JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Met psalmen tot Gods eer. Psalmberijmingen door de eeuwen heen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Met psalmen tot Gods eer. Psalmberijmingen door de eeuwen heen

50 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Het is zondag. De kerkdienst is net begonnen. De  gemeente zingt uit volle borst de door de dominee  opgegeven psalm. Het is psalm 42 vers 1: 

't Hijgend hert, der jacht ontkomen,
Schreeuwt niet sterker naar 't genot
Van de frisse waterstromen,
Dan mijn ziel verlangt naar God.
ja, mijn ziel dorst naar den HEER;
God des levens, ach, wanneer
Zal ik naad'ren voor Uw ogen,
In Uw huis Uw naam verhogen?

Ergens anders in het land begint de dienst met hetzelfde psalmvers. Toch zijn de woorden anders:

Als een hert gejaagd, O Heere,
Dat verse water begeert,
Alzo dorst mijn ziel ook zere
Naar U mijn God hooggeëerd,
En spreekt bij haar met geklag:
O Heer, wanneer komt die dag
Dat ik toch bij U zal wezen,
En zien Uw aanschijn geprezen? 

Nou, denk je, dat kan best, dat is dan zeker een gemeente van een ander kerkverband, daar zingen ze misschien een andere berijming. Dat laatste klopt, maar dat eerste niet. In de gereformeerde gemeenten wordt op de meeste plaatsen gezongen uit de berijming van 1773. Toch zijn er enkele gemeenten die uit een andere berijming zingen: de berijming van Datheen. Waarom is dat zo? Welke berijmingen zijn er nog meer en waarom zingen wij alleen uit deze twee berijmingen?
In deze schets over psalmberijmingen zullen deze en andere vragen aan de orde komen. In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op het ontstaan van de Psalmen, hun plaats in het oude Israël en later in de christelijke kerk. In hoofdstuk 2 komen verschillende psalmberijmingen aan de orde die in de loop van de tijd verschenen zijn. In hoofdstuk 3 wordt een vergelijking gemaakt tussen psalmen en gezangen. Tenslotte wordt in hoofdstuk 4 aandacht gegeven aan het zingen van de psalmen.

1. De plaats van de Psalmen in Israël en in de kerk

PSALMEN IN ISRAËL
HET ONTSTAAN VAN HET BIJBELBOEK PSALMEN IS NIET PRECIES TE ACHTERHALEN. WEL STAAT VAST DAT ER HEEL WAT JAREN OVERHEEN GEGAAN ZIJN VOORDAT HET BOEK DE VORM KREEG DIE WIJ NU KENNEN. 'PSALM' BETEKENT LOFLIED. NIET ALLE PSALMEN ZIJN ECHTE LOFLIEDEREN, HOEWEL ZE TOCH IN HET BOEK PSALMEN STAAN. HET MEEST WAARSCHIJNLIJKE IS, DAT VERZAMELINGEN VAN PSALMENGROEPEN, ZOALS BIJVOORBEELD DE PSALMEN VAN ASAF EN DE ZOGENOEMDE HALLELUJAH-PSALMEN, LATER TOT ÉÉN BOEK VERWERKT ZIJN.

