JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Handleiding 4a: Wordt vervolgd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Handleiding 4a: Wordt vervolgd

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij deze handleiding is een handleiding 4b, een -10 en een +10 werkboekje beschikbaar. Klik op onderstaande link om deze in te zien.

Izak en Ismaël

Lezen
Genesis 21:8-21

Zingen
Psalm 22:5
Psalm 105:5, 6 en 24
Psalm 119:37
Psalm 127:3
Psalm 128:4
Psalm 133:1 en 3

Kerntekst
En zij zeide tot Abraham: Drijf deze dienstmaagd en haar zoon uit; want de zoon van deze dienstmaagd zal met mijn zoon, met Izak, niet erven (Genesis 21:10).

Vertelschets

Bij de fontein, aan de weg naar Sur, zit een vrouw. Wat doet zij daar, helemaal alleen langs die eenzame weg door de woestijn? Het is Hagar, het dienstmeisje van Saraï. Ze is op de vlucht. Hoor maar wat er is gebeurd.

Jaren geleden zijn Abram en Saraï op reis gegaan naar het land dat God hun had beloofd. Nu zijn Abram en Saraï in Kanaän, maar het is nog niet hun land. Zij zijn er vreemdelingen. God heeft beloofd dat hun kinderen dit land zullen erven. Maar dàt is hun probleem, want Abram en Saraï hebben geen kinderen. Nu is Saraï al oud geworden. Zij kàn geen kinderen meer krijgen. Hoe moet het nu met de belofte? In plaats van te vertrouwen op de Heere, is Saraï zelf aan het werk gegaan. Ze heeft een plan gemaakt. “Abram, je moet Hagar, mijn dienstmeisje, ook maar als vrouw nemen. Als zij dan een kind krijgt, is het ook mijn kind. Ons kind.” Zo is het gegaan. Abram is ook met Hagar getrouwd. En nu verwacht Hagar een kindje. Wat fijn voor Saraï dat haar plan zo goed gewerkt heeft!
Maar nee, het plan van Saraï was niet goed. Saraï heeft het ook niet eerst aan de Heere gevraagd. Op haar plan kàn geen zegen rusten.
Er komt ruzie van. Hagar vindt dat zij nu belangrijker is dan Saraï. Zij krijgt tenminste een kind en Saraï niet. Saraï wordt jaloers op Hagar. Op een dag zegt ze tegen Abram: “Zo gaat het niet langer. Hagar gedraagt zich alsof zíj hier de baas is en ik het dienstmeisje ben. Je moet er wat aan doen! Zeg haar dat ze mij moet gehoorzamen!” Maar Abram zegt: “Hagar is jouw dienstmeisje, Saraï. Je mag zelf met haar doen wat jij goed vindt.” Vanaf die tijd maakt Saraï het Hagar erg moeilijk. Hagar moet alle vervelende werkjes doen. Saraï vernedert haar en zit Hagar dwars.
Daarom is Hagar op de vlucht gegaan. De trotse Hagar verdraagt het niet langer. Ze voelt zich belangrijk en nu behandelt Saraï haar zo.
Daar zit ze nu, bij de fontein. Waar moet ze naar toe? Haar familie woont ver weg. Dat is een lange reis. Zeker voor een vrouw alleen die een kindje verwacht.

