JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Jeremia

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jeremia

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zingen: Psalm 71: 2, 7, 18Psalm 61: 1,2Psalm 70: 1, 3Psalm 56: 1, 5, 6Psalm 69: 1,4,6Psalm 46: 1, 4, 6Psalm 40: 1,7, 8Psalm 34: 2, 9, 11Psalm 62: 1,4,5,8Psalm 43: 1,4, 5Lezen: Jeremia 38: 4-13Kerntekst:"Vrees niet voor hun aangezicht, want Ik ben met u om u te redden, spreekt de HEERE" (Jeremia 1:8).

Hoofdstuk 37: 7-16

Met een bons valt de zware deur achter Jeremia dicht. Even staat hij stil. Het is donker om hem heen. Nergens valt er een streepje licht naar binnen. Zoekend tast hij in het rond. De muren voelen klam aan. De grond is glibberig. Dan voelt hij water. Het zit in een bak met water. Nu weet hij het zeker: ze hebben hem in de onderaardse ruimte van het huis van de schrijver Jonathan gebracht: een ruimte waar verzamelbakken uitgehakt zijn om het regenwater te bewaren. Hij moet oppassen waar hij loopt; één verkeerde stap en hij valt in zo'n put. Huiverend hurkt Jeremia neer. Z'n rug gloeit van de slagen die hij heeft gehad. Moedeloos buigt hij zijn hoofd. Hoe kon het toch zo ver komen? Hij is toch de geroepen profeet van God? De Heere heeft toch zelf beloofd:

"Vrees niet voor hun aangezicht, want Ik ben met u, om u te redden." En nu zit hij hier. Opgesloten. Beschuldigd van landverraad.

Jeremia'denkt terug. Hoe lang heeft hij nu al het woord van God gepreekt? Tientallen jaren! Tijdens koning Josia is hij begonnen met zijn werk als profeet. Ook aan koning Joahaz, Jojakim, Jojachin en nu aan Zedekia heeft hij Gods woord geprofeteerd. Hij heeft de koningen en het volk opgeroepen om de afgoden niet meer te dienen. Hij heeft gezegd dat ze zich vergissen als ze denken, dat ze de Heere kunnen dienen door alleen maar te offeren. Nee, de Heere wil dat ze Hem dienen en liefhebben met hun hele hart. Tegen deze en andere zonden heeft hij zijn volk moeten waarschuwen. Hij heeft zelfs geprofeteerd dat ze weggevoerd zullen worden naar Babel. Veel heeft hij voor hen gebeden, maar ze bekeerden zich niet. Ook niet toen Nebukadnezar de stad met zijn soldaten omsingelde.

En vanmorgen is het gebeurd. Bij de Benjaminpoort is hij opgepakt door de officier van de wacht. Hij moest even naar zijn geboortestreek om wat zaken te regelen. Dat kon mooi, want de Chaldeeën waren weggetrokken. De mensen dachten dat nu alle ellende voorbij was, maar hij, Jeremia, wist wel beter. Nebukadnezar zou terugkomen, als hij de Egyptenaren verslagen had. En dan zou hij niet meer weggaan voor de stad ingenomen was. In de Benjaminspoort had de officier Jerija hem gegrepen. "Jij wilt vast overlopen naar de Chaldeeën", had hij gezegd. "Je hebt het er altijd over dat we ons aan hen moeten overgeven. Je bent een verrader." Hoe Jeremia ook de beschuldiging had tegengesproken, het had niets geholpen. Hij was meegenomen en hier in dit donkere hol opgesloten.

"Vrees niet voor hun aangezicht, want Ik ben met u, om u te redden." Redden? Jeremia huivert. Wie kan blijven leven in deze vreselijke gevangenis?

