JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Het wonder van de schepping

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het wonder van de schepping

Bijlagen

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Veel jongeren van 12-16 jaar krijgen te maken met de evolutieleer. Het is belangrijk hierover op de club te praten. De volgende bijlagen geven u als leiding achtergrondinformatie voor het bespreken van de vragen waar jongeren steeds mee komen.

Bijlage I

Evolutionisme en creationisme

(Overgenomen uit een niet meer verkrijgbare salvoschets)

Het evolutionisme

De naam die ten nauwste verbonden is met de evolutiegedachte is die van Charles Darwin (1809-1882). Deze man studeerde aanvankelijk theologie, maar later kreeg hij belangstelling voor de natuurwetenschappen. Hij maakte van 1831-1836 een onderzoekingstocht naar Zuid-Amerika en de eilanden in de Grote Oceaan met het schip de Beagle. Zijn resultaten legde hij vast in het boek "Over het ontstaan der soorten door middel van natuurlijke selectie". Het verscheen in 1859.

Wat leerde Darwin?

Hij stelde dat binnen een soort (dit is een verzameling levende organismen -planten of dieren- die sterk overeenkomen in de kenmerken van hun bouw en die onderling kunnen kruisen en daarbij vruchtbare nakomelingen geven) geen twee individuen gelijk zijn. Door uiterlijke omstandigheden zoals voedselschaarste, koude, hitte, droogte, vochtigheid en ziekten, kunnen bepaalde variaties binnen een soort verminderde levenskansen krijgen en andere juist gunstiger. Zo voltrekt zich de zogenaamde natuurlijke selectie: dieren die het best aan de levensomstandigheden zijn aangepast overleven, anderen sterven uit. Bij langdurige herhaling van deze selectie ontstaan dan nieuwe soorten. Alle soorten zouden op deze manier uit elkaar ontstaan zijn. Dus in de loop van miljoenen jaren zijn bijvoorbeeld uit kikkers muizen en uit muizen apen en uit apen mensen ontstaan.
De theorie van Darwin is in wetenschappelijk opzicht niet zo opzienbarend. Reeds vóór Darwin was de evolutiegedachte bij biologen en filosofen wijd verbreid. Het is echter Darwin geweest die deze systematisch heeft uitgewerkt en hij meende zijn beweringen met een behoorlijke hoeveelheid feitenmateriaal te kunnen staven. De theorie van Darwin heeft in de loop der jaren wel uitbreiding en wijzigingen ondergaan, maar de grondgedachten zijn dezelfde gebleven. Het is niet verwonderlijk dat bijbelgetrouwe christenen de evolutiegedachte van Darwin verwierpen, omdat ze zagen dat dit een directe ontkenning was van de Bijbelse gegevens. Darwins ideeën hebben dan ook tot felle theologische discussies geleid.

Waarom vond de theorie van Darwin zoveel aanhang?