In Israël was de godsdienst een belangrijke bron van inspiratie voor het dichten van liederen.
Heilige handelingen gingen vaak gepaard met een lied. Zo ontstonden verschillende psalmgenres:
- Lofpsalmen (hymnen), waarin de Heere geloofd wordt om Zijn grote daden, bijvoorbeeld Psalm 8,
- Individuele dankpsalmen, waarin voor Gods aangezicht in de tempel dank wordt gezegd, bijvoorbeeld Psalm 23,
- Volksdankpsalmen, waarin dank gezegd wordt voor Israëls bevrijding, een goede oogst enz, bijvoorbeeld Psalm 124,
- Individuele smeekpsalmen, dit zijn gebeden en klaagliederen in allerlei omstandigheden, waarin de dichter zijn vertrouwen op Jahwe, de HEERE, stelt. Hij alleen kan en zal hulp en verlossing brengen. Voorbeelden hiervan zijn Psalm en 43,
- Volkssmeekpsalmen, smeekbeden om herstel en verlossing van Israël op nationale bid- en boetedagen, bijvoorbeeld Psalm 85, - Psalmen over de rechtvaardige en de zondaar, waarin het gaat over het vertrouwen in het rechtvaardig oordeel van de Heere eri in het ontvangen van zegen of vloek, zoals in Psalm 1,
- Bedevaartspsalmen, deze werden gezongen door de pelgrims op weg naar Jeruzalem en andere heilige plaatsen. Voorbeelden hier van zijn Psalm 84 en 122,
- Processiepsalmen, die gezongen werden bij plechtige optochten, mogelijk bij het ronddragen van de ark, bijvoorbeeld Psalm 24 en 47,
- Koningspsalmen, waarin lahwe aanbeden wordt als de HEERE der heerlijkheid en als Koning van het Godsrijk, bijvoorbeeld Psalm 2 en 72,
- Onderwijzingen, dit staat boven de psalm en hiermee wordt aangegeven dat de inhoud van de psalm stof tot nadenken en inzicht in een bepaald onderwerp geeft. Voorbeelden hiervan zijn Psalm 53 en 89.

De Psalmen hebben allemaal een plaats gekregen in de liturgie van de tempeldienst en later in de synagogen die tijdens de ballingschap ontstonden. In de tempeldienst nam het zingen van Psalmen, naast het brengen van offers, een belangrijke plaats in. Er was een vaste liturgie met bijbehorende Psalmen, voor elke dag van de week. Deze Psalmen werden niet op de manier gezongen zoals dat bij ons in de eredienst gebeurt: één of meer verzen van één Psalm, gezongen door de gehele gemeente. Er bestond sterke voorkeur voor solozang. Beroepszangers, zoals de Levieten, voerden deze in het publiek uit. Tot op de dag van vandaag vindt men tijdens de eredienst in de synagoge een voorganger, de chazzan, die ook voorzanger is. De solozang werd later onderbroken door refreinen, die iedereen meezong. Een heel duidelijk voorbeeld hiervan is Psalm 136. De eenstemmige gregoriaanse zang in de Roomskatholieke kerk herinnert aan deze wijze van zingen. Behalve solozang was er ook koorzang die door Levieten werd uitgevoerd. Het koor werd soms begeleid door het tempelorkest. Het merendeel van de gebruikte instrumenten staat, in de Psalmen vermeld (zie bijvoorbeeld Psalm 150).
Na de verwoesting van de tempel verboden de rabbijnen iedere vorm van muziek in de eredienst. Alleen de voorzanger mocht worden gehoord, terwijl de gemeentezang zich voornamelijk beperkte tot het zingen van enkele woorden zoals Amen (het zij zo), Halleluja (looft God) en Hosanna (help toch, geef ons heil). Daarnaast werden soms halve of hele zinnen die de voorganger had voorgedragen, door de gemeente herhaald. Bijvoorbeeld Psalm 118 vers 1 t/m 4 en 25.
Behalve in de tempel en de synagoge werden en worden door de Joden ook in de huiselijke eredienst Psalmen gezongen. Een voorbeeld hiervan is de viering van de Sederavond. Dit is het begin van het joodse Paasfeest. De Se-derviering vindt in huiselijke kring plaats. Er is een speciale liturgie vastgelegd waarin onder andere over de uittocht van de Israëlieten uit Egypte wordt verteld en de Psalmen 113 t/m 118 en 136 gezongen worden.