Hoofdstuk 37: 17-21

Intussen zijn de Chaldeeën teruggekomen. Ze hebben het leger van de Egyptenaren verdreven en nu belegeren ze Jeruzalem weer. Koning Zedekia is bang. Wat moet hij doen? Hij zal Jeremia uit de gevangenis laten halen. In het geheim kan hij dan met hem spreken. Misschien heeft de profeet nog een boodschap van de Heere gekregen. Misschien kan Jeremia hem geruststellen. Even later wordt de profeet binnen gebracht. Zwijgend kijkt Jeremia de koning aan. "Is er ook een woord van de HEERE?", vraagt Zedekia.

Daar staan ze: een rijke koning tegenover een arme vervuilde profeet. Jeremia weet dat hij in de macht van de koning is. Als hij Zedekia een mooie boodschap van God zal brengen, zal hij misschien direkt vrij zijn. Maar Jeremia kan geen geruststellend woord van God tegen de koning zeggen. Ook al zal het misschien zijn dood betekenen, ook al wordt hij misschien direkt teruggebracht naar zijn onderaardse cel, toch kan en wil Jeremia niets anders zeggen dan wat de Heere hem te spreken geeft. De Heere heeft immers Zelf gezegd: "Spreek tot hen alles, wat Ik u gebieden zal."

"Ik heb een woord van de Heere, koning", zegt Jeremia, "u zult de strijd verliezen. Nebukadnezar zal de stad innemen. Ziet u nu nog niet dat de valse profeten ongelijk hebben? Ze hebben steeds gezegd, dat er geen gevaar was, maar nu heeft Nebukadnezar de stad weer omsingeld. Ik heb u toch altijd gewaarschuwd? Waarom word ik dan onschuldig opgesloten? Koning, ik smeek het u, breng me alstublieft niet terug naar die vreselijke gevangenis, want daar zal ik sterven van ellende."

Zal koning Zedekia luisteren naar Jeremia, nu hij zo'n slechte boodschap te horen krijgt? Ja! Want de Heere heeft gezegd: "Jeremia, Ik zal u redden." De Heere doet altijd wat Hij beloofd heeft! De koning geeft een kort bevel en Jeremia wordt in de voorhof der bewaring gebracht. Op dit plein binnen het paleis kunnen mensen hem bezoeken. Bovendien krijgt hij elke dag een bol brood.

"Vrees niet voor hun aangezicht, want Ik ben met u, om u te redden, spreekt de HEERE."

Hoofdstuk 38

"Koning, u móet hier iets tegen doen. We begrijpen niet, dat u Jeremia nog laat leven. Elke dag staat hij op het kazerneplein tegen de mensen te praten. Hij zegt dat ze zich over moeten geven aan de Chaldeeën, anders zullen ze sterven van honger en ziekte of gedood worden door de soldaten van Nebukadnezar. Door al dat gepraat van Jeremia hebben onze soldaten geen moed meer en kunnen ze straks niet meer vechten. Deze man zoekt niet de vrede voor het volk, maar het kwaad. U moet hem laten doden!" Woedend kijken de voorname mannen, de vorsten, Zedekia aan. Ze begrijpen niet, dat de koning Jeremia nog één dag langer laat leven. Dat hij een profeet van God is, willen ze gewoon niet geloven. Hij heeft altijd zulke sombere dingen te vertellen. Nee, Jeremia moet vandaag nog sterven...

Koning Zedekia zucht. Hij voelt dat hij niet tegen zijn vorsten op kan. "Doe maar met hem wat je wilt. ik kan toch niets tegen jullie beginnen," zegt hij dan. Tevreden keren de vorsten zich om. Ze zullen geen minuut langer wachten met hun vreselijk plan.

Ruw pakken soldaten Jeremia op het kazerneplein beet en slepen hem mee naar een put. Ze slaan touwen om hem heen en duwen hem over de rand de put in. Diep zakken Jeremia's voeten in de modder als hij in de put terecht komt. Tevreden kijken de vorsten nog even naar beneden. Hier kan Jeremia nooit meer uitkomen. Eén ding is zeker: sterven zal hij, is het niet van het wegzakken in de modder, dan is het wel van de honger... Jeremia is het zwijgen opgelegd.