Vooral tengevolge van de ontwikkeling van de natuurwetenschappen (Newton) meende de mens van de 18e en 19e eeuw alles met zijn verstand te kunnen verklaren in termen van oorzaak en gevolg. De menselijke rede triomfeerde. Het was de tijd van de 'verlichting'. De rede werd vergoddelijkt. Alles wat niet vatbaar was voor menselijke rede (het verstand) werd minachtend verworpen. Het zal duidelijk zijn dat ook het ongeloof in de schepping en in de Bijbelse wonderen door de mens van de 'verlichting' werd geminacht. De 'verlichte' mens zocht een alternatief voor het scheppingsgeloof. Hij wilde dit echter een wetenschappelijke fundering geven. Verschillende mensen hebben dit geprobeerd, onder wie Charles Lyell en Maltus. De grondgedachten waren dat alles zeer geleidelijk in een langdurig ontwikkelingsproces is ontstaan, zonder dat daarbij een persoonlijke God is betrokken. Bij dit proces wordt er een strijd om het bestaan gevoerd, waarbij de het beste aan de omgeving aangepaste en sterkste individuen deze strijd overwinnen. Tot een bevredigende verklaring kwam het echter niet.
Het zou ook zo gezegd kunnen worden: de 'verlichte' mens snakte naar een wetenschappelijke theorie om het scheppingsgeloof te kunnen weerleggen en om zijn modern levensbesef te funderen. Deze theorie meende hij verkregen te hebben in de evolutietheorie van Charles Darwin.
De ideeën van Darwin -ook wel het Darwinisme genoemd- reikten verder dan de biologie. Ze werden ook algemeen geldig verklaard op het terrein van de economie en politiek: het zogenaamde Sociaal-darwinisme.
Bij de voorbeelden die we hiervan geven moeten de grondgedachten van Darwin goed voor ogen worden gehouden: de harde strijd om het bestaan en de overleving van de sterksten.
De sociologen en politici ontleenden aan Darwin de gedachte van de onderlinge wedijver. De mens neemt immers deel aan de grote strijd om het bestaan. Hij strijdt tegen andere organismen, zoals bijvoorbeeld tegen ziekteverwekkers. Hierbij zij opgemerkt dat in die tijd de Franse geleerde Pasteur en zijn collega's bezig waren met het onderzoek naar micro-organismen (o.a. bacteriën). De wetenschap geeft de mens wapens in die strijd.
De West-Europese middenstanders, die het voor de wind was gegaan, vonden in Darwins theorie een fundering voor hun burgersmansopvattingen: alles is erop gericht om de vlijtige, intelligente, harde werkers te belonen en de domme, verkwistende luiaards, die op de liefdadigheid steunden, te bestraffen. Bovenal liet de burgerman van die tijd zich door Darwin bevestigen, dat de armen arm waren omdat ze nu eenmaal ongeschikt waren voor de levensstrijd. Er werd als volgt geredeneerd: iemand die niet genoeg kan verdienen om in zijn eigen onderhoud te voorzien, kan beter sterven; in de natuur sterven immers de organismen die zichzelf niet kunnen voeden ook uit. Dit is bovendien nog tot groter voordeel van de soort in haar geheel: zo ontstaat er een beter ras. De Engelsman Herbert Spencer (1820-1903), een vurig aanhanger van evolutietheorie, vatte het als volgt samen: "ook voor de mens geldt de wet volgens welke de soort zich handhaaft evenals voor alle wezens, dat de volwassen individuen, die het best aan hun bestaansvoorwaarden voldoen, er het best aan toe zijn en zij die daar het slechtst aan voldoen, er het slechtst aan toe zijn. Overal in de natuur zien we een strenge tucht heersen, die juist doordat zij wreed schijnt zo genadig is." Hieruit blijkt dat de evolutiegedachte in de wetenschap goed aansloeg bij het modern optimistisch levensbesef van de 19e eeuwse mens.

Hoe denkt men zich thans het ontstaan van het leven in?

Lange tijd hebben velen geloofd in de spontane generatie, d.w.z. het plotseling spontaan ontstaan van een levend organisme uit dood materiaal. Deze gedachte is afkomstig van de Griekse (heidense!) filosoof Aristoteles (ca. 350 v. Chr.). Op deze wijze zouden palingen uit modder en luizen en vliegen uit rottend vlees ontstaan zijn. Ook in ons land heeft men dit lang geloofd. Vooral heeft hiertoe bijgedragen het verhaal van een zekere van Helmholt (ca. 1600), die beweerde dat muizen ontstonden door een vuil naar transpiratie ruikend hemd enige weken in een zak met tarwekorrels te leggen. Tegenwoordig gelooft niemand daar nog in.
Een Russisch geleerde heeft in de jaren 20 gesteld -zonder het te bewijzen- dat wanneer men een mengsel van eenvoudige gassen blootstelt aan elektrische ontladingen (overspringen van een vonk, bliksem) er stoffen ontstaan, die gerekend worden tot de fundamentele bouwstoffen van levende organismen. Het is de Amerikaanse geleerde Miller geweest die dit in 1953 proefondervindelijk bevestigd heeft. Op basis van dit waargenomen feit komt men tot de volgende veronderstelling wat betreft het ontstaan van het leven: Heel lang geleden bestond de dampkring uit dit mengsel van eenvoudige gassen (het oergas). Doordat nu bliksemstralen vielen op dit oergas ontstonden de bouwstenen voor de levende cellen. Gedurende het verloop van miljoenen jaren zouden deze bouwstenen aan elkaar gekoppeld zijn, waardoor de oercellen ontstonden. Deze zouden zich weer in een tijdsbestek van miljoenen jaren tot hogere levensvormen ontwikkeld hebben.
Hier zijn nogal wat vraagtekens te plaatsen. Waar komen de ontladingen en het oergas vandaan? Hoe kan men ooit bewijzen dat de omstandigheden zo zijn geweest als men nu veronderstelt? In dit verband kan opgemerkt worden, dat de schepping een wonder is, een eenmalige gebeurtenis waarbij geen mens aanwezig was. De enige betrouwbare informatie over het ontstaan van de kosmos en het leven daarin, wordt ons gegeven door de Schepper Zelf in Zijn onfeilbaar Woord.
De bewering dat het ontstaan van het leven zoals de evolutietheorie dat stelt, wetenschappelijker en betrouwbaarder is dan het Bijbels scheppingsgegeven, is ongegrond. Dit evolutiemodel moet men óók geloven.
Thans weet men dat de levende cel verbijsterend gecompliceerd is opgebouwd. Bekwame wiskundigen hebben aangetoond dat deze cellen nooit gevormd kunnen zijn door toevallige koppeling van eenvoudige moleculen. We kunnen stellen dat deze zogenaamde wetenschappelijke verklaring iedere bewijsgrond mist. Het is een volstrekt onwetenschappelijk en een onbeholpen poging om God op zogenaamde wetenschappelijke wijze uit de wereld weg te verklaren. Deze veronderstelling is dan ook eerder gebaseerd op een afkeer van het scheppingsgeloof, dan op wetenschappelijk vaststaande feiten.

