JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Dagon of God

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dagon of God

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vertelschets


Zingen:
Psalm 2 : 6 en 7 (slotpsalm)
Psalm 15 : 1
Psalm 78 : 30, 31 en 33
Psalm 89 : 4
Psalm 96 : 3, 5 en 6
Psalm 97 : 4, 5
Psalm 99 : 1, 8
Psalm 115 : 1-4

Lezen: 1 Samuël 5 en 6 : 1, 2

Kerntekst "Wie zou kunnen bestaan voor het aangezicht des Heeren, deze heilige God?" (1 Sam. 6 : 20)


In de straten van Asdod is het druk! Mannen, vrouwen en kinderen lopen door elkaar. Allemaal kijken ze dezelfde kant op. Het lijkt wel alsof ze ergens op wachten.
"Daar komen ze, daar komen ze!" klinkt het opeens.
Ja kijk, daar in de verte komen mensen aan. Het zijn soldaten. Ze hebben gevochten en nu komen ze terug.
Maar wie zijn al die mensen en tegen wie hebben die soldaten gevochten?
De mensen, die in Asdod wonen, zijn Filistijnen. En de soldaten die nu terugkomen, zijn Filistijnse soldaten. Ze hebben gevochten tegen het volk van Israël. En... ze hebben het gewonnen. En dat is toch wel een groot wonder! Want ze hebben niet zomaar tegen een leger soldaten gevochten... Nee, ze hebben gestreden tegen de God van Israël!
Wat waren ze die dag geschrokken, toen ze het volk van Israël hoorden juichen. Zo juichen, dat de aarde ervan dreunde. Al snel wisten ze waarom de Israëlieten zo blij waren. De ark was in het leger gekomen. De Israëlieten hadden die ark uit Silo laten halen. "O", hadden de Filistijnen tegen elkaar gezegd, "God is in het leger gekomen". De Filistijnen waren bang geworden toen ze dat hoorden, want tegen die God van Israël konden ze niet vechten. Van die God hadden de Egyptenaren het toch ook moeten verliezen...
Toen ze de volgende dag weer moesten vechten hadden ze heel goed hun best gedaan! Wie weet, misschien konden ze dan toch winnen...
En... ze hadden het gewonnen! Heel veel soldaten van het volk van Israël waren gesneuveld. Maar het belangrijkste was, dat ze de ark hadden meegenomen! De ark, waarvan de Filistijnen denken, dat het de God van Israël is.
De mensen in Asdod hebben het blijde nieuws al gehoord. Hun soldaten hebben de strijd gewonnen en ze brengen de ark, de God van Israël, mee. Daarom is het zo druk op de straten van Asdod. Nu zullen ze die machtige God kunnen zien. Even later marcheert het leger Asdod binnen. Tussen zich in dragen de soldaten een houten kist. Erop ligt een gouden deksel.
Waar gaat de ark heen? Brengen de Filistijnen haar naar het paleis van de koning van Asdod?
Nee, de ark wordt naar de tempel van hun god Dagon gebracht. Daar staat het beeld van Dagon. Het bovenste gedeelte van dat beeld lijkt op een mens, het onderste gedeelte lijkt op een vis. En daar, voor het beeld van Dagon, wordt de ark van de God van Israël neergezet. "Dagon", zeggen de Filistijnen eigenlijk, "U hebt ons de overwinning gegeven. U hebt de God van Israël overwonnen!" Ze zeggen niet: wij hebben zo goed gevochten, maar ze geven hun god de eer van de overwinning.

