Handleiding 1a: Het zesde gebod
Kaïn en Abel
Lezen
Genesis 4:1-8
Zingen
Psalm 17:7
Psalm 39:3
Psalm 49:5
Psalm 50:8
Psalm 51:10
Tien geboden:7
Kernteksten
En Kaïn ging uit van het aangezicht des Heeren (Genesis 4:16).
Gij zult niet doodslaan (Exodus 20:13).
Toelichting voor leidinggevenden bij dit thema
Dit is het tweede seizoen dat het thema ‘de Tien Geboden’ aan de orde komt in de schetsen, behalve de kerkgeschiedenisschets. In het seizoen 2014-2015 hebben we de eerste vijf geboden behandeld. Dit seizoen hopen we het zesde tot en met het tiende gebod te behandelen.
De boodschap van alle schetsen zal zijn: In het houden van Gods geboden ligt groot loon (Psalm 19:12). Steeds verwijzen we door naar de Vervuller van de Wet: de Heere Jezus Christus.
Deze vertelschets beschrijft niet alleen de feiten uit Genesis 4:1-16. Deze schets is, vanwege het thema ‘het zesde gebod’, geschreven met HC 106 op de achtergrond:
Vraag: Maar dit gebod schijnt alleen van het doodslaan te spreken?
God, verbiedende de doodslag, leert ons, dat Hij de wortel des doodslags, als nijd, haat, toorn en wraakgierigheid, haat en zulks alles voor een doodslag houdt.
In de vertelling wordt deze vraag uit de Heidelbergse Catechismus impliciet toegepast. Een aantal keren is gekozen voor een korte expliciete toepassing. De vertelling wordt afgesloten met een wat langere toepassing, waarin de tegenstelling wordt uitgewerkt tussen de zondigheid van de mens en de genade van de Heere Jezus.
Introductie van het thema voor de kinderen
Heb je wel eens een brandnetel uit de grond getrokken? Als je een paar weken later kijkt, zie je dat op diezelfde plek weer een klein brandneteltje begint te groeien. Dat komt omdat je de stengel wel hebt afgerukt, maar de wortel is in de grond blijven zitten.
Deze vertelling gaat over het zesde gebod: Gij zult niet doodslaan.
Dat geldt niet voor mij, denk je misschien, want ik heb nog nooit iemand vermoord. Je hebt niemand vermoord, maar hoe vaak ben je jaloers op iemand, of boos. Wanneer heb je voor het laatst iemand uitgescholden, uitgelachen, over iemand geroddeld, misschien zelfs iemand gepest? Denk eens aan die brandnetel: de brandnetel groeit uit de wortel. In ons hart zit die wortel om iemand uit te lachen, jaloers te zijn, te roddelen, te haten. En als we dat blijven doen, wordt het erger, begint die wortel uit te groeien! Bij Kaïn gebeurde dat. Zijn woede werd zo groot, dat hij zijn broer vermoordde.
Om die wortel uit je hart echt te vernietigen, heb je de Heere Jezus nodig. Luister maar naar het verhaal over Kaïn.
Vertelling
“Kom, we gaan weer verder,” zegt de herder tegen zijn schapen. En verder trekken ze. Op zoek naar een nieuwe plek voor de schapen, waar gras groeit en jonge boompjes zijn om aan te knabbelen.
Zo trekt de herder dag in dag uit met zijn schapen rond. Hij zorgt goed voor zijn beesten. Soms slacht hij een schaap. Dan kan hij het vlees eten en van de wol kan hij een warme jas maken. Soms slacht hij een schaap om het te offeren aan de Heere. Dat doet hij graag. De Heere is zo goed voor hem! Soms ziet de herder een boer die aan het werk is op het land. Hij ziet hem ploegen en later ziet hij hem zaaien. En als het oogsttijd is ziet hij hem maaien en sjouwen met manden vol groente en fruit en graan.
Soms neemt de boer wat van de vruchten van het land en die geeft hij dan aan de Heere. Hij brengt een spijsoffer. De Heere is goed voor de herder en voor de boer.
De herder kent die boer heel goed, want… het is zijn broer. De boer heet Kaïn en de herder heet Abel. Kaïn en Abel zijn zonen van Adam en Eva.