Een kritische benadering is noodzakelijk

De hierboven genoemde zaken geven voldoende aanleiding om de evolutietheorie zeer kritisch te benaderen. Niet alleen principieel, ook wat betreft haar wetenschappelijke geldigheid.
Veel wat voor wetenschap doorgaat is in feite een anti-christelijk geloof dat leidt tot een anti-christelijk moraal en waartegen we niet alleen in naam van het christelijk geloof, maar ook in naam van de ware natuurwetenschap moeten protesteren. Ongemerkt kan men terecht komen op het drijfzand van menselijke meningen en opvattingen, die worden gebracht onder een schijnbare wetenschappelijke argumentatie.
Het natuurwetenschappelijk bewijs voor de evolutietheorie ontbreekt, zodat deze niet anders is dan een geloof dat beleden wordt door evolutionisten.
Terugkomend op het evolutionisme kan gezegd worden dat dit een levensbeschouwing is, die gebaseerd is op het geloof in een zelfstandige en wetmatige ontwikkeling der dingen en die de schepping, onderhouding en regering van de kosmos door God, verwerpt. Het zal duidelijk zijn dat het scheppingsgeloof en het evolutionisme lijnrecht tegenover elkaar staan. Hier is sprake van een conflict tussen twee levensbeschouwingen en niet tussen geloof en natuurwetenschap. Het evolutionisme is niet wetenschappelijker dan het geloof in de schepping.