De deuren van de tempel van Dagon gaan dicht. Het wordt stil in de straten van Asdod. Morgen zal er een groot feest gevierd worden voor Dagon, omdat hij machtiger is dan de God van Israël en omdat hij de overwinning gegeven heeft. Het is de volgende morgen nog vroeg als de priesters de deuren van de tempel weer open doen. Vandaag zal het wel heel druk worden in de tempel. Veel mensen zullen komen om Dagon te danken en hem een olTer te brengen. Maar als de priesters de tempel binnen willen gaan, blijven ze opeens staan. Verschrikt kijken ze elkaar aan. Kijk nu toch eens! Daar staat de ark van de God van Israël en ervoor... daar ligt het beeld van Dagon met het gezicht op de grond! Het lijkt wel alsof Dagon de God van Israël aanbidt. Snel lopen de priesters naar het beeld van Dagon en zetten het weer rechtop. Nu is het weer net als eerst... Niemand hoeft te weten wat er gebeurd is.
Het wordt die dag heel druk in de tempel. Iedereen eert Dagon. Als het avond wordt, gaan de deuren weer goed dicht.

De nacht is nog maar net voorbij. Net als gisteren gaan de priesters vroeg naar de tempel. Maar als ze naar binnen willen gaan, blijven ze ook nu verschrikt staan. Kijk daar eens! Daar ligt het bovenlichaam van Dagon op de grond. Weer voor de ark van de Heere. Maar nu is het nog veel erger dan gisteren! Dagon heeft geen hoofd en handen meer. Die zijn afgebroken. Ze liggen op de drempel.
Ja, nu kunnen de priesters niet langer verborgen houden, wat er allemaal gebeurd is. De mensen van Asdod komen het ook te weten. "Heb je het gehoord?" zeggen ze tegen elkaar, "Dagon lag op de grond voor de ark van de God van Israël. Zou Israëls God dan toch machtiger zijn dan onze god Dagon?"
Toch buigen de Filistijnen niet voor Israëls God. Ze maken het beeld van Dagon weer heel. Ze blijven Dagon dienen. Omdat het hoofd en de handen van Dagon op de drempel hebben gelegen, stapt voortaan iedereen uit eerbied over die drempel heen.

Maar al luisteren de Filistijnen niet naar deze roepstem van de Heere, toch blijft Hij hen waarschuwen. De mensen in Asdod worden ziek. Ze krijgen last van spenen. Dat zijn een soort puisten en gezwellen, die veel pijn doen en heel erg jeuken. En dat is niet het enige. Om de stad Asdod heen liggen akkers, waarop koren groeit. Daarin komen opeens heel veel muizen, die dat koren opeten.
Het wordt druk in de tempel van Dagon. De mensen van Asdod brengen offers aan hun god. Ze bidden tot hem. Ze vragen of hij hen van die puisten en gezwellen en ook van die muizen verlossen wil. Maar hoe ze ook bidden, er gebeurt niets. De ziekte gaat niet over en de muizen gaan niet weg...
"O", zeggen de mensen van Asdod, "weetje hoe dat allemaal komt? De God van Israël straft ons, omdat we Zijn ark hier hebben. Laten we die ark maar naar een andere stad brengen."

Ze roepen de vijf koningen van de Filistijnen bij elkaar. "Als we de ark naar Gath brengen, zal het misschien wel beter gaan." Daar gaat de ark, van Asdod naar Gath, een andere Filistijnse stad. De mensen van Asdod halen opgelucht adem. Gelukkig, de ark is weg...

Maar als de ark in Gath komt, worden de mensen daar ook ziek. Ook hier krijgen ze last van puisten en gezwellen. Deze doen nog meer pijn dan in Asdod. En ook in Gath zijn er opeens heel veel muizen, die het koren opeten. Ook in Gath willen ze daarom de ark, het teken van de Heere, niet langer houden. Dan wordt de ark naar Ekron, ook een Filistijnse stad, gebracht.
Maar als de ark in Ekron komt, worden ook hier de mensen ziek. Ja, plotseling sterven er hier zelfs heel veel mensen. Ook in Ekron komen muizen, die het graan opeten. Ook in Ekron laat de Heere zien, hoe machtig Hij is en dat Dagon niet kan helpen. En luisteren de inwoners van Ekron naar die roepstemmen van de Heere?