De Psalmen zijn geschreven in het Hebreeuws, de taal van het Oude Testament. Naast deze Psalmen bestonden er ook veel andere liederen. We weten bijvoorbeeld dat Salomo er 1005 heeft gemaakt (1 Koningen 4:32). Veel Psalmen waren bestemd voor de liturgie in de eredienst. Dit blijkt uit de opschriften boven de psalmen, zoals bijvoorbeeld 'voor de opperzangmeester'. De Psalmen in de Bijbel zijn liederen en behoren tot de Hebreeuwse poëzie. De Hebreeuws sprekende Joden hebben dus geen berijming nodig om ze te zingen. Het kenmerk van Hebreeuwse poëzie is dat er geen sprake is van klankrijm, maar van 'gedachtenrijm'. leder versregel bestaat uit twee delen, die op één of andere manier met elkaar parallel lopen (parallellisme), met elkaar corresponderen. Er zijn drie vormen van parallellisme:
- Synoniem parallellisme: de gedachte van het eerste versgedeelte wordt in het tweede gedeelte herhaald met andere woorden en nauwkeuriger omschreven, bijvoorbeeld: HEERE!, maak mij Uwe wegen bekend, leer mij Uwe paden. (Psalm 25 : 4)
- Antithetisch parallellisme: het tweede deel van het vers vormt met een tegengestelde gedachte een contrast met het eerste deel, bijvoorbeeld:
Want de HEERE kent de weg der rechtvaardigen; maar de weg der goddelozen zal vergaan (Psalm 1 : 6)
- Synthetisch parallellisme (aanvullend): een gedachte, uit het eerste deel van het vers, wordt in het tweede deel verder uitgewerkt, bijvoorbeeld:
Zingt de HEERE een nieuw lied;
zingt de HEERE, gij ganse aarde.
(Psalm 96 : 1)
Het boek der Psalmen zoals dat nu in onze Bijbel staat is waarschijnlijk een samenvoeging van vijf psalmboeken die los van elkaar zijn ontstaan. De indeling van vijf boeken kan gemaakt worden aan de hand van bepaalde slotzinnen, zoals bij Psalm 41 : 14 "Geloofd zij de HEERE, de God Israëls, van eeuwigheid en tot in eeuwigheid! Amen, ja, amen." De volgende indeling kan dan gemaakt worden: Psalm 1-41, 42-72, 73-89, 90-106, 107-150.

Boven veel psalmen staat een opschrift. Deze opschriften bestaan uit:

Algemene aanduidingen
Een psalm wordt vaak begonnen met een algemene aanduiding zoals: een lied, een psalm, een gebed. Ze zeggen iets over de inhoud van de psalm.
- Een lied, een psalm, een gebed: hier staat in het hebreeuws een woord dat een gebed (smeek- of klaaggebed) betekent,
- Een lied Hammaäloth: deze psalmen zijn liederen der opgangen, dit kan verschillende dingen betekenen: een opklimming in de liederen zelf, of een serie liederen, reisliederen naar Jeruzalem of reisliederen bij de terugkeer uit Babel, liederen die de Levieten zongen deze bij het beklimmen van de trappen tot het altaar, bedevaartsliederen die gezongen werden bij de opgang naar de berg Sion, de tempelberg,
- Een onderwijzing: dit betekent 'wijs vervaardingen'. Hiermee kan een kunstig vervaardigd lied bedoeld worden, maar ook dat het lied 'wijs maakt'. De Statenvertalers dachten dat laatste: de psalmen geven onderwijs,
- Een lofzang: het psalmboek is naar dit op schrift genoemd. In het hebreeuws staat er tehilla, dat betekent: lofzangen.
Liturgische aanduidingen
Een voorbeeld hiervan is: voor de opperzangmeester. Waarschijnlijk is er dan sprake van een dirigent of muziekleraar.
Aanduiding van een bepaalde gelegenheid
Een voorbeeld hiervan is: op de sabbatdag.
Muzikale aanwijzingen
Een voorbeeld hiervan is: op de Neginoth. Het gaat dan waarschijnlijk om de aanwijzing van een muziekinstrument of een melodie.
Aanduidingen van de auteur
Bijvoorbeeld: van David of Asaf.
Historische opschriften
Psalmen van David worden nogal eens geplaatst in de tijd van de vervolging door Saul of Absalom.