Vroeger woonden Adam en Eva in het paradijs, maar nu niet meer. Toen Adam en Eva ongehoorzaam waren geworden aan de Heere, was alles veranderd. De duivel had hen door de slang verteld dat ze best van de boom der kennis des goeds en des kwaads mochten eten en dat ze níet zouden sterven als ze dat deden. Maar de Heere had gezegd dat dat niet mocht. Hun eerste zonde was dus, dat ze wel de leugens van de duivel hadden geloofd en niet de woorden God. Hun eerste zonde was dat ze God niet vertrouwden. Ze dachten dat ze als God Zélf zouden worden als ze van de boom zouden eten. Dat had de duivel gezegd. Maar ze werden niet als God Zelf. Ze werden als de duivel zelf: zondig en leugenachtig.
Ze mochten niet meer in het paradijs wonen, waar alles goed was. Weg moesten ze, voor altijd. En om hen daaraan te herinneren stonden er engelen bij het Paradijs met een vlammend zwaard in hun hand.
Nu wonen Adam en Eva buiten het paradijs, ergens op de aarde. Daar is het ook mooi. Elke morgen gaat de zon op en de wind waait en het regent soms. Maar toch is dit anders dan het paradijs. Adam en Eva kennen nu het goed en het kwaad en ze merken dat ze niet alleen maar goed kunnen doen.
Ze merken elke dag dat ze verkeerde gedachten hebben, dat ze soms boos zijn op de Heere of dat ze Hem vergeten. Soms zijn Adam en Eva boos of ze hebben ruzie. Heeft God hen dan helemaal verlaten?
Nee, Hij heeft hen weggestuurd uit het paradijs en Hij wandelt niet meer zoals vroeger met Adam, maar Hij is toch bij hen gebleven. Hij heeft tegen hen gezegd: Jullie mogen niet meer eeuwig leven, omdat jullie gezondigd hebben. Jullie moeten een keer sterven. God heeft hen zwaar gestraft maar Hij is ook genadig geweest. God zei: Door de zonde hebben jullie en de duivel de omgang met Mij kapot gemaakt. Maar Ik zal eenmaal Mijn Zoon zenden en Die zal alles weer heel maken. Hij zal de straf die jullie verdiend hebben, voor jullie dragen. En omdat Mijn Zoon de straf draagt, zal Ik jullie toch genadig zijn. Ik zorg voor jullie en Ik blijf jullie God.
Op een dag vertelt Eva aan Adam dat ze zwanger is. Wat zijn ze blij! Nu wordt Eva moeder. Dat is ook haar naam: Eva, moeder van alle mensen.
Er wordt een jongen geboren. Adam en Eva noemen hem ‘Kaïn’. Dat betekent ‘verkregen’. Ze zijn zo blij dat ze een zoon van de Heere hebben gekregen dat ze hem zo willen noemen. Later wordt nog een zoon geboren. Hij heet Abel.
De jongens worden groter. Ze leren lopen en praten. Soms zijn ze boos op elkaar en dan maken ze ruzie. Adam en Eva merken dat hun jongens ook zondig zijn, net als zijzelf. Wat erg! Dat komt door hun eigen zonde in het paradijs.
Alle kinderen die geboren zullen worden, zullen de zondigheid van hun ouders meekrijgen. Geen mens zal meer zonder zonde kunnen leven. Wat was de val van Adam en Eva diep!
Wat is de Heere dan oneindig goed geweest, dat Hij heeft beloofd dat eenmaal door Zijn Zoon, de Heere Jezus, voor al die zondigheid betaald zal worden. Hij zal het Lam zijn dat de zonde der wereld op Zich neemt en wegdraagt.
Abel weet wel van dat Lam dat eenmaal komen zal. Zijn vader en moeder hebben hem er vaak over verteld.
Als hij man geworden is, wordt Abel schaapherder. Hij neemt vaak een lammetje of een bokje om te offeren. Hij weet wel dat dat lammetje zijn zonden niet kan vergeven, maar bij het offeren denkt hij aan de Heere Jezus. Hij bidt of de Heere hem genadig wil zijn en of Hij zijn offer wil aannemen. Abel weet dat de Heere zijn God wil zijn. Dat heeft God beloofd.
Kaïn, de broer van Abel, wordt boer. Elke dag is hij bezig op het land en als het oogsttijd is, neemt hij de vruchten mee naar huis. Daardoor is er genoeg te eten: groenten, fruit, brood.