Daar staat Jeremia. Hij voelt hoe de modder zich vastzuigt om zijn enkels, om zijn knieën. Nog een poosje en hij zal sterven op een verschrikkelijke manier. "Vrees niet voor hun aangezicht, want Ik ben met u, om u te redden." Redden? Hoe kan hij ooit uit deze kuil komen? Jeremia weet het niet. Het lijkt voor hem onmogelijk. Er blijft maar één ding over: roepen. Roepen tot God onder uit de put vandaan. "Heere, U hebt toch Zelf gezegd: Ik ben met u om u te redden?!"

"Spreek dienaar", zegt de koning terwijl hij neerkijkt op de man die diep voor hem gebogen ligt. Waarom zou die kamerling, die Moorman helemaal naar de Benjaminpoort gekomen zijn? Daar moet hij wel een bijzondere reden voor hebben. Ebed-Melech staat op. "Koning", zegt hij, "ik heb gehoord, dat mannen Jeremia in de put gegooid hebben." Aandachtig kijkt Zedekia de Moorman aan. Wat wil Ebed-Melech? Hij is niet eens een Jood; wat maakt hij zich dan druk over die profeet? Heeft Ebed-Melech niet in de gaten dat het heel gevaarlijk is om zich met die verachte profeet te bemoeien? Hij zou er om gedood kunnen worden... Dat weet Ebed-Melech. Hij weet. dat de koning heel boos kan worden als hij het opneemt voor Jeremia. En toch. toch wil hij proberen de profeet te redden, want Ebed-Melech heeft de God van Israël lief. Daarom kan hij het niet aanzien dat Zijn kind en knecht gedood wordt. Ebed-Melech vertrouwt op God. De Heere kan het hart van de koning ombuigen.

"Koning", zegt hij. "wat die mannen gedaan hebben, is heel slecht. Ze hadden Jeremia niet in die put moeten gooien. Het was ook niet nodig, want hij zou toch wel gestorven zijn van de honger. Al het brood is immers op!" Zwijgend kijkt Zedekia zijn kamerling aan. Dan buigt de Heere het hart van de koning om! "Neem maar dertig mannen en haal Jeremia uit de put", beveelt hij. Ebed-Melech heeft niet tevergeefs op de Heere vertrouwd!

Snel zoekt Ebed-Melech in een kamer van het paleis wat oude lappen op. Ook touwen laat hij halen. Hij mag geen tijd verloren laten gaan, want elke minuut kan te laat zijn. Bezorgd buigt hij zich even later over de rand van de put. Leeft Jeremia nog? Ja! Vlug laat hij wat oude lappen aan een touw in de put zakken. "Maak de touwen onder uw armen vast", zegt hij tegen Jeremia, "en stop die oude lappen ertussen. Dan doet het niet zo'n pijn als we u aan het touw omhoog trekken."

Voorzichtig trekken de mannen Jeremia uit de put. Knipperend tegen het felle zonlicht staat Jeremia even later tegenover zijn redder. Een vreemdeling, een Moorman, en toch geen vreemdeling voor God... "Ik heb de Heere aangeroepen uit het onderste van de put en de Heere heeft mijn stem gehoord", zegt Jeremia. "Omdat u, Ebed-Melech, op de Heere vertrouwd en mij gered hebt, zal de Heere u redden als de stad door de vijand overwonnen zal zijn. U zult niet sterven, maar leven."

"Vrees niet voor hun aangezicht, want Ik ben met u, om u te redden." De Heere is met Jeremia èn met Ebed-Melech...