Het creationisme

In de V.S. is een groep Bijbelgetrouwe geleerden die de evolutietheorie krachtig bestrijden. Enkele namen: Rehwinkel, Morris en Whitelaw.
In Nederland wordt aan hun wetenschappelijk werk bekendheid gegeven door o.a. dr. W.J. Ouweneel, die reeds verschillende boeken en een aanzienlijk aantal artikelen op zijn naam heeft staan. Deze wetenschapsbeoefenaren gaan ervan uit dat God alles in zes dagen geschapen heeft (gecreëerd; creationisme) en zij aanvaarden de Bijbel als het onfeilbare Woord van God. Zij proberen de gevonden resultaten -bijvoorbeeld de vondsten van bepaalde fossielen- te verklaren aan de hand van Bijbelse gegevens, zoals de zondvloed. Nu kunnen verschillende feiten op bevredigende wijze verklaard worden door het Bijbelse gegeven van de zondvloed als uitgangspunt te kiezen. Toch ontkomt ook de creationist er niet aan om uit te gaan van bepaalde vooronderstellingen, zaken die niet bewezen kunnen worden.
Ondanks veel waardering voor hun werk, moeten we ook kritisch staan tegenover bepaalde uitspraken van de creationisten. Uit hun werk kunnen we leren dat er andere verklaringen dan die de evolutietheorie geeft, kunnen gegeven worden voor dezelfde verschijnselen. We zien dus dat de evolutionist en de creationist op basis van dezelfde feiten (bepaalde vondsten) tot totaal verschillende theorieën komen. De ene theorie staat haaks op de Bijbelse gegevens, terwijl de andere niet met de Bijbel in strijd is. Hieruit blijkt duidelijk, dat bij de opbouw van een theorie de levensbeschouwing van de onderzoeker een beslissende factor is.
Hoewel we zeer afwijzend moeten staan tegenover de evolutietheorie moeten we ons niet laten verleiden kritiekloos te kiezen voor het creationisme, omdat het niet in strijd is met de Bijbelse gegevens. Het gevaar dat bij het creationisme dreigt is, dat het zich gemakkelijk laat lenen tot een vermenging van geloof en wetenschap. Geloof en wetenschap zijn twee volkomen anderssoortige zaken. Het geloof richt zich op zaken die men niet ziet (Hebr. 11: 1), terwijl net name de natuurwetenschap zich uitsluitend richt op zaken die men wél ziet, eventueel met behulp van instrumenten. De creationist tracht bijvoorbeeld op basis van gevonden fossielen te beschrijven hoe de behemoth (Job 40: 10) eruit heeft gezien, of hij probeert een verklaring te geven voor het feit dat na de zondvloed de mensen minder oud werden dan vóór de zondvloed. Dat men hier van een bepaalde vooronderstelling uitgaat, behoeft nauwelijks betoog.
Hoewel de creationisten het niet altijd direct zullen toegeven, kan toch gesteld worden dat zij in bepaalde gevallen de waarheid (het gezag) van de Bijbel mede door wetenschappelijke argumenten willen funderen. In dit geval gaan de menselijke rede dienen om het gezag en de waarheid van de Schrift meer geloofwaardigheid te geven. De goeden niet te na gesproken.
De schepping en de andere wonderen zijn nooit wetenschappelijk te verklaren, omdat dit eenmalige gebeurtenissen zijn en dus niet herhaalbaar. Hier zijn we niet meer op het terrein van de wetenschap, maar op dat van het geloof. In Hebr. 11: 2 staat: "door het geloof verstaan wij dat de wereld door het Woord Gods is toebereid, alzo dat de dingen, die men ziet, niet geworden zijn uit dingen die gezien worden." Er kan gezegd worden dat de Bijbel ons omtrent de geschapen werkelijkheid een stuk informatie geeft, die geen enkele tak van de wetenschap ons bieden kan. In Gods Woord wordt de schepping, de onderhouding en de regering van de wereld door God, bezongen, alsmede ook de wonderen die Hij heeft verricht.
Als creationisme synoniem is met bewijzen dat de Bijbel gelijk heeft, dan is het een zelfde vorm van ongeloof als het evolutionisme en is de naam creationisme (geloven in de Bijbelse schepping) onjuist. Is het echter synoniem met uitgaan van het Bijbelse geloof in de schepping bij het natuurwetenschappelijk onderzoek, dan is het geheel legitiem.

Bijlage II

Hoe oud is de aarde?
(Overgenomen uit Daniël)

"In de Verenigde Staten zijn een aantal nog in gave toestand verkerende eieren gevonden van dinosaurussen (reuzenreptielen). De afmetingen van de eieren zijn ongeveer 10x15 cm. Waarschijnlijk zijn in de eieren versteende embryo's van dinosaurussen aanwezig. De ouderdom van deze eieren wordt geschat op 80 miljoen jaar."
(nieuwsbericht)

Tachtig miljoen jaar geleden verkeerde de aarde volgens de geologen in de krijtperiode, waarin veel reuzenreptielen op aarde geleefd moeten hebben.
Hoewel wordt gezegd dat de ouderdom van fossielen (overblijfselen van wezens die eens geleefd hebben) geschat is, wordt toch met grote stelligheid beweerd dat de werkelijke ouderdom er niet ver naast kan liggen. Het mag dan een aantal miljoenen jaren verschillen, vast staat wel dat we moeten denken aan tientallen miljoenen jaren. Volgens deze geologische deskundigen moeten de eerste levende wezens minstens een half miljard (=500 miljoen!) jaar geleden geleefd hebben. Waarschijnlijk zelfs wel 2 à 3 miljard jaar geleden. Daarvóór bestond de aarde ook al enkele miljarden jaren, zonder dat er van leven op aarde sprake was.

