Allemaal hoogvliegers?
Leerling wordt vakman
‘Elk meent zijn uil een valk te zijn’, zegt het spreekwoord. Dat klinkt niet zo leuk. Wie goed luistert in de schoolse wandelgangen, vangt veel signalen op die de spreuk bevestigen. Op de vraag aan ouders hoe de kinderen het doen op school, komt meestal een positief antwoord. Lagere uitstroomprofielen zijn niet erg populair. Gelukkig kunnen de meeste kinderen goed mee. “Een zegen,” zo zeggen we dan.
Hoge verwachtingen
Kinderen kunnen voor hun hele leven getekend zijn door hun leerbelemmeringen. Dat het daarom een zegen is als kinderen zonder noemenswaardige problemen door hun schooltijd komen, staat buiten kijf. Iets om de Heere eerbiedig en ootmoedig voor te danken. Want wat hebben we dat we niet ontvangen hebben?
Ouders verwachten veel van hun kroost. In onderwijsland ligt de lat hoog. Terecht. Kinderen zijn het meest ontvankelijk om nieuwe dingen te leren en in zich op te nemen.
In de Bijbel staat leren hoog aangeschreven. Allereerst het onderwijs over God: over Zijn verbond en Woorden, over zondige mensen die genade nodig hebben, over Zijn Zoon de Heere Jezus, over de Heilige Geest. Maar ook toerusting en vorming zijn belangrijk volgens 2 Timotheüs 3: 17.
Wie om praktisch onderwijs verlegen zit, kan volop putten uit de wijze lessen in het boek Spreuken. Salomo roept luie mensen op om bij de mieren in de leer te gaan. Gaven en talenten mogen aangeboord en gebruikt worden. Daniël leren we kennen als een man met veel talent. Daarover spreekt de Bijbel in positieve bewoordingen. God heeft het willen gebruiken in Zijn weg door de geschiedenis.
Waardering voor wat je presteert of voor wie je bent
Het probleem zit hem niet in het leren en vooruit willen komen. Het pijnpunt ligt in de nadruk op hoge prestaties van cognitieve aard. Daardoor worden de andere kwaliteiten van het kind dat cognitief gezien niet zo hoog vliegt ondergewaardeerd. In ons onderwijs ligt de focus vooral op de ontwikkeling van het cognitieve, het hoofd. Hart en handen dreigen daaraan ondergeschikt te raken.
Kinderen die slim zijn, goed mee kunnen komen, worden gewaardeerd om hun prestaties. Ouders zijn al dan niet heimelijk ‘trots’ op wat ze kunnen. Kinderen die met een beperking van cognitieve of sociaalemotionele aard te kampen hebben, krijgen over het algemeen minder waardering voor wat ze presteren. Onterecht.
Een schooldag kan een pittige opgave zijn. Alleen al de gedachte dat het ‘toch wel niet zal lukken’ werkt verlammend. Weer aan die ingewikkelde sommen te moeten beginnen waar kop noch staart aan te ontdekken valt; opnieuw een blad vol letters die van alles kunnen betekenen; je voegen in het ritme van de klas; je gedachten bij de les houden, terwijl je hoofd zo vol zit van allerlei andere dingen; stilzitten als je gewoon moét bewegen. Hard je best gedaan en toch als laatste van de klas klaar met het werk. Een dag op school zijn, is zo bekeken al een hele prestatie! Waarom zouden ouders van deze kinderen niet ‘trots’ op hen kunnen zijn?
Het kost soms wat meer moeite om de andere kwaliteiten te onderkennen en te erkennen. Geduld, zorgzaamheid, behulpzaamheid, dankbaarheid voor een klein stapje vooruit in het leren lezen, doorzettingsvermogen - daarvoor bestaan geen cijfers en certificaten. Ze zijn wel heel belangrijk.
Christenouders
Voor christenouders ligt hier de roeping ‘geheel anders’ te zijn. Om niet alleen te focussen op prestaties van hun eigen en andermans kinderen. Maar elkaar te dienen met de gaven die God gegeven heeft.
Steun elkaar als ouders van de gemeente in de omgang met de kinderen. Bid voor elkaar. In de wetenschap dat elk kind en iedere ouder, op welk niveau ze ook functioneren, hetzelfde nodig heeft: namelijk het leren kennen van de stem van de Goede Herder. Daarvoor hoef je geen hoogvlieger te zijn.
De auteur is intern begeleider in het Speciaal (Basis) Onderwijs
1. Zeggen dat ieder kind uniek is en dat daadwerkelijk ook uitdragen, zijn twee verschillende zaken. Je kunt het hardop zeggen en tegelijkertijd in je houding en taalgebruik toch laten merken dat je het ene meer waardeert dan het andere. Door bijvoorbeeld heel enthousiast te worden als het over hoger opgeleide jongeren gaat. Of door aan te geven dat een kind ‘altijd nog naar afdeling C kan als het onverhoopt niet lukt op afdeling B’. Dat impliceert dat afdeling C minder is. Wie weet hoe het kind juist daar opbloeit.
2. Een leerkracht uit het SBO vertelt: “We hadden thuis een probleem met een elektrisch apparaat. Ik belde een oud-leerling met de vraag of hij er eens naar wilde komen kijken. Dat wilde hij wel. Het was prachtig om te zien hoe hij de klus aanpakte. Beleefd, bescheiden en professioneel ging hij aan de slag. Later vroeg hij na of het apparaat het nog deed. Misschien kan hij de rekening niet foutloos uitschrijven. Maar de jongen om wie we op leergebied zorgen hadden, is uitgegroeid tot een vakman.”
3. Leg eerlijk, met woorden die bij het niveau of de leeftijd passen, uit waarom het kind problemen ondervindt bij het leren. Bijvoorbeeld wat dyslexie is, als het kind dyslexie heeft. Dat schept duidelijkheid. Het kind weet waar het aan toe is en samen kun je kijken naar wat het wel kan. Samen kun je bespreken hoe het probleem aangepakt kan worden, wat het kind zelf kan doen, zodat het zelfstandig kan functioneren.
4. Wees als ouders open naar de familie en anderen als je kind een belemmering heeft in het leren. Dat voorkomt pijnlijke vragen en opmerkingen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 2015
Eigenwijs | 24 Pagina's
