Gegeven leven
Kerntekst: 2 Samuël 9:13 "Alzo woonde Mefiboseth te Jeruzalem; omdat hij gedurig zat aan des konings tafel; en hij was kreupel aan beide zijne voeten."
Aan het eind van een warme dag werpt de zon haar laatste stralen over het plaatsje Lodebar, een onbekend dorpje net over de Jordaan. In één van de huisjes woont een prins, maar bijna niemand weet dat hij een prins is. Niemand mag dat eigenlijk weten. Maar wie is die man dan en hoe komt het dat deze prins niet in een paleis woont maar in dit afgelegen dorp dicht bij de woestijn? De man heet Mefiboseth. Hij is een zoon van Jonathan en een kleinzoon van koning Saul. Lang geleden, toen Mefiboseth nog een kleuter was, leefde hij aan het hof van koning Saul. Z'n vader Jonathan was kroonprins. Toen was hij nog niet kreupel. Toen kon hij nog spelen en stoeien. Totdat dat vreselijke gebeurde.
De Filistijnen waren het land binnengevallen. Konig Saul streed zijn laatste wanhopige strijd. Het werd een verloren strijd. Koning Saul doodde zichzelf en ook Jonathan sneuvelde. David werd toen koning. De Heere had immers David tot koning laten zalven in plaats van Saul. Iedereen die nog overgebleven was van het koninklijke huis probeerde te vluchten. Het gebeurde immers nogal eens dat de nieuwe koning alle leden van het oude koninklijke huis doodde. Ook de vrouw, die altijd voor Mefiboseth zorgde, vluchtte in paniek weg met het prinsje in haar armen. Waarheen? Ze wist het niet. Weg! Weg! Zover mogelijk. In haar haast liet ze hem echter vallen. Daardoor raakten de voeten van Mefiboseth verlamd. Hij werd kreupel, voor altijd. Zo groeide de arme, kreupele Mefiboseth zonder ouders op in het huis van een zekere Machir. Ver weg van koning David. Niemand mocht weten wie hij was. Dat hij eigenlijk een prins was. Stel je voor dat David het hoorde. Dat zou zijn dood betekenen, daar was hij zeker van. En zo zou hij, deze zoon van Jonathan, z'n leven moeten slijten. Als een vergetene, als een verlatene, een eenzame, een ellendige, een kreupele, een gehandicapte.
Inmiddels gaan de jaren voorbij. Mefiboseth trouwt en krijgt een zoontje dat hij Micha noemt. David heeft intussen al zijn vijanden verslagen. Er is rust en voorspoed in het land gekomen. Op een dag als David op zijn troon zit, overdenkt hij zijn leven nog eens. Wat een bijzondere weg heeft hij gehad. Eerst was hij een schaapherder en nu is hij een machtig en rijk koning over het volk Israël. Ja, David wist het wel. De Heere was de Getrouwe geweest. Hij had woord gehouden. Toen Samuël hem in Bethlehem kwam zalven tot koning had de Heere al beloofd dat hij koning zou worden. Hij, een arme schaapherdersjongen. Nadat hij Goliath had verslagen, mocht hij bij koning Saul aan het hof komen. En wat had die een vriendelijke zoon. Jonathan heette hij. Ook al mocht David met Sauls dochter Michal trouwen, van Jonathan hield hij het meest. Onafscheidelijke vrienden waren het. Maar Saul zocht ruzie met David. Want de mensen zongen: "Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David heeft zijn tienduizenden verslagen," Saul was jaloers dat David zo hoog in aanzien stond bij het volk. Hij wilde hem zelfs doden. Daarom moest David vluchten, zolang Saul leefde. Voordat hij wegvluchtte, maakten Jonathan en David een verbond. Daar beloofden de vrienden elkaar, dat, ook al gingen ze nu uit elkaar, ze altijd aan elkaar zouden denken. Ook zouden ze zorgen voor eikaars nageslacht. De Heere heeft Zijn woord waargemaakt. Na veel strijd en zorg is David koning geworden. En nu denkt David terug aan dat verbond met Jonathan. Zo'n vriend als hij voor hem was zou hij nooit meer krijgen, dat wist hij heel zeker. Maar zou er misschien nog iemand overgebleven zijn van zijn kinderen? Als dat zo was dan kon hij zijn liefde voor z'n gesneuvelde vriend aan hem vergelden.
Dadelijk wordt het onderzoek ingesteld. Ziba, een knecht van Saul, wordt bij de koning geroepen. Deze vraagt: "Is er nog iemand van het huis van Saul dat ik Gods weldadigheid aan hem doe?" "Ja", antwoordt Ziba, " Er is nog een zoon van Jonathan, Mefiboseth." En om medelijden te wekken zegt hij erbij: "Maar hij is kreupel aan allebei z'n voeten." Davids hart springt op van blijdschap. Nu kan hij de belofte, die hij aan zijn grootste vriend gedaan heeft, uitvoeren. Nadat hij gehoord heeft dat hij in het arme over-Jordaanse dorpje Lodebar woont, neemt hij direct zijn maatregelen. Een koninklijke wagen, met daarop knechten van de koning, gaat op weg naar Lodebar, naar het huis van Machir.