Tegenstelling Bijbel-wetenschap?

Wat moet je nu aan met zulke getallen? Het lijkt belachelijk om tegenover deze door de "wetenschap" vastgestelde ouderdom nog vast te houden aan een ouderdom van "slechts" enkele duizenden jaren. Toch wordt dat door ons op grond van Bijbelse gegevens gedaan. Er lijkt hier duidelijk een kloof te bestaan tussen wat de Bijbel zegt en wat de wetenschap beweert. Vaak wordt deze hoge ouderdom aangevoerd als één van de argumenten om toch de eerste Bijbelhoofdstukken niet "letterlijk" en niet "historisch juist" op te vatten. Daarom is het goed na te gaan of het hier inderdaad zo is dat de "werken van Gods Hand" (de natuur) èn de "werken van Gods Mond" (de Bijbel) met elkaar in tegenspraak zijn. Het was reeds de grote geleerde Galileï die stellig beweerde dat dit niet waar kon zijn. Vooraf moeten we stellen, als er een tegenstelling blijkt te bestaan tussen wat wij mensen met ons verduisterd verstand in de natuur menen te ontdekken én wat God geopenbaard heeft, het dan duidelijk moet zijn welke van die twee fout is. Maar nu het eigenlijke punt: is die tegenstelling er eigenlijk wel? Er zijn namelijk nogal wat vraagtekens te plaatsen bij deze beweerde ouderdom. In de eerste plaats: waar haalt men deze getallen vandaan? Ze worden verkregen met een bepaalde manier van ouderdomsbepaling van fossielen.
Er zijn hiervoor diverse methoden bij de wetenschap in gebruik. Het opvallende is nu dat er ook een aantal methoden zijn die op een veel lagere ouderdom uitkomen. Er zijn methodes die in plaats van miljoenen jaren, niet veel verder komen dan enkele tienduizenden jaren of zelfs nog minder. Op zich zijn deze methoden niet beter of slechter dan de methoden die met erg hoge getallen uit de bus komen. Wel is het opvallend dat we van de methoden die op een lagere ouderdom uitkomen, meestal weinig horen. Waarschijnlijk omdat deze minder goed passen in de theoriën die er zijn over het ontstaan van de aarde en van het leven erop. In de tweede plaats moeten we bedenken (en dat wordt maar al te vaak vergeten) dat de uitkomsten van deze methoden alleen theoretische uitkomsten zijn. Iedere methode van ouderdomsbepaling geldt namelijk alleen onder bepaalde vóóronderstellingen. En als de vóóronderstellingen niet bewezen zijn, zijn de uitkomsten dat ook niet. Zeker als de vóóronderstellingen nogal aanvechtbaar zijn, moet men erg voorzichtig zijn met de uitkomsten. Laten we eens zo'n ouderdomsbepaling-methode onder de loep nemen.