“Hagar, dienstmeisje van Saraï, waar kom je vandaan en waar wil je heengaan?” Hagar kijkt op. Waar komt opeens die stem vandaan? Is ze dan niet alleen?
Dan begrijpt Hagar van Wie die stem is. Bij Abram heeft ze veel over de Heere gehoord. Het is de Engel van de Heere Die tot haar spreekt. De Heere Zelf heeft haar hier opgezocht. “Ik ben op de vlucht voor Saraï,” antwoordt ze dan. Er klinkt nog boosheid in haar stem. Saraï is zo oneerlijk geweest. Hagar voelt zich zo slecht behandeld. Maar wat zegt de Heere? “Ga terug en doe wat Saraï van je vraagt.” Moet ze teruggaan? Moet ze de minste zijn? Dat valt niet mee!
De Engel gaat nog verder: “Ik zal je nakomelingen vermenigvuldigen, zodat het er zoveel worden, dat je ze niet kunt tellen. Je bent in verwachting en je zult een zoon krijgen. Die zal Ismaël heten, omdat de Heere je verdrukking gezien heeft. Dat is wat zijn naam betekent: de Heere hoort! Daar mag je aan denken als je het moeilijk hebt. Ismaël zal een sterke man worden, hij en zijn nakomelingen zullen oorlog voeren met andere volken.”
De ongehoorzame, weggelopen Hagar krijgt hier van de Heere toch een rijke belofte. De Heere belooft haar, dat als zij gehoorzaam terug gaat naar Abram en Saraï, Hij haar zal zegenen. Haar een groot en sterk nageslacht zal geven.
Als Hagar dat allemaal heeft gehoord, buigt ze haar hoofd. Ze is verwonderd dat de Heere naar haar wil luisteren en voor haar wil zorgen. Zij heeft niet naar de Heere gevraagd, maar Hij heeft toch Zijn belofte aan haar gegeven. Is dat niet heerlijk? Zo doet de Heere bij ons ook. Hij ziet ons, als het moeilijk is. Hij kent ons, ook al is het onze eigen schuld, dat het moeilijk is. Hij komt naar ons toe met Zijn genade en belofte dat Hij voor ons wil zorgen.
Gehoorzaam is Hagar toen terug gegaan. Een poosje later wordt er een kindje geboren. Een jongetje. En zoals de Engel het gezegd heeft, krijgt hij de naam Ismaël.
Na de geboorte van Ismaël geeft de Heere weer Zijn belofte. Maar nu aan Abram en Saraï. Zij zullen ook een zoon krijgen. Als teken van de belofte krijgen Abram en Saraï ook een andere naam. Abram heet nu Abraham en Saraï heet nu Sara.

Het is jaren later. Ismaël is een grote jongen geworden. Maar hij is niet meer het enige kind van Abraham. Sara heeft toch een zoon gekregen, ook al was ze daar eigenlijk te oud voor. De Heere doet altijd wat Hij belooft, al lijkt het voor ons, dat het niet meer kan. Hij is een God van wonderen. Het is moeilijk voor Hagar en Ismaël als de kleine Izak wordt geboren. Al die jaren was alle aandacht en liefde voor Ismaël. En ze rekenden er allebei op dat het zo zou blijven. Dat Ismaël de enige zoon van Abraham zou zijn en dat hij later alles zou erven. Sara zal toch geen kind meer krijgen?
En nu is Izak geboren. De zoon van Abraham en Sara. De zoon waar ze zo lang op gewacht hebben. De zoon van de belofte. Wat een blijdschap voor Abraham en Sara. Dankbaarheid vervult hun hart!

Nee, voor Ismaël is het niet fijn om een broertje te hebben. Wat is hij jaloers op de kleine Izak. Dat kleine jongetje neemt zijn plaats in! Izak zal alles erven, terwijl hij, Ismaël toch eigenlijk de eerstgeborene is! Als hij de kans krijgt, plaagt hij de kleine Izak. Hij pakt zijn speelgoed af, duwt hem om als hij zijn eerste wankele stapjes zet. Dan wordt Izak drie jaar. Er wordt een groot feest gegeven. Izak is nu geen baby meer. Hij zal niet meer bij zijn moeder drinken. Dat wordt gevierd met een maaltijd. De schapen die vetgemest zijn voor een feest, worden geslacht. Er wordt lekker eten klaargemaakt. Iedereen is vrolijk. Alleen Hagar en Ismaël zijn niet blij en vinden het feest niet fijn. Zij kunnen niet goed meedoen. Zij kunnen het niet uitstaan dat de kleine Izak Ismaël van zijn plaats gedrongen heeft.