Dan het gebeurt vreselijke waarvoor Mefiboseth steeds zo bang geweest is en wat hij steeds heeft geprobeerd te ontlopen. Een koninklijke wagen houdt stil voor het huis van Machir. De knechten van de koning hebben de opdracht een zekere Mefiboseth op te halen. Ze vragen hem dan ook op de koninklijke wagen plaats te nemen. Hij moet verschijnen voor de troon van koning David te Jeruzalem. Een hevige angst grijpt Mefiboseth aan. Vluchten kan hij niet met z'n kreupele voeten. Hij gaat vast en zeker de dood tegemoet. Hij kan immers op niets anders rekenen? Hij weet immers niets af van Davids echte bedoelingen! En van het verbond van David en Jonathan weet hij ook niets. Zo komen ze in Jeruzalem aan. De knechten brengen hem de troonzaal binnen. Daar staat hij nu voor z'n rechter. Nu gaat het gebeuren. De koning zal het vonnis over hem uitspreken. Hij is verloren. Daar buigt Mefiboseth zich zwijgend neer. David kijkt op hem neer. Op deze gehandicapte. Niet minachtend, o nee. Levendig herinnert hij zich weer de tijd dat hij zelf moest vluchten voor de grootvader van deze ongelukkige. Maar hij denkt ook terug aan de grote vriendschap die hij ondervonden heeft van de vader van Mefiboseth en het verbond dat hij met hem gesloten heeft. Nu kan hij aan deze man het gegeven woord waarmaken. David zegt niet veel. Slechts een woord: "Mefiboseth!" David noemt alleen zijn naam. Nee, niet met een fonkelend oog, niet als rechter. Als Mefiboseth goed luistert, en dat doet hij zeker, dan hoort hij een vriendelijke klank in de stem van de koning. En als hij het van verbazing en verwondering waagt om op te kijken, ziet hij een vriendelijke man. "Zie, hier is uw knecht", zegt Mefiboseth dan. Hij wil eigenlijk zeggen: "Ja, hier ben ik koning; doe maar met me wat u wilt."
"Wees maar niet bang, Mefiboseth", zegt David. "Ik zal je helpen. Dat heb ik aan je vader beloofd." Wat een verschil. Mefiboseth dacht gedood te worden omdat hij uit het huis van Saul was. Daarbij was hij nog kreupel ook. Wat zou die grote koning nu met een gehandicapte van doen willen hebben. Hij was toch niks waard. Hij kon toch niet werken. En nu mag hij blijven leven, juist omdat hij een zoon van Jonathan is! Omdat David een verbond met zijn vader gesloten heeft. Dat Mefiboseth gehandicapt is, staat hem niet in de weg. Daar wordt niet eens over gesproken. Alle bezittingen van Saul, die David als nieuwe koning in handen gekregen had, zal Mefiboseth krijgen. Ja, een nog grotere eer zal hem te beurt vallen: hij mag geregeld bij de koning aan tafel eten. Hij zal daardoor net zoveel eer krijgen als de kinderen van de koning. Zo houdt David zijn woord dat hij eenmaal aan Jonathan gegeven had. Doen wij dat ook? Als wij iets beloven aan mensen of aan de Heere, houden wij dan ook ons woord? Dan buigt Mefiboseth zich voor de tweede keer neer en zegt: "Wat is uw knecht dat gij hebt omgezien naar een dode hond als ik ben?" Een dode hond was iets waar je je neus voor optrok; waar je niets mee te maken wilde hebben. Daar vergelijkt Mefiboseth zich mee. Daarmee wil hij zeggen dat hij niet verdient dat David zo goed voor hem is. David regelt verder alles voor Mefiboseth. Ziba moet komen. David deelt hem mee dat Mefiboseth alle bezittingen van Saul gekregen heeft. Ziba zal het land moeten gaan bewerken, samen met zijn vijftien zonen en twintig knechten.
Zo werd aan Mefiboseth barmhartigheid bewezen. De ongelukkige vluchteling. De gehandicapte man uit Lodebar. Hem, aan wie toch voor het oog geen eer te behalen was. Een onverdiende genade. Een grote eer. David was in deze geschiedenis een type, een voorbeeld van Christus. Zoals David Mefiboseth genadig was, zo wil de Heere ook nu nog jongens en meisjes bekeren, een nieuw hart geven. Wat is dat een wonder. Dat verdien je niet. Dat is alleen genade. Bid of de Heere ook jou wil opzoeken en genadig zijn!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1991
Mivo -12 | 28 Pagina's