Ook Kaïn brengt de Heere offers. Hij neemt wat van de groenten en steekt die aan met vuur. Alles verbrandt. Je kunt de groenten nu niet meer opeten. Maar dat geeft ook niet. Het offer is voor de Heere. Zo’n offer is eigenlijk een dankgebed! Het betekent: ‘Heere, U geeft dat alles groeit op het land. Zonder U zouden we niets te eten hebben. Daarom geef ik U in dit offer Uw eigen werk terug. Ik dank U dat U voor mij zorgt.’
Toch is er geen vrede in het hart van Kaïn. Hij is onrustig en boos. Kaïn dient de Heere niet, zoals Abel. Kaïn weet wel dat de Heere heeft beloofd dat Hij de God wil zijn van Adam en Eva en ook van Kaïn en Abel. Maar hij gelooft het niet. Kaïn denkt dat hij ook wel zonder de Heere kan leven. Het gaat toch goed in zijn leven? De oogst is goed, hij heeft een vrij leven! Zo begint Kaïn God te vergeten.
Maar God vergeet Kaïn niet. Als Kaïn een offer brengt, merkt hij dat de Heere Zijn offer niet aanneemt. Het is net alsof de Heere wil zeggen: “Nee, Kaïn. Ik wil jouw offer niet, want je meent er niets van. Diep in je hart wil je Mij niet geloven en heb je Mij niet nodig. En als je niets met Mij te maken wil hebben, dan wil Ik ook jouw offer niet.”
En dan wordt Kaïn verschrikkelijk boos! Boos, op de Heere, omdat Hij zijn offer niet wil hebben. Boos op zijn broer Abel omdat de Heere zijn offer wél aanneemt. Dat is niet eerlijk, denkt Kaïn. Abel wordt voorgetrokken door de Heere.
Elke dag knaagt de boosheid verder in het hart van Kaïn.
Herken je dat in je eigen hart? Jaloersheid, boosheid, altijd gelijk willen krijgen, ontevredenheid. Dat zijn allemaal gevolgen van de zonde. Ze zitten in ons hart en ze zorgen alleen maar voor meer boosheid en onrust. Het is als een vuurtje dat je hart verteert. En dat vuurtje wordt aangewakkerd door de duivel.
En er is maar één mens die dat vuurtje kan blussen: de Heere Jezus. Ken je de Heere Jezus? Hij geeft geen onrust, maar vrede. Hij ontsteekt een ander vuur, het heilige vuur van de Heilige Geest in je hart. Dan gaat je hart branden van dankbaarheid, omdat je het niet hebt verdiend dat God in je leven kwam. Dan wil je de Heere danken, net als Abel!
Terwijl Kaïn zo boos is op de Heere, laat de Heere Kaïn niet los. Hij zoekt hem op en zegt: “Waarom ben je zo boos Kaïn en waarom kijk je zo donker? Je weet toch dat Ik jouw offer wel zal aannemen als je goede dingen doet en als je met een gelovig hart offert? Merk je niet dat je steeds bozer en ontevredener wordt? Dat komt omdat de ene zonde de andere uitlokt. Je gaat steeds ergere zonden doen. En waarom ben je zo jaloers op Abel? Jij bent toch de oudste zoon en Abel, je jongere broer, eert jou toch?” Kaïn luistert niet naar de Heere. Zijn jaloersheid en boosheid op Abel wordt elke dag groter.
Op een dag zegt Kaïn tegen Abel: “Laten we het veld in gaan, we moeten praten.” Abel gaat mee en als ze in het veld gekomen zijn, slaat Kaïn Abel dood.
De eerste mens die sterft, sterft door een moord. Hij sterft door de zonde tegen het zesde gebod Gij zult niet doodslaan. Kende Kaïn dat gebod al? Niet vanuit de tien geboden op twee stenen tafelen, maar wel omdat de Heere de tien geboden in zijn hart had gegeven. Ieder mens op aarde weet van binnen dat je geen ander mens mag doden. Bovendien had God Kaïn toch vooraf gewaarschuwd: Kaïn, als je zo doorgaat, volgt de ene zonde op de andere. En je zonden zullen steeds erger worden.