Met een boos gezicht zit Ismaël aan de maaltijd. En als de kleine Izak in de buurt komt, plaagt hij hem. Huilend gaat Izak naar zijn moeder. Sara heeft gezien dat Ismaël het feest voor Izak probeert te bederven. Ze heeft al vaker gezien dat Ismaël haar zoon plaagt en dwars zit.
“Abraham, ik moet je spreken. Je moet Hagar en haar zoon wegsturen. Ze mogen hier niet blijven. Ze zijn jaloers op Izak, om wat hij later allemaal zal krijgen. Voor Ismaël is hier niets. Stuur ze weg, Abraham! Ze passen niet bij elkaar. De zoon van een dienstmeisje en onze zoon: dat zal uitlopen op ruzie, op strijd.”
Maar daar is Abraham het niet mee eens. Hoewel Izak de zoon van de belofte is, houdt hij ook van Ismaël, zijn eerste zoon. “Wegsturen? Waarheen? Nee hoor, Ismaël is ook mijn zoon. Ik moet voor hem zorgen. Hij hoort ook bij mij!” Sara blijft volhouden: “Nee, ze moeten weg. Alles is toch voor Izak? Izak is toch de door God beloofde zoon? Ze moeten weg!”
Abraham loopt weg. Hij wil er niet eens meer over praten. Natuurlijk stuurt hij zijn zoon niet zomaar weg! Hij denkt er niet over!

Maar in de nacht spreekt God tot Abraham. “Laat het niet kwaad zijn in uw ogen… Luister naar Sara. Stuur de jongen met zijn moeder weg! Sara heeft gelijk. Ismaël zal met Izak niet erven. Alleen de kinderen van Izak zullen tot jouw nageslacht gerekend worden. Voor hen zal de belofte van het land en van de komende Messias gelden. Maar Ik zal ook Ismaël zegenen, omdat hij jouw zoon is. Ook hem zal Ik tot een groot en sterk volk maken.”

De volgende morgen staat Abraham al vroeg op. Hij moet iets moeilijks doen vandaag. Daarom doet hij het liever maar meteen. Hij vult een waterzak met fris water. Hij doet wat brood in een mand en roept Hagar en Ismaël bij zich. Zijn gezicht staat verdrietig. “Hagar, Ismaël, jullie moeten gaan. Jullie kunnen hier niet blijven. Ismaël en Izak zullen niet samen mijn erfenis krijgen. Die is alleen voor Izak. Daarom is het beter dat jullie gaan. Hier is water en brood voor onderweg. De Heere zegene jullie, ga in vrede.” De stem van Abraham stokt. Hij geeft het water en het brood aan Hagar, kust zijn zoon ten afscheid en draait zich dan om. Hij kan het niet aanzien om hen samen te zien vertrekken. Als Hagar en Ismaël hun bezittingen bij elkaar gezocht hebben, vertrekken ze. Veel is het niet wat ze meenemen. Wat zal het moeilijk voor hen geweest zijn. Weggestuurd! Ze dachten een rijke erfenis te krijgen en nu hebben ze niets meer over.
Samen lopen ze de woestijn in. Ze moeten naar het zuiden. Daar komt Hagar vandaan. Het zal een lange reis worden, een moeilijke reis in de brandende zon.

Daar zit Hagar, neergezakt op een steen. Ze kan niet meer. Ze is moe, ze heeft dorst, maar ze is vooral vreselijk verdrietig. “Ismaël,” kreunt ze, “mijn zoon Ismaël…” Kijk daar maar eens, een eindje verder, onder die struik… Daar is Ismaël. Heel stil ligt hij daar. Leeft hij nog wel?
De hele dag hebben Hagar en Ismaël door de woestijn gedwaald. Het water in de waterzak raakte langzaam maar zeker op. Nog steeds hebben ze geen mensen gevonden. Ook geen bron waar ze vers water konden vinden. En de zon brandde maar op hun hoofden. “Moeder, ik kan niet meer. Ik moet water hebben. Ik heb zo’n dorst!” “Ja jongen, ik weet het, maar er is geen water meer. De zak is leeg!”
Steeds langzamer kwamen ze vooruit. Wanhopig keken ze om zich heen. Was er dan nergens water? Nergens een teken van leven? Nee, alleen wildernis en droogte.
Ten slotte kon Ismaël niet meer verder. Zijn moeder heeft hem onder een struik neergelegd. Daar was nog een beetje schaduw. Maar helpen zou het niet. Ismaël gaat sterven. Dat wil Hagar niet zien. Daarom is ze een eindje verderop gaan zitten. Ze huilt om haar zoon.
Maar dan? Net als jaren geleden, toen ze bij de fontein zat, klinkt er een stem. “Hagar, wat is er? Vrees niet, God heeft de stem van de jongen gehoord. Sta op, til hem op en houd hem vast, want Ik zal hem tot een groot volk maken.” Eigenlijk wil de Heere zeggen: Je hebt bij Abraham en Sara toch gezien dat Ik altijd doe wat Ik beloof? Ben je dan vergeten wat Ik je beloofd heb bij de fontein? Ben je dan vergeten dat je je zoon Ismaël moest noemen? Ben je dat vergeten dat dat betekent: de Heere hoort? Wees niet wanhopig maar vertrouw op Mij!
Als Hagar opkijkt, ziet ze ineens vlak bij een waterput. Snel pakt ze de waterzak en vult hem met helder, fris water. Dan holt ze naar Ismaël, tilt zijn hoofd op en giet wat water tussen zijn lippen. Leeft hij nog? Ja, zijn lippen bewegen, zijn keel slikt. Dan doet Ismaël zijn ogen open en drinkt gulzig nog meer uit de zak.
Als ze allebei genoeg gedronken hebben, gaan ze verder. De Heere zorgt voor hen. In de woestijn Paran vinden ze een plaats om te wonen. Daar groeit Ismaël verder op. Als hij volwassen is, wordt hij een boogschutter. Iedereen in zijn omgeving heeft ontzag voor hem, want Ismaël is groot en sterk. Hagar zoekt in Egypte een vrouw voor Ismaël. De Heere maakt hem tot een groot volk. Hij had dit beloofd aan Hagar en God doet wat Hij heeft beloofd.