Als de ark zeven maanden in het land van de Filistijnen is, komen de vijf koningen van de Filistijnen bij elkaar. "Het komt vast allemaal door de ark. Overal waar de ark komt, gebeurt hetzelfde. De God van Israël straft ons. De ark moet weg! Weet je wat, laten we de ark terugsturen naar Israël, zodat we niet allemaal sterven", zeggen ze tegen elkaar. Maar hoe moet de ark terug?

De priesters van Dagon worden erbij geroepen. En aan hen wordt die vraag ook gesteld. "Wat zullen wij met de ark van de Heere doen?" "Hoe moet ze in het land van Israël terugkomen?"
"Weet je wat jullie moeten doen?" zeggen de priesters. "Jullie moeten de God van Israël een schuldoffer brengen. Je moet Hem een geschenk geven, want Hij is een machtig God. Als je dat doet, dan zal Hij de straf wel wegnemen. Er zijn vijf grote steden in het land van de Filistijnen. Maak daarom vijf gouden muizen en ook vijf gouden spenen, de puisten waar de mensen last van hebben. Doe dat allemaal in een koffertje. Laat ook een nieuwe wagen maken. Zet daar de ark en het koffertje met de gouden spenen en gouden muizen op. En laat de wagen dan trekken door twee koeien, die kalfjes hebben en die nog nooit een wagen getrokken hebben. Sluit de kalfjes van de koeien op in de stal en laat de koeien dan zelf lopen, waarheen ze willen.
Als het echt een straf van de God van Israël is, zullen de koeien naar Israël gaan. Anders lopen ze vast en zeker naar hun kalfjes."

Een poosje later is alles klaar. Er is een nieuwe wagen gemaakt. Daarop wordt de ark van de God van Israël neergezet. Ook het schuldoffer, het koffertje met de vijf gouden spenen en de gouden muizen wordt erbij gezet. Voor de wagen staan twee koeien, die pas een kallje hebben gekregen. De kalfjes hebben de Filistijnen opgesloten in de stal. Alles is klaar en dan...

Vol spanning wachten de Filistijnen af wat er zal gebeuren. O, hoor toch eens, hoe de koeien loeien... Ze verlangen naar hun kalfjes, daar willen ze heen. Kijk, daar beginnen ze te lopen. Waar gaan ze heen? Gaan ze naar de stal waar hun kalfjes zijn? Nee! De koeien lopen de weg op naar het land Israël. De vijf koningen van de Filistijnen lopen achter de wagen aan. Ze zien wat er gebeurt. Het lijkt wel alsof iemand de koeien bestuurt. Nee, eigenlijk willen de koeien helemaal niet die kant uit, maar ze moeten! Zonder zelfs maar één zijweg in te slaan, lopen ze rechtdoor naar het land van Israël.
Zo komen ze bij de grens. Daar blijven de Filistijnse koningen staan. De koeien lopen door. Net zolang tot ze bij het plaatsje Beth-Semes komen. Daar blijven ze staan. Het is net alsof ze worden tegengehouden.
De koningen van de Filistijnen hebben alles gezien. Dan gaan ze terug. De ark is weg. En de Filistijnen zijn daar blij om! Ze houden hun eigen god en ze buigen niet voor de Heere, de God van Israël.

De mensen in Beth-Semes zien de ark komen. Ze zijn verwonderd. Maar ook blij. Na zeven maanden is de ark weer terug. De ark, dat is het teken dat de Heere bij hen wil wonen, is er weer! De koeien die de wagen getrokken hebben, worden door de priesters en Levieten, die in het stadje wonen aan de Heere geofferd. Er is blijdschap en dankbaarheid, omdat de Heere zo goed is.

