo +12 | 28 Pagina's