Abel is dood. Zijn vader en moeder zullen ontzettend verdrietig zijn geweest. Ze zijn zelf uit het Paradijs weggestuurd, door hun zonde, maar ze weten: Abel is niet dood. Hij leeft! Hij is voor altijd bij de Heere in het nieuwe Paradijs. Káïn is de echte dode, want hij kent het nieuwe leven met de Heere niet.
Laat de Heere Kaïn nu ook sterven, als straf voor de moord? Nee, de Heere zoekt Kaïn opnieuw op. Hij vraagt: “Waar is Abel, je broer?” Kaïn geeft een ontwijkend en brutaal antwoord: “Ik weet het niet! Ben ik de oppasser van mijn broer? Abel is oud genoeg om op zichzelf te passen.”
Zie je dat het waar is dat de ene zonde de andere uitlokt? De jaloersheid en boosheid van Kaïn komt voort uit zijn onrust en de onrust komt voort uit zijn ongeloof. Deze moord wil hij verbergen voor de Heere en hij bedenkt een leugen. Hij gebruikt een nieuwe zonde, om de vorige te bedekken.
“Wat heb je gedaan, Kaïn?” vraagt de Heere, “Je denkt dat je broer niet meer kan praten, nu je hem hebt gedood, maar hoor je hoe het bloed van je broer uit de aarde naar mij schreeuwt? De stem van het bloed roept om wraak! Daarom ben jij vervloekt. De aarde, waarin het bloed van Abel is gevloeid, zal de wraak uitvoeren. De aarde zal geen goede vruchten meer aan je geven, als je op het land werkt. Je zult hard moeten werken en het zal niets opbrengen. Je zult op een andere plek opnieuw beginnen en daar zal je ontdekken dat de oogst ook niet goed is. Je zult zwerven en nergens rust vinden.”
Valt Kaïn nu op zijn knieën? Zegt hij: “Heere, ik heb gezondigd?” Nee, dat doet Kaïn niet. Hij begint te klagen: Hij zegt: “Deze straf kan ik niet dragen. Hij is te groot. U jaagt mij weg van deze plek en U zult mij niet meer beschermen. Als ik dan dwalend en zwervend over de aarde moet gaan, kan iedereen die mij tegenkomt mij doodslaan.” De Heere zou kunnen zeggen: “Zoek het maar uit, Kaïn. Ik heb je van tevoren gewaarschuwd. Je hebt niet geluisterd, dus je hoeft nu niet te klagen.” Misschien zouden wij dat zeggen, maar de Heere zegt dat niet.
“Nee Kaïn”, zegt de Heere, “Als iemand jou doodt, zal hij door Mij zevenvoudig gewroken worden. Hij krijg dan een zeer zware straf. Maar Ik zal ervoor zorgen dat jij niet gedood zult worden. Ik geef je een teken.”
Dan gaat Kaïn weg. Hij gaat wonen in het land Nod, waar hij een stad bouwt. Een stad met dikke muren. Zo probeert hij zich te beschermen tegen zijn vijanden, maar zijn grootste vijand, de onrust in zijn hart, gaat altijd met hem mee.
Wat is de Heere genadig voor Kaïn. Hij straft hem om de moord op Abel, maar Hij laat Kaïn niet los. Kaïn denkt wel dat de Heere niets meer van Hem wil weten, maar dat is niet zo. Steeds opnieuw komt de Heere naar Kaïn toe.
Lijken wij niet heel veel op Kaïn? Wij vertrouwen toch ook zo vaak niet op de Heere? Bijvoorbeeld als we een zonde hebben gedaan, dan vragen we niet om vergeving, maar dan denken we: “Ik heb nu zo erg gezondigd. De Heere zal wel niet meer naar mijn gebeden willen luisteren. Hij zal me wel niet meer willen vergeven.” Als je zo denkt, denk je als Kaïn. Je denkt dan heel klein van de Heere, omdat je Hem niet kent. In je hart is vaak jaloersheid en ontevredenheid. Je vertrouwt andere mensen vaak niet en je vertrouwt ook niet op de Heere. En omdat je zo denkt, denk je dat de Heere ook niet te vertrouwen is. Daarom geloof je Hem niet als Hij zegt in Zijn Woord: “Wendt u naar mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde.” En als de Heere tegen je zegt: “Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven (…)?” dan denk jij: Ik kan mezelf toch niet bekeren. Maar je bedoelt eigenlijk: Ik wíl mezelf helemaal niet bekeren, ik wíl God niet dienen.