Van veel opschriften is de betekenis niet bekend. Er zijn ook tussenschriften zoals bijvoorbeeld: 'sela'. Dit kan zowel rust (als teken voor de musicus) betekenen, als bis (herhaling). Verder komen we ook onderschriften tegen aan het einde van een psalm, zoals bij Psalm 72: De gebeden van David, den zoon van Isaï, hebben een einde. Dit onderschrift is vaak bedoeld als afsluiting van een verzameling psalmen.
Wanneer je de psalmen goed leest, kom je al snel tot de conclusie dat de meeste psalmen persoonlijk van aard zijn. Zij gaan over persoonlijke nood en zijn vaak geschreven in de ik-vorm. Vele zijn van David. Dat betekent dat het overgrote deel van de psalmen niet in de eerste plaats voor de tempeldienst is geschreven. Het zijn individuele liederen, die later in de tempeldienst werden gebruikt en de nood vertolkten van menig Israëliet. Toch waren ze niet alleen van belang voor de tempeldienst. Het waren ook psalmen om te overdenken, ze gaven de geloofsbeleving weer van de Israëliet.
Psalm 1 en 2 vormen een inleiding op het Boek der Psalmen. We vinden geen opschriften bovenaan en beide psalmen spreken over "welgelukzalig is of zijn ...". Er wordt gesproken over twee wegen. Er is een weg der goddelozen en een weg der rechtvaardigen. De weg der goddelozen zal vergaan, maar de HEERE kent de weg der rechtvaardigen. Psalm 1 begint met "Welgelukzalig", maar eindigt met het tegenovergestelde "vergaan". Ook in psalm 2 komt dit thema aan de orde. "Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen die op Hem betrouwen". In deze psalm richt de waarschuwing zich niet tegen de enkeling, maar tegen de volken met hun koningen en vorsten. Het laat zien dat ook buitenlandse vorsten zich voor de Koning moeten buigen om niet te vergaan. Daar valt de scheiding tussen kerk en wereld, terwijl in Psalm 1 duidelijk wordt gemaakt dat ook Israëlieten niet automatisch op de goede weg zijn. Er valt een scheidslijn in de gemeente. In psalm 3 kunnen we zelfs vinden dat Absalom tot de goddeloze vijanden behoort en niet werkelijk tot het "volk". Dit begin van het psalmboek is kenmerkend. Het hele boek door vinden we deze lijn voortgezet.
Evenals de Wet en de Profeten behoren de Psalmen tot de openbaring van God. In de Psalmen zijn de gelovigen aan het woord. Hun dank- en lofliederen, hun gebeden en hun klachten zijn gericht op God. Ze getuigen van de persoonlijke omgang met de Levende God. Hij is ook in de Psalmen de God, Die leeft en spreekt. De geloofservaring van de psalmist verdringt de openbaring van God niet, maar ze is juist erin opgenomen. Niet de dichter met zijn moeite en nood, zijn verdriet, dank, lof, vreugde of verdrukking staat centraal, maar de God van Israël. Het gaat om Zijn lof, Zijn eer, Zijn hulp en Zijn bijstand. Ook de Messiasverwachting heeft een grote plaats in de psalmen. De Messias wordt getekend als de grote Koning, een priester die van een hogere orde is dan van Aäron, een Priester-Koning naar de ordening van Melchizedek, maar ook als de Profeet, de lijdende Knecht des HEEREN.

Psalmen in de kerk
In de vroegchristelijke kerk werd het zingen van Psalmen al snel moeilijker. Velen spraken alleen Grieks en gebruikten de Septuaginta, een Griekse vertaling van het Oude Testament. Later werd in de kerk het Latijn de officiële kerktaal. De psalmen werden door de voorlezer zingend voorgedragen. We weten van Ambrosius (omstreeks het jaar 400), dat hij opnieuw het zingen door de gemeente invoerde. Blijkbaar was de gemeentezang in onbruik geraakt. In het jaar 363 stelde de kerkvergadering te Laodicea vast dat men "geen eigengemaakte liederen uit de gemeente mag voordragen". Dit besluit werd genomen omdat verschillende sekten "eigengemaakte liederen" hadden ingevoerd en de Psalmen hierdoor werden verdrongen. Augustinus was van mening dat wat de gemeente zingt, zij dat van God Zelf moet ontvangen hebben. God heeft Zijn gemeente daarvoor de Psalmen gegeven, die door de Heilige Geest zijn geïnspireerd. In de Middeleeuwen raakte het psalmgezang als kerklied weer op de achtergrond. Tegelijkertijd nam in de kerk ook de gemeentezang een steeds kleinere plaats in. De Latijnse, onberijmde psalmen en andere kerkmuziek werden op Gregoriaanse wijze gezongen door geoefende koren en solisten. Van gemeentezang was op den duur geen sprake meer, laat staan van gemeentezang in de volkstaal.