Vóóronderstellingen

Eén van de bekendste en meeste gebruikte methoden is de Uranium-Lood methode. Deze methode geeft als resultaat vaak een zeer hoge ouderdom; zoals bijvoorbeeld voor reuzenreptielen: 80 miljoen jaar. Uranium kan overgaan in lood onder het uitzenden van radioactieve straling. Hoe langer het geleden is dat een organisme heeft geleefd, des te meer uranium is er in lood overgegaan. Men heeft gemeten hoe snel uranium nu in lood overgaat. Als het percentage lood en uranium in het fossiel bekend is, berekent men hieruit hoe lang het geleden is dat het organisme dood ging. De vraag die we hierbij moeten stellen is: als je weet hoe snel uranium nu overgaat in lood weet je dan ook hoe snel dat 1000 jaar of nog veel langer geleden ging? De omstandigheden kunnen immers in die tijden op aarde heel anders geweest zijn! Daarom is het onwaarschijnlijk dat deze snelheid altijd constant is geweest. Toch is het een vóóronderstelling van deze methode dat het wel zo is. Het lijkt toch eigenlijk vreemd dat de evolutionist, die gelooft in sterk veranderende omstandigheden in het verleden, gelooft in een constante "vervalsnelheid".
Verder zouden we nog als kritische vragen bij deze ouderdomsbepaling-methode kunnen stellen: Weten wij de "beginsituatie": was dat 100% uranium en 0% lood? En: is al het aanwezige lood afkomstig van uranium, of zijn er ook andere "loodbronnen"? Dit lijkt waarschijnlijk allemaal nogal ingewikkeld. Er is een eenvoudig voorbeeld waarmee het probleem vaak verduidelijkt wordt: Er stroomt water met met een bepaalde snelheid uit een kraan in een emmer. Kan ik nu uit deze hoeveelheid water in de emmer berekenen hoe lang het geleden is dat iemand de kraan heeft opengezet? Dit kan alleen als ik zeker ben van een aantal vooronderstellingen:
- de enmer was leeg toen de kraan werd aangezet;
- het water stroomde voortdurend met dezelfde snelheid uit de kraan;
- er is geen andere watertoevoer naar de emmer dan via deze kraan;
- er is ook geen water uit de emmer verdwenen (gelekt, verdampt enz).
Als ik van deze vooronderstellingen niet zeker ben, kan ik ook niet met zekerheid zeggen hoe lang het water al uit de kraan stroomt. Tot zover het voorbeeld.
De vooronderstellingen van de uranium-lood methode zijn nooit te bewijzen. De wetenschap kan namelijk niet nagaan hoe een bepaald proces in het verleden heeft plaatsgevonden, als men dit proces niet nu onder precies dezelfde omstandigheden kan herhalen. En de omstandigheden van toen, daar kunnen we niets met zekerheid over zeggen.

Evolutiegeloof-scheppingsgeloof

De hoge ouderdom van fossielen wordt toch erg fel verdedigd. Dit vinden we vaak terug bij allerlei theorieën over het ontstaan van het leven en het ontstaan van de aarde. Het komt in feite in de hele evolutietheorie voor. Dat wijst er mijns inziens op dat we eerder met een evolutie-geloof te maken hebben dan met een evolutie-wetenschap. Welnu, lijnrecht tegenover dat evolutiegeloof staat het scheppingsgeloof. Velen bedrijven wetenschap met het evolutiegeloof als achtergrond. Gelukkig zijn er daartegenover ook mensen die wetenschappelijk bezig willen zijn, ook met het onderzoek van de aarde en de levende natuur, en zich daarbij niet schamen voor hun scheppingsgeloof, maar zich daardoor juist willen laten leiden. We noemen dit wel het creationisme (creatie=schepping), als tegenhanger van het evolutionisme.
De creationisten leveren fundamentele kritiek op allerlei theorieën van het evolutionisme. Zij pogen het onhoudbare, ook wetenschappelijk gezien van de evolutietheorie aan te tonen. Ook de creationisten doen onderzoek naar het ontstaan van de aarde; ook zij maken gebruik van ouderdomsbepaling-methoden. Zij komen tot een lage ouderdom voor de aarde van 6000 tot 10000 jaar. Het gevaar waar we dan voor op moeten passen is dat we niet moeten doen alsof de resultaten van ons wetenschappelijk onderzoek zó belangrijk zijn dat we daarmee zouden kunnen aantonen dat de Bijbel toch gelijk heeft. Alsof de waarheid van de Bijbel daarvan af zou hangen.

Hoe oud is de aarde?

De wetenschap zal het nooit precies kunnen bepalen. In de Bijbel vinden we wel duidelijke aanwijzingen. Daaruit weten we dat de aarde nog "jong" is. Ik meen dat er geen enkele reden is om af te wijken van een leeftijd van ongeveer 6000 jaar. Voor de theorie van heel lange tijdperken geeft de Bijbel geen enkele aanleiding. Ook niet voor de theorie dat de zes dagen uit Genensis 1 opgevat moeten worden als lange tijdperken.
Belangrijker dan de vraag wanneer en hoe alles precies geschapen is, is het feit dàt God de Schepper is van hemel en aarde, en van alles wat daarop leeft, èn dat wij Hem als Schepper moeten erkennen en eren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 1979

Mivo -16 | 32 Pagina's

Het wonder van de schepping

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 1979

Mivo -16 | 32 Pagina's