Hoofdstuk 39, 40

Dan gebeurt waarvoor Jeremia zoveel keren gewaarschuwd heeft: de Chaldeeën overwinnen de stad Jeruzalem. Koning Zedekia wordt gegrepen. Mensen worden gevangen genomen, ook Jeremia. Tenslotte worden de stad en tempel verwoest. Om Jeremia heen zitten honderden mensen. Allemaal gevangenen, net als hij. Nog even en dan zal de grote tocht naar Babel beginnen. Dan zal hij met zijn landgenoten moeten vertrekken uit het aan Abraham beloofde land. Misschien zal hij hier nooit meer terugkomen. Waar is nu God op Wie hij bouwde en aan Wie hij zijn zaak vertrouwde?

"Ik ben met u, om u te redden"? Jeremia merkt er niets van...

"Bent u Jeremia?" Jeremia schrikt op. Hij heeft niet eens gemerkt, dat er een soldaat naar hem toe is komen lopen. "Ja", zegt hij verbaasd. "Dan moet u even meekomen", zegt de soldaat. Even later staat Jeremia voor Nebuzaradan, de overste. "Doe die kettingen eens van zijn polsen", beveelt Nebuzaradan aan de soldaat. "Er is een fout gemaakt door mijn soldaten", zegt hij dan tegen Jeremia. "Ze hadden u niet gevangen mogen nemen, want u hebt de mensen steeds gewaarschuwd dat ons leger hen zou komen straffen. Dat hebben we gehoord van mensen die overgelopen zijn vanuit Jeruzalem naar ons. De Heere uw God heeft deze straf aan uw volk gestuurd, omdat zij Hem ongehoorzaam waren. Omdat u Zijn profeet bent, kunt u nu kiezen wat u wilt. U mag meegaan naar Babel. U zult daar een goed leven hebben. Daar zal ik zelf voor zorgen. Als u dat niet wilt, mag u ook hier blijven in uw land bij de armste mensen die hier nog mogen blijven wonen. Kies maar wat u wilt."

Hoort Jeremia het goed? Is hij vrij? Dan is het toch waar wat de Heere hem beloofd heeft. Hij hoeft er niet over na te denken wat hij zal kiezen. Jeremia wil hier blijven. Hier zal hij de achtergebleven mensen de boodschap van God vertellen. "Vrees niet voor hun aangezicht, ook niet voor dat van de Chaldeeën, want Ik ben met u, om u te redden."

Klaagliederen

Het is stil rond Jeruzalem geworden. Verdrietig kijkt Jeremia om zich heen. Niets is er meer over van de stad. De muren zijn omver getrokken. Zwartgeblakerde resten van het paleis van Zedekia steken af tegen de lucht. Huizen zijn verwoest. En, het ergste van alles, de tempel is veranderd in één grote puinhoop. Aan die tempel hadden de Israëlieten altijd kunnen zien dat de Heere nog bij hen woonde. En nu is er niets meer van over. Dat is nu de straf van de Heere op de zonde van het volk. "Heere". klaagt Jeremia, "wat is de stad eenzaam, die eens zo vol mensen was. U hebt Uw altaar verstoten en Uw heiligdom verwoest. Juda is in gevangenis gegaan. U bent geworden als een vijand van Uw volk. Ik ben de man die ellende gezien heeft. Heere, gedenk aan mijn ellende..."

Vol verdriet kijkt Jeremia naar de puinhopen van Jeruzalem. De Heere heeft hem nu wel gered uit de handen van zijn eigen volk en van de Chaldeeën, maar daardoor krijgt hij niet zijn volk, zijn stad, zijn tempel terug! Niets heeft hij meer over.

Niets? Ja toch wel! Jeremia houdt alles over, want hij houdt de Heere, zijn Redder over... En wie de Heere overhoudt, heeft alles! Van de puinhopen vandaan dwalen Jeremia's ogen omhoog. Hij ziet op tot God, zijn God, Die ondanks alle verdriet toch de Bron van vreugde is. En in verwondering belijdt hij: "De HEERE is mijn Deel, zegt mijn ziel, daarom zal ik op Hem hopen."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

Mivo -12 | 44 Pagina's

Jeremia

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996

Mivo -12 | 44 Pagina's