Toch blijft dat niet zo. De mensen van Beth-Semes zien de ark staan. De ark, die nooit iemand mag bekijken. Die altijd in het Heilige der Heilige staat. Ze worden nieuwsgierig.
Wat zou er in de ark liggen? Zouden de Filistijnen er iets uit hebben gehaald? Zouden ze er misschien iets in hebben gedaan? Niemand mag de ark aanraken, heeft de Heere gezegd, maar daar denken de mensen van Beth-Semes niet aan. Daar luisteren ze niet naar. Kijk eens, ze tillen het gouden verzoendeksel op en kijken in de ark Daar liggen de twee stenen, waarop de Wet van de Heere staat. De Wet, waarin de Heere zegt dat we Hem lief moeten hebben boven alles en onze naaste als onszelf. De wet die de Israëlieten niet gehoorzaamd hebben.
Daarom stuurt de Heere een zware straf Heel veel mensen sterven, omdat ze gezondigd hebben. Omdat ze ongehoorzaam zijn geweest. En wat doen de Israëlieten? Zeggen ze: "We hebben het verdiend dat de Heere ons straft"? Vragen ze Hem om vergeving? Nee, ze doen hetzelfde als de Filistijnen. Ze zeggen: "Wie zou kunnen bestaan voor het aangezicht van de Heere, deze heilige God?" Wie kan er nu bij de Heere wonen? De Heere is toch heilig! Ja, dat is waar! De Heere is heilig. Met onze zonden kunnen wij niet bij de Heere wonen. Maar de mensen van Beth-Semes vergeten, dat de Heere juist door de ark bij Israël wil wonen. De ark, die een voorbeeld is van de Heere Jezus, Die komen zou om voor de zonden te lijden en te sterven.
Maar in plaats dat ze hun zonden belijden en de Heere om vergeving vragen, sturen ook zij de ark weg naar een andere stad in Israël.
De mensen uit Kirjath-Jearim worden geroepen om de ark naar hun stad te halen. En ze komen. Ze nemen de ark mee naar hun eigen woonplaats.
De ark is weg uit Beth-Semes. Het teken dat de Heere bij hen wil wonen is er niet meer. En dat, terwijl ze de Heere juist zo nodig hebben. Want Hij alleen kan hun schuld verzoenen.
En jij? Heb jij de Heere Jezus al nodig gekregen om verlost te worden van je zonden?

Welzalig zij, die naar Zijn reine leer
In Hem hun heil, hun hoogst geluk beschouwen.
Die Sions Vorst erkennen voor hun Heer'
Welzalig zij, die vast op Hem betrouwen.
(Psalm 2 : 7)


Ter inleiding

Het nieuwe seizoen is aangebroken, binnenkort zul je als leiding voor jullie club / vereniging staan. Vanuit de Jeugdbond proberen we ook nu weer handreiking aan te bieden, zodat je niet steeds opnieuw zelf een verhaal moet schrijven en een verwerking moet verzinnen. Gebruiken jullie onze handreiking ook? Aan de hand van het ledenblad kun je de stof dichter bij de kinderen brengen. Leuk om samen de vragen te maken en te bespreken (als jullie nog geen ledenabonnement hebben kun je dit aanvragen bij de Jeugdbond).
De eerste schets van deze keer gaat onder andere over de afgod van de Filistijnen, die door de ark werd 'overwonnen'. Door David en Paulus wordt de lijn doorgetrokken naar Christus die dé overwinnaar werd (als je het na wilt lezen: Psalm 68 : 19 en Efeze 4 : 8-10).
De tweede schets gaat over John Knox, vraag eventueel wat informatie aan over vervolgde christenen, zodat je gemakkelijk de link naar de actualiteit kunt maken.
Namens de commissie Mivo -12,
Anthony van den Ende