De Reformatoren wilden de gemeente de zang weer teruggeven. De Psalmen kregen weer een grote plaats in de eredienst. Luther, die zelf dichtte en componeerde, was evenwel geen tegenstander van het geestelijk lied in de eredienst. De kerkelijke gezangenbundel, die in 1524 in Wittenberg ontstond, bevatte slechts zeven Psalmen. Hij hechtte wel grote waarde aan de Psalmen en zei ervan: "Hier zie je de heiligen in het hart." Ook dichtte hij wel Psalmen opnieuw, maar deed dit nogal vrij. Bekende berijmingen van Luther zijn Psalm 46, het bekende 'Een vaste burcht is onze God' en Psalm 130 'Aus tiefer Not schrei Ich zu Dir'. Calvijn heeft zorggedragen voor de eerste protestantse psalmbundel. Hij heeft zelf zeven Psalmen berijmd, maar dit werk verder overgelaten aan anderen. Hij wilde zich beperken tot het Schriftuurlijk geïnspireerde lied en beriep zich hiervoor op Augustinus. Hij was van mening dat in de kerk alleen uit de Bijbel behoorde gezongen te worden. In zijn 'Voorrede op de Psalmen' schrijft hij: "Wij kunnen geen betere, noch meer geschikte gezangen vinden dan de Psalmen Davids, welke de Heilige Geest voorgelezen en Zelf gemaakt heeft. Als we deze zingen, zijn we zeker dat God ons de woorden in de mond legt, even alsof Hij Zelf binnen ons zong om Zijn eer te verheffen."

Calvijn wees koorzang en ook het meerstemmig zingen in de kerkdiensten af. Zijn uitgangspunt was dat de gemeente moet zingen. Hij was bang voor het overwoekerd worden van de gemeentezang door de ingewikkeldheid van meerstemmigheid, zoals te vinden is in de roomse liturgie. Daarom zocht hij melodieën die voor gezamenlijk zingen geschikt zijn. Calvijn schreef "Men moet er altijd op toezien dat het zingen niet luchtig of vluchtig zal zijn, maar dat het waardigheid en verhevenheid bezit, zoals Augustinus zegt. Er is ook verschil tussen muziek die men maakt om de mensen aan tafel en in huis te vermaken, en de Psalmen die in de Kerk gezongen worden in de tegenwoordigheid van God en Zijn engelen." Toch slaat dit niet zozeer op het tempo waarin gezongen wordt, maar meer op de manier waarop gezongen wordt. Calvijn liet kinderen voorzingen, en kinderen zingen doorgaans niet langzaam. Ook het aantal liederen dat men in één dienst zong was vrij hoog. Verder is het bekend dat Calvijn tegen het gebruik van orgels in kerkdiensten was. Hij erkende muziek als een gave van God, maar hij vond het niet nodig instrumenten te gebruiken om de eredienst verhevener te maken. In de Roomse Kerk verdrong de muziek de plaats van het Woord. Om dit gevaar te voorkomen wilde Calvijn het orgelspel uit de erediensten houden.

2. Psalmberijmingen

EÉN VAN DE BELANGRIJKSTE KENMERKEN VAN DE REFORMATIE WAS HET GEBRUIK VAN DE BIJBEL IN DE VOLKSTAAL, ZODAT IEDEREEN KON WETEN WAT DAARIN STOND. DAARNAAST VONDEN ER INGRIJPENDE VERANDERINGEN PLAATS IN DE LITURGIE, DE GANG VAN ZAKEN TIJDENS DE EREDIENST. IN GENÈVE WERD ALLE MUZIEK EN ZANG ALS 'PAAPSE CEREMONIËN' UIT DE KERKDIENST GEWEERD. TOCH WERD AL SPOEDIG (IN 1537) VANUIT DE KERKEN AAN DE RAAD VAN GENÈVE GEVRAAGD HET ZINGEN VAN PSALMEN DOOR DE GEMEENTE TE MOGEN INVOEREN "OM DE HARTEN TOT GOD TE VERHEFFEN". PAS TOEN CALVIJN IN 1541, NA EEN VERBLIJF VAN DRIE JAAR IN STRAATSBURG, IN GENÈVE TERUGKEERDE, WERD AAN DE GEMEENTE DAARVOOR TOESTEMMING GEGEVEN.