Weet je wie nu de nakomelingen van Ismaël zijn? Dat zijn de Arabieren. De meesten van hen zijn geen christen, maar moslim. Ze zijn een groot volk geworden. Maar… zonder de Heere Jezus. Ze noemen de Heere Jezus een profeet, maar niet de Zoon van God. Ze geloven niet in Hem als hun Zaligmaker.
Weet je wie nu de nakomelingen van Izak zijn? Dat zijn de Joden. De meesten van hen zijn geen christen. Ook zij zijn een groot volk geworden. Maar… zonder de Heere Jezus. Ze noemen de Heere Jezus een verleider. Ze geloven niet dat Hij de Zoon van God is. Ze geloven ook niet in Hem als hun Zaligmaker.

Zonder de Heere Jezus gaan de nakomelingen van Izak en van Ismaël verloren. Wat erg! Gelukkig zijn er onder de Joden en onder de Arabieren ook mensen die wel in de Heere Jezus geloven. Zij hebben het moeilijk. Ze worden vervolgd en verdrukt. Bid maar voor deze mensen, of de Heere hen wil helpen om anderen van Hem te vertellen. Jij bent geen nakomeling van Izak of Ismaël. Maar zonder de Heere Jezus ga jij ook verloren. Jij hebt het teken van Gods belofte ontvangen toen je werd gedoopt. Net als Izak en Ismaël toen ze werden besneden. De Heere wil voor eeuwig je God zijn. Denk je daar wel eens aan? Dan ben je pas echt rijk.

Aantekeningen bij de tekst
Vers 8: spenen: van de speen of borst afnemen; niet langer borstvoeding geven. Dit had plaats op drie jarige leeftijd.
Vers 9: spottende: een boosaardige en bittere spot, waartoe zijn moeder hem ongetwijfeld heeft aangezet. In dit spotten komt tot uiting dat deze zeventienjarige jongen niet gelooft in Gods beloften. In Izak beledigt hij God. Hier hebben we de tegenstelling tussen vlees en Geest.
Vers 10: drijf de dienstmaagd en haar zoon uit: Sara spreekt niet verbitterd, maar door de Geest des Heeren. Ze voelt de tegenstelling tussen het beloofde zaad en Ismaël.
Vers 12: in Izak zal uw zaad genoemd worden: dit is eerder voorzegd in Genesis 17:21.
Vers 14: brood en water: alles wat voor hun vertrek nodig is.
fles: leren zak.
Vers 15: zo wierp zij het kind onder een van de struiken: moe laat ze de uitgeputte jongen neervallen.
Vers 17: God hoorde de stem van de jongen: God gedenkt aan wat Hij beloofd heeft aangaande deze jongen: Ismaël, de Heere hoort.
Vers 19: God opende haar ogen: niet dat zij tevoren niet zag, maar dat God haar ogen zo geregeerd en gehouden heeft, dat zij de put niet merkte.
Vers 20: God was met de jongen: God was hem gunstig, en zegende hem naar de inhoud van Zijn belofte.