Aantekeningen bij de tekst 

1 Samuël 5
Vers 1, Asdod: een Filistijnse stad, waar een grote tempel van Dagon stond.
Vers 2, in het huis van Dagon: in de tempel van Dagon.
Vers 4, Dagon: de romp waar het hoofd met de handen af waren.
Vers 5, Daarom: zij hebben de drempel van de tempel van Dagon heilig geacht, omdat Dagon er op gelegen had.
de dorpel van Dagon: de dorpel van de tempel van Dagon.
Vers 6, de hand des Heeren: de Heere bezocht hen met zware plagen.
en verwoestte hen: door de muizen (1 Sam. 6 :4)
sloeg ze met spenen: builen, bloedzweren, puisten of gezwellen; aambeien.
landpalen: het omliggende gebied met de dorpen.
Vers 8, rondom Gath ga: naar Gath ga.
Vers 9, de verborgene plaatsen: de achterste en onderste delen; de gezwellen/ aambeien waren niet uitwendig, maar inwendig, zodat men er niet bij kon komen; dit is de pijnlijkste soort van aambeien.
Vers 11, een dodelijke kwelling: de grondtekst geeft duidelijk aan, dat er vele plotselinge sterfgevallen plaats hadden, waaruit bleek, dat de Heere tegen de Filistijnen was.

1 Samuël 6
Vers 2, haar plaats: het land van Israël
Vers 3, niet ledig: niet zonder geschenk of verering.
Hem: de God van Israël.
hand: de plaag of straf die alleen van de macht en regering van God komt.
Vers 5, beelden uwer spenen: afbeeldingen van de puisten of gezwellen.
geeft de God Israëls de eer: met andere woorden: beken dal u terecht door Hem gestraft bent, omdat u zich aan de ark Gods vergrepen hebt (vgl. Joz. 7 : 19).
uw god: Dagon.
Vers 6, Waarom zoudt gij uw hart verzwaren?: u verharden en deze God weerstaan?
Vers 1, huis: stal.
Vers 8, gouden kleinoden: de gouden spenen en muizen.
Vers 9, landpale: grens. een toeval: iets waarvan men de natuurlijke of de regerende oorzaak niet kan weten.
Vers 12, al loeiende: omdat ze hun kalveren moesten achterlaten, want ook de beesten hebben hun jongen lief.
weken noch ter rechter- noch ter linkerhand: De koeien gingen door de leiding van God rechtstreeks over de weg naar Beth-Semes.
Vers 13, maaiden: dit gebeurde in het Joodse land rond Pinksteren, dat is in de maand mei of kort erna.

Achtergrondinformatie

De ark des verbonds
De ark was het teken van Gods genadige tegenwoordigheid. Zij was gemaakt van sittimhout en van binnen en van buiten met goud overtrokken. De ark was het zichtbare teken dat de Heere in het midden van Zijn volk wilde wonen. Zij was een beeld van Christus, in Wie het Woord vlees is geworden en door Wie Gods heerlijkheid openbaar wordt. In de ark lag de heilige wet des Heeren, een regel voor het volk om naar te leven. Op de ark lag het verzoendeksel, waardoor de wet bedekt werd. Dit deksel was van louter goud. Hierop sprengde de hogepriester één keer per jaar bloed.
Dit bloed wees op de vergevende kracht van het bloed van Christus, Die eenmaal aan het kruis van Golgotha Zijn bloed gestort heeft tot vergeving der zonden.

Dagon, de afgod van de Filistijnen
De Filistijnen waren vol vreugde over hun overwinning, die zij boven verwachting behaald hadden. Ze meenden, dal ze de God van Israël gevangen genomen hadden en brachten de ark daarom naar Asdod. Hier stond één van de twee grote tempels, waarin Dagon aangebeden werd. In deze tempel stond ook een beeld van Dagon; half mens, half vis. Zijn hoofd, gezicht en armen waren die van een vrouw. Zijn romp was die van een vis, daarom wordt hij Dagon genoemd. (het Hebreeuwse woord 'dag' betekent 'vis'). In de tempel werden door de priesters offers aan Dagon gebracht. Hel schijnt, dat, toen het Filistijnse afgodsbeeld viel, het bovenste gedeelte (dat een menselijke vorm had) gebroken werd, terwijl het visachtige gedeelte op zijn voetstuk bleef. In 1 Sam. 5 : 4 staat: "alleenlijk was Dagon daarop overig gebleven". Dagon is in dit geval echter geen eigennaam, maar heeft meer de betekenis van het 'visachtige', de 'visgestalte', de 'visromp'. Het betekent dus, dat het vislijf van Dagon daarop was overgebleven.
'Dagon' kan dus zowel betekenen: 'de god Dagon' als: het 'visachtige'. De Filistijnen nemen echter niet ter harte, wat de Heere hun door dat omgevallen afgodsbeeld wilde leren. Ze schrijven zijn val aan toevallige omstandigheden toe.