Zolang je zo leeft, ben je als Kaïn. En toch komt de Heer steeds weer tot je met Zijn Woord. Zo genadig is de Heere. Steeds opnieuw laat Hij zien: “Ik heb geen lust in de dood van de goddeloze. Ik wil niet dat je zonder mij sterft. Ik wil dat je Mij leert kennen, want dan zal je pas echt gaan leven.”
Zou je niet graag leven zoals Abel? Verlang je dan niet naar die rust en vrede in je hart die Kaïn nooit gekend heeft? Zou je niet graag je verzet tegen de Heere opgeven? Probeer het maar, dat lukt je niet. Zo diep zit de zonde in je hart vast, als een boom met stevige wortels in de grond.
De enige manier is: Geef je over. Geef je over aan de levende God. Vertel al je zondigheid, je onwil, je jaloersheid, je ontevredenheid, je boosheid maar aan Hem. Vertel de Heere dat jij Hem nodig hebt. Vraag de Heere of Hij je leven wil overnemen. Of de Heere Jezus Zelf je Leven wil worden. Als je dat doet, zal Hij je genadig zijn. Dan ontvang je vrede. Dan begin je te ontdekken dat zelfs jouw overgave een werk was van de Heilige Geest. Jij bent niets en je hebt niets, maar in Hem ontvang je alles en word je een Koningskind!
Dan zie je dat Hij de dood overwon, om aan jou het eeuwige leven te geven.
Aantekeningen bij de tekst
Genesis 4
Vers 1 Ik heb een man van de HEERE verkregen: mogelijk ziet Eva in hem al het beloofde Kind, dat de kop van de slang zal vermorzelen.
Vers 4 de HEERE zag Abel en zijn offer aan: Hij is hem genadig gezind, neemt hem aan als Zijn kind. Als de Heere onze persoon niet aanneemt, neemt Hij ook onze werken, offers en gebeden niet aan. Abel offert in het geloof met een oprecht hart en daarom heeft de Heere een welgevallen in zijn offer en neemt Hij het aan.
Vers 5 Kaïn en zijn offer zag hij niet aan: Kaïn dient God niet oprecht. Hij offert voor de vorm, zonder geloof en berouw. Het offer van de goddelozen is de HEERE een gruwel, Spreuken 15:8
Vers 6 Waarom zijt gij ontstoken?: daar is toch geen reden voor? Ligt de schuld niet geheel bij uzelf?
Vers 7 Is er niet, indien gij weldoet, verhoging?: zal Ik niet ook u aannemen en uw offer, indien gij het kwade nalaat en het goede gaat doen en in Mij gelooft?
de zonde ligt aan de deur: de ene zonde lokt de andere uit. De zonde die je al van plan bent, is zeer dichtbij en bijna uitgevoerd.
Zijn begeerte is toch tot u en gij zult over hem heersen: Abel eert en onderwerpt zich aan u als zijn oudste broer.
Vers 9 Ik weet het niet: de verdorvenheid van Kaïn is al groter dan die van zijn ouders, die zich nog verontschuldigen. Hij loochent alle schuld en doet alsof er niets aan de hand is.
ben ik mijns broeders hoeder: hij tart God met deze zeer onverschillige uitspraak. Hij voelt zich voor niemand verantwoordelijk, zelfs niet voor zijn eigen broer.
Vers 10 een stem des bloeds roept: het vergoten bloed van Abel roept tot de Heere in de hemel om vergelding.
Vers 11 gij zijt vervloekt van de aardbodem: de aarde zal Kaïn bijzonder vijandig gezind zijn. Zijn arbeid zal geen resultaat hebben. Hij zal nergens rust vinden.
Vers13 Mijn misdaad is groter dan dat zij vergeven worde: Deze uitspraak van Kaïn kan op 2 manieren uitgelegd worden:
1. Een klacht van wanhoop: 'Ik heb zo erg gezondigd dat er geen vergeving meer mogelijk is’. In dat geval is het een belediging van Gods genade.
2. Een klacht over het vonnis: ‘Deze straf is zo groot, die kan ik niet dragen’. In dat geval is het een belediging van Gods gerechtigheid, omdat het niet een klacht is over de grootte van de zonde, maar over de strengheid van de straf. Alsof die niet in verhouding stond tot de daad.