Achtergrondinformatie

Kind van de belofte
In Romeinen 9:6-9 wordt over deze belofte geschreven: Die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn. Noch omdat zij Abrahams zaad zijn, zijn zij allen kinderen; maar: ‘In Izaäk zal u het zaad genoemd worden.’ Dat is, niet de kinderen des vleses, die zijn kinderen Gods, maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend. Want dit is het woord der beloftenis: ‘Omtrent deze tijd zal Ik komen en Sara zal een zoon hebben.’

Bijbel - koran
De Arabieren kunnen weinig met de bijbelse versie van deze geschiedenis. God kiest voor Sara en haar zoon Izak, voor zijn nakomelingen, voor Israël. Hagar en Ismaël laat Hij ronddolen, een weggestuurde, rechteloze moeder met haar zoon. Dit is een aanstoot voor de nakomelingen van Ismaël. Zij achten de koran hoger dan de Bijbel, omdat de koran positiever over Ismaël spreekt.
Andersom staan in er de koran wel positieve dingen over Izak en de Joden. Izak wordt evenals Abraham gezien als een profeet. Naar het geloof van de moslims is het Woord van God verdraaid. Allah heeft via Mohammed de oorspronkelijke versie van de openbaring van God hersteld.
Volgens moslims erkennen de Joden de rechten van de Arabieren niet. Daarom moeten zij bestreden worden.

Arabier – Jood
Op de achtergrond van de problematiek van Arabier en Israël, Ismaël en Israël, speelt nog steeds deze geschiedenis, hoewel er zelden of nooit naar verwezen wordt. Maar wat later in Genesis geschreven staat, blijkt wel uit te komen: Ismaël leeft in voortdurende onmin met Izak en zijn nakomelingen, hoewel ze samen hun vader begraven hebben (Genesis 25:9). Ismaël is een woudezel van een mens: hij schopt iedereen, iedereen schopt hem (Genesis 16:12). Ismaëls dochter trouwt later met Ezau (Genesis 28:9; 36:3 en 17). Haar nageslacht groeit uit tot het volk Edom in het Overjordaanse, dat in een latere periode van de geschiedenis Israël voortdurend heeft belaagd en het de doortocht bij de uittocht weigerde (Numeri 20:14-21).

Gods verkiezing
In Genesis wordt duidelijk gemaakt dat de lijn van het heil, de redding van de mens en wereld loopt via Izak, omdat Hij de zoon van de belofte is. Geen eigen prestatie van mensen als Abraham en Sara, maar wonderlijke zegen van God. Zo is Zijn weg. God verkiest het zo te doen. Daarmee wordt niet gezegd dat Sara fraai gehandeld heeft: ze is wreed en heerszuchtig. Daarmee wordt ook niet gezegd dat het goed is dat Abraham zo weinig doortastend is ten aanzien van zijn zoon aan wie hij hangt (Genesis 17:18). Evenmin kiest God deze lijn omdat Izak zo’n goede jongen is. Alles ligt aan het feit dat God op deze manier mens en wereld wil redden. Izak is zoon van de belofte. Israël is zoon van de belofte en zal tot zegen zijn voor alle volken. Jezus, de Zoon van Izak en Israël is Zoon van de belofte bij uitstek en is tot zegen van alle volken.

Heil voor Arabieren
In de Heere Jezus wordt de tegenstelling tussen Arabier en Jood weer tenietgedaan. In Hem wordt het heil voor alle volken verwerkelijkt. In Hem wordt een verbinding gelegd tussen degenen die gescheiden waren: Izak en Ismaël, Israël en de Arabieren en andere heidenen. Want Hij is onze vrede, Die deze beiden één gemaakt heeft (Efeze 2:14a). In Hem, de Zoon van God en van Israël, kan ieder het heil vinden, Israël en Ismaël. Zo gaat het na de dood en opstanding van Christus. Zo gaat het bij de uitstorting van de Heilige Geest, waar Joden en Jodengenoten èn Arabieren, in hun eigen taal de grote daden van God horen verkondigen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2010

Kompas Handleiding | 28 Pagina's

Handleiding 4a: Wordt vervolgd

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2010

Kompas Handleiding | 28 Pagina's