De straf ("hand") van God over de Filistijnen
De Heere toonde Zijn macht eerst door Dagon te vernederen. De eerste dag lag Dagon op de grond voor de ark des Heeren. De andere dag waren zijn hoofd en handen op wonderbare wijze afgehouwen. De Heere wilde de Filistijnen leren, dat hun god noch verstand (Dagon had geen hoofd meer) noch macht (Dagon had ook geen handen meer) had om hen te helpen, en zij dus in heel iets anders dan in Dagons bijstand de oorzaak van hun overwinning moesten zoeken.

Op de dorpel
Ook hierin lag betekenis voor de Filistijnen. Wat op de dorpel ligt, wordt gemakkelijk vertreden door degenen, die het huis binnengaan. Daardoor werd hun getoond, dat hun god niets betekende.
De Filistijnen hebben het echter niet begrepen, maar bleven geloven aan de heiligheid van Dagon, omdat ze later nooit meer op de dorpel van diens tempel traden.

De Heere strafte de inwoners van Asdod door hen alle levensmiddelen te ontnemen. Hij zond muizen, die hun landen kaal aten en misgewas veroorzaakten. Hij sloeg hen met aambeien.
Het schijnt dat de Filistijnen Dagon beschouwden voor een beschermer tegen de ziekte, waarvan hier gesproken is, maar ook voor de gever van de oogst. De Heere zond juist die spenen (aambeien) en muizen, opdat men Zijn heerlijkheid zou erkennen.
Maar in plaats van Dagon te verwerpen en zich aan God te onderwerpen, verlangden zij, dat de ark wegging evenals de Gadarenen, die - toen zij hun zwijnen verloren hadden - wensten dat Christus uit hun landpalen heenging (Luk. 8 : 37). Hoe langer de Filistijnen weigerden te erkennen, dat de Heere, Die hen sloeg, de enige waarachtige God was, des te erger werden zij gestraft.

Het offer van de Filistijnen aan de God van Israël
De Filistijnen geven vijf gouden spenen. Maar in plaats van de vijf gouden muizen, zoals de priesters hebben aangeraden geven de Filistijnen voor alle steden en zelfs voor de open vlekken of dorpen, die bij het gebied van de vijf vorsten hoorden, een gouden muis. (1 Sam. 6 : 18) Het aantal gouden muizen is dus een stuk groter geweest dan vijf. Hieruit blijkt dat de plaag van de muizen zich over het hele land had uitgebreid.
Door het brengen van dit schuldoffer erkennen zij dat die dubbele plaag door de God van Israël hen is toegezonden en ook alleen weer door Hem kan weggenomen worden.

De vraag "Waarom toch zoudt gijlieden uw hart verzwaren, gelijk de Egyptenaars en Farao..." (1 Sam. 6 : 6) komt niet voort uit liefde tot God, noch uit erkenning van Zijn heiligheid en rechtvaardigheid, maar uit het gevoel van zich niet straffeloos tegen de God van Israël te kunnen verzetten. Zij vrezen de wraak Gods, maar zij verkiezen Hem niet te eren en te erkennen als hun God.