Waarschijnlijk heeft hierbij meegespeeld dat Calvijn in Straatsburg zelf al voor de kleine Franse gemeente enkele psalmen in de volkstaal had berijmd en laten zingen. Deze psalmen zijn later uitgegroeid tot het zogenaamde hugenotenpsalter. Calvijn besefte echter wel dat voor het berijmen van psalmen enige dichterlijke begaafdheid nodig was en dat hij die zelf niet bezat. Dat was ook de reden waarom hij zijn eigen berijmingen na enige tijd verworpen heeft. Terug in Genève was Calvijn daarom blij dat hij in contact kwam met de dichters Marot en Beza en de musici Bourgeois en Maître Pièrre. Zij hebben alle 150 psalmen berijmd en op muziek gezet: de zogenaamde Geneefse psalmen. Deze werden ritmisch en eenstemmig gezongen: het Woord moest centraal blijven staan en daarom moest het goed verstaanbaar zijn.
Zo verscheen in Genève in 1562 de eerste volledige psalmberijming. Het is deze berijming die, met de melodieën van Bourgeois en Maître Pièrre, van grote betekenis zou worden voor de gemeentezang in de Nederlanden.

Zoals al eerder gezegd heeft ook Luther Psalmen berijmd en daarnaast vele geestelijke liederen gedicht. De lutherse gemeentezang is altijd gekenmerkt geweest door het geestelijke lied in de ruime zin van het woord. In de eredienst werden er behalve psalmen ook geestelijke liederen gezongen. In 1553 werd de eerste complete lutherse psalmberijming uitgegeven. Luther koos bij het berijmen voor een persoonlijke vertolking van de psalmen en verwerkte er ook nieuwtestamentische gedachten in.

De Souterliedekens
In 1540 verscheen in Antwerpen de bundel Souterliedekens, de oudste complete Nederlandse psalmberijming, bedoeld om in liedvorm te zingen. 'Souter' is via het woord 'psouter' afgeleid van het Latijnse 'psalter' dat psalm betekent. Een souter is dus een psalm. De bundel wordt toegeschreven aan Jonkheer Willem van Zuylen van Nyevelt, die in 1543 overleed. Niet zeker is of hij de dichter of alleen maar de samensteller was. De Souterliedekens zijn ontstaan in de beginfase van de Reformatie. De overgang van rooms naar hervormingsgezind is in de liederen duidelijk terug te vinden. In de bundel zijn naast de psalmen ook enkele berijmingen van bijbelse liederen opgenomen, bijvoorbeeld van Mozes, uit Jesaja, Jona en Daniël, de lofzangen van Maria, Zacharias en Simeon, evenals het berijmde Onze Vader, de berijming van de Geloofsbelijdenis, het Ave Maria en de lofzangen van Ambrosius. De bundel is een vermenging van oud naar nieuw, maar het accent valt op het laatste. Het Latijnse 'ecclesia' wordt vertaald met 'gemeente' in plaats van met 'kerk' en 'sancti' met 'uitverkorenen' in plaats van met 'heiligen'. De Souterliedekens zijn berijmd op melodieën van algemeen bekende volksliederen, wat het zingen ervan gemakkelijk maakte. De eerste regel van zo'n volkslied werd er dan ook als melodieaanduiding boven gezet. De Souterliedekens werden vooral gebruikt in kringen van doopsgezinden en dan moeten we met name denken aan huiselijk gebruik. Voor zover bekend zijn ze nooit in kerkelijke samenkomsten gezongen, waarschijnlijk omdat men de gebruikte, wereldse melodieën te frivool vond voor gemeentezang.