- Matthew Henry noemt deze twee verklaringen, maar kiest voor de tweede. Ook Dächsel en de kanttekenaren kiezen voor de tweede verklaring.
- In kanttekening 27 bij dit vers staat: het woord ‘misdaad’ of ‘ongerechtigheid’ wordt door velen genomen voor de straf derzelve, zie Lev. 5:1; en in zulk een zin moest de overzetting aldus staan: ‘Mijn straf is groter dan dat ik haar zou kunnen dragen’, waarover Kaïn zich beklaagt, vs. 14.
In de vertelschets is ook gekozen voor de tweede verklaring.
Vers 14 verdreven van de aardbodem: uit de streek waar hij woont.
ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn: U zult zich niet meer om mij bekommeren of mij beschermen.
Vers 15 de Heere stelde een teken aan Kaïn: wat dit teken geweest is, weten we niet. Het eenvoudigste is de opvatting dat de Heere Zijn gegeven Woord door een bewijsteken bevestigt.
Vers 17 hij bouwde een stad: Hij is zo benauwd dat hij zijn leven wil beveiligen achter een versterkte muur.
Achtergrondinformatie
Erfzonde
De Dordtse Leerregels zeggen in hoofdstuk 3, 4, artikel 2: “Zodanig als nu de mens geweest is na de val, zodanige kinderen heeft hij ook voortgebracht, namelijk hij, verdorven zijnde, verdorvene; zodat de verdorvenheid, naar Gods rechtvaardig oordeel van Adam op al zijn nakomelingen (uitgenomen alleen Christus) gekomen is, niet door navolging, (…) maar door voortplanting van de verdorven natuur.”
Uitverkiezing
In de Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 16, staat: “Wij geloven dat, het gehele geslacht van Adam door de zonde van de eerste mens in verderfenis en ondergang zijnde, God Zichzelf zodanig bewezen heeft als Hij is, te weten: barmhartig en rechtvaardig.
Barmhartig: doordat Hij uit deze verderfenis trekt en verlost degenen die Hij in Zijn eeuwige, onveranderlijke raad, uit enkel goedertierenheid, uitverkoren heeft in Jezus Christus, onze Heere, zonder enige aanmerking van hun werken.
Rechtvaardig: doordien Hij de anderen laat in hun val en verderf, waar zij zichzelf in geworpen hebben.”
De Heere ziet Abel aan, maar Kaïn niet.
Kenmerk van een kind van God
In 1 Johannes 3:10-14 staat:
10 Hierin zijn de kinderen Gods en de kinderen des duivels openbaar. Een iegelijk die de rechtvaardigheid niet doet, die is niet uit God, en die zijn broeder niet liefheeft.
11 Want dit is de verkondiging die gij van den beginne gehoord hebt, dat wij elkander zouden liefhebben.
12 Niet gelijk Kaïn, die uit den boze was en zijn broeder doodsloeg. En om wat oorzaak sloeg hij hem dood? Omdat zijn werken boos waren, en die van zijn broeder rechtvaardig.
13 Verwondert u niet, mijne broeders, zo u de wereld haat.
14 Wij weten dat wij overgegaan zijn uit den dood in het leven, dewijl wij de broeders liefhebben. Die zijn broeder niet liefheeft, blijft in den dood.
IJdelheid
‘Abel’ betekent ‘ijdelheid’. Matthew Henry geeft als verklaring: “Toen Eva dacht in Kaïn het beloofde Zaad verkregen te hebben was zij zó ingenomen met die bezitting, dat een andere zoon slechts ijdelheid voor haar was. Voor hen, die deel hebben aan Christus en voor wie Hij alles in alles is, zijn andere dingen als niets.”
Rechtvaardig
Paulus noemt Abel een rechtvaardig man. Dat is hetzelfde als gelovig. Want alleen het geloof rechtvaardigt en maakt rechtvaardig. Door het geloof heeft Abel een meerdere offerande Gode geofferd dan Kaïn, door hetwelk hij getuigenis bekomen heeft, dat hij rechtvaardig was, alzo God over zijn gave getuigenis gaf; en door hetzelve geloof spreekt hij nog, nadat hij gestorven is.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 augustus 2015
Kompas Handleiding | 21 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 augustus 2015
Kompas Handleiding | 21 Pagina's