De straf van God over de inwoners van Beth-Semes
Beth-Semes was een priesterstad. De inwoners van deze stad konden dus weten, hoe de Heere geheiligd moest worden. Als ze dan ook de ark aanraken en het gouden verzoendeksel optillen om in de ark te kijken, wordt hun onheilig handelen, op indrukwekkende wijze gestraft.
Voor de heiligheid van de ark werd nauwkeurig gewaakt door bepalingen, die wel bekend moeten geweest zijn aan de inwoners van Beth-Semes. Omdat zij wisten met welk een bijzondere zorg God het teken van Zijn tegenwoordigheid omringde, was het een onverantwoordelijke en aanmatigende daad van de inwoners van Beth-Semes om, uit nieuwsgierigheid, in de ark te zien.
De gevolgtrekking die zij maken is juist. Als zo een straf volgde op het nieuwsgierig inzien in de ark, wie zou dan kunnen bestaan voor de God van de ark.
Om nieuwe rampen te voorkomen moet de ark zo spoedig mogelijk weer weg. De inwoners van Beth-Semes volgen dezelfde gedachtegang als de Filistijnen (1 Sam. 5 : 7w). Ook zij vereenzelvigen de ark min of meer met God als zij in vertwijfeling vragen: "Naar wie zal Hij optrekken?" Het woord 'optrekken' gebruiken zij, omdat hun woonplaats in het dal ligt. De aanwezigheid van de ark drukt hen als een last. Letterlijk staat er "van op ons optrekken". Zij wensen van de ark bevrijd te worden. Ze vragen niet: Hoe zullen wij met Hem verzoend worden en Zijn gunst herwinnen?
Ze zijn zelfs zo bevreesd, dat ze de ark niet eens zelf meer durven wegbrengen. Daarom vragen ze aan de inwoners van Kirjath-Jearim, een plaats dicht in de buurt van Beth-Semes, of zij de ark willen komen halen.

Aanwijzingen voor gebruik van deze schets

Het te lezen Schriftgedeelte eindigt met een vraag. Na het lezen hiervan zou u eventueel toe kunnen voegen: "Hierover ga ik straks nog iets vertellen." Aan het eind van de vertelschets wordt Psalm 2 vers 7 geciteerd. U zou aan de kinderen kunnen vragen waarom deze psalm goed bij de vertelling past.

Antwoorden

Weet je het nog?
1. Asdod
2. in de tempel van hun god.
3. het beeld van Dagon viel om.
4. de mensen luisterden niet naar die roepstem; ze zetten het beeld van Dagon weer overeind.
5. het bovenlichaam van Dagon afbrak en de handen en het hoofd op de drempel lagen.
6. kwamen er muizen en werden de mensen ziek.
7. Gath
8. kwamen er ook muizen en werden de mensen nog erger ziek
9. naar Ekron
10. wilden de Filistijnen de ark niet langer meer in hun land hebben.
11. op een wagen die door twee zogende koeien getrokken werd. 
12. een schuldoffer
13. Beth-Semes
14.gestraft, omdat ze in de ark keken.
15. vroegen ze aan de mensen uit Kiijath-Jearim of zij de ark wilden halen.

Om over te praten.
1.a. Ze dachten dat Dagon ervoor gezorgd had, dat zij de strijd tegen Israël en de God van Israël gewonnen hadden. Nu wilden ze hem daarvoor danken en hem eren.
b. Wij geven zo vaak onszelf de eer van iets wat we gedaan hebben en wat goed gegaan is. En we vergeten dan, dat de Heere daarvoor zorgde. We moeten leren dat de Heere ons alles geeft. We moeten leren Hem daarvoor te danken en Hem daarvoor te eren.
2. a. - Het beeld van Dagon lag op de grond voor de ark.
- Het beeld van Dagon lag op de grond voor de ark en het hoofd en de handen van Dagon lagen op drempel.
- De mensen kregen last van spenen (puisten en gezwellen).
- Er kwamen muizen die het koren opaten.
- In de stad Gath waren de spenen (puisten en gezwellen) nog erger, daar deden ze nog meer pijn.
- In de stad Ekron stierven zelfs mensen, toen de ark daar kwam.
b. De Heere wilde hen leren, dat Hij alleen de enige ware God is. Hij wilde dat zij Hem zouden erkennen voor hun Heere. Dat ze Dagon zouden verwerpen en de God van Israël dienen.
c. Ja, de Heere waarschuwt ons ook! Hij wil, dat ook wij voor Hem zullen buigen. Dat we Hem nodig zullen hebben. Nodig bij alles wat we doen. Nodig bovenal om verlost te worden van ons zondige hart. Hij wil dat we Hem lief zullen hebben boven alles.
d. De Heere waarschuwt ons op allerlei manieren. Hij doet dat door Zijn Woord, dat we iedere keer weer mogen horen en lezen (in de kerk, op de club, op school, thuis). Hij 'waarschuwt' door ons te zegenen. Door ons eten en drinken te geven, kleren om aan te trekken, gezondheid etc. Maar Hij waarschuwt ons ook door ziektes, ongelukken, verdrietige dingen die er in ons leven gebeuren. Met al die dingen heeft de Heere één doel: dat we ons lot Hem zullen bekeren!
3.a. Afgoderij is in plaats van de Heere iets anders hebben, waar we op vertrouwen. Het zijn al die dingen, waar ons hart vol van is, waar we steeds aan moeten denken.
b. Ja, ook wij hebben afgoden. Alle dingen die ons bij de Heere vandaan houden, zijn in wezen afgoden. De Heere wil dat we Hem liefhebben met ons hele hart. Alles wat ervoor zorgt dat we dat niet doen, is eigenlijk een afgod. Het trekt ons van de Heere af.
c. Dat kunnen heel veel verschillende dingen zijn. En dat zal ook niet voor iedereen hetzelfde zijn. Voor de één zal dat zijn nieuwe fiets, voor een ander het mooie armbandje of kettinkje zijn. Weer een ander zal misschien een vriendje of vriendinnetje hebben, dat tussen hem/haar en de Heere instaat. (Maak hier wel duidelijk, dat het hebben van een vriendje/vriendinnetje op zich geen afgoderij is! Het gaat er om wat belangrijker is. Is wat je vriend/ vriendin zegt belangrijker dan wat de Heere zegt?) Laat de kinderen zelf maar met dingen komen. 
4.a. Matth. 27 : 22: "Wat zal ik dan doen met Jezus, Die genaamd wordt Christus?"
b. Die vraag werd gesteld door Pontius Pilatus.
c. Het ging daar over de Heere Jezus.

d Verschillen:
Filistijnen
Het gaat over de ark, het teken dat de Heere bij de mensen woont.
Hebben zelf ark naar hun land gehaald. 
Sturen de ark naar Israël terug. 
Ze denken dat de ark de God van Israël is. En dat die hen straft. 
Pontius Pilatus
Het gaat over de Heere Jezus, Die op deze aarde kwam om te lijden en te sterven.
De Heere Jezus door de overpriesters en Schriftgeleerden aan Pilatus overgeleverd.
Geeft de Heere Jezus over om gekruisigd te worden.
Pilatus zegt van de Heere Jezus: "Ik vind Geen schuld in deze Mens."

Overeenkomsten tussen de Filistijnen en Pontius Pilatus:
- allebei heidenen
- allebei macht en heerlijkheid gezien in de ark, in de Heere Jezus.
- allebei manieren verzonnen om van de ark/ de Heere Jezus af te komen.
- allebei gewaarschuwd.
- allebei de Heere niet nodig.
- willen allebei niet buigen voor de Heere.
- allebei geprobeerd van de 'schuld' af te komen.
- allebei de Heere verworpen.

Puzzel
De letters die overblijven vormen de tekst: "Wie zou kunnen bestaan voor het aangezicht des HEEREN. deze heilige God?" (1 Sam. 6 : 20). 

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 2002

Mivo -12 | 28 Pagina's

Dagon of God

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 2002

Mivo -12 | 28 Pagina's