De Souterliedekens zijn nooit op de lijst van verboden boeken geplaatst, maar omdat de hervormingsgezinden de berijming zo algemeen gingen gebruiken, ontstond bij de rooms-katholieken steeds meer wantrouwen. Toen vervolgens de Reformatie echt doorbrak, gingen met name de calvinisten zich hoe langer hoe meer gereserveerd opstellen tegenover de Souterliedekens. Dit was onder andere om het feit dat de Vulgaattekst (de bijbelvertaling van de rooms-katholieke kerk) ernaast was afgedrukt en omdat de gebruikte wereldse melodieën teveel herinnerden aan de oude wereldlijke teksten. Ook vonden de gereformeerden dat de dichter van de Souterliedekens zich teveel vrijheid ten opzichte van de oorspronkelijke bijbeltekst had veroorloofd. Een voorbeeld daarvan is de berijming van de woorden "Die uw leven verlost van het verderf" uit psalm 103. De dichter van de Souterliedekens brengt op grond van het woord 'verlost' daarbij de kruisdood van Christus ter sprake, maar dit is een nieuwtestamentisch gegeven:
"Hij heeft uw leven eens verlost:
't En mag nu niet vergaan.
Dat heeft Zijn dierbaar bloed gekost
Uut liefden heeft Hij 't gedaan."
De gereformeerden lazen het Oude Testament als vooruitwijzing naar het Nieuwe Testament. Een nieuwtestamentische uitbreiding van een psalm zoals net beschreven vonden ze echter te ver gaan. Zij beschouwden dat als een aantasting van de oorspronkelijke tekst. Datzelfde vonden ze van de lutherse psalmliederen waarvan inmiddels vertalingen verschenen. Dit was in hun ogen een te weinig nauwgezette berijming en teveel een persoonlijke vertolking. De gereformeerden hadden dan ook grote behoefte aan een berijming volgens calvinistische principes: (1) tekstgetrouwheid en (2) toevoegingen die bij een berijming niet te vermijden zijn, mogen op geen enkele manier de oorspronkelijke tekst aantasten of verduisteren.

De berijming van Jan Utenhove
De eerste poging een complete psalmberijming uit te geven volgens calvinistische principes werd ondernomen door Jan Utenhove, die vanwege geloofsvervolging een zwervend bestaan leidde. Hij verbleef in Zwitserland, Engeland, Denemarken, Polen en keerde opnieuw terug naar Engeland. Hij was onder andere ouderling van de Nederlandse vluchtelingengemeente in Londen. Daar en naderhand ook bij de hagenpreken in Nederland, zijn rond 1550-1560 de eerste Nederlandse psalmen in de eredienst gezongen. Utenhoves psalmberijming was niet direct volledig, in 1551 verscheen de berijming van tien psalmen. Als Utenhove sterft, waarschijnlijk in 1565, heeft hij net de psalmberijming voltooid. In 1566 wordt deze uitgegeven, een paar maanden na de uitgave van de berijming van Datheen. Utenhove heeft dus 15 jaar lang aan zijn berijming gewerkt. Hij beheerste zelf de grondtaal, het Hebreeuws niet, maar probeerde door het gebruik van verantwoorde vertalingen en commentaren dicht bij de onberijmde tekst te komen.
Bij Utenhove komen we zeker mooie regels en coupletten tegen, maar een geslaagde berijming van de hele psalm behoort tot de uitzonderingen. Hij miste daarvoor de dichterlijke begaafdheid. Zijn berijming is snel verdrongen door die van Datheen.


Souterliedekens

Psalm 150.
De wijsaanduiding is typerend!

Den. CL. Psalm
Laudate Dominum in sanctis eius (1)

Na die wize: Die bruid en wou niet te bedde

1.
Den Heere wilt altijd loven
Al in Zijn heil'gen goed (2)
In 't firmament hierboven
Van Zijnder krachten zoet.
Hem dankt en prijst;
Hem eer bewijst.
Hem dankt en prijst in uwen moed (3) .

2.
Looft Hem in Zijn virtuiten
End in Zijn grote kracht.
Van binnen end van buiten
Hem looft in uw gedacht (5) .
Zijn lof verbreidt
Na (6) Zijn grootheid.
Zijn lof verbreidt dag ende nacht.

3.
Wilt Hem met trompetten prizen
End met bazuingeklank;
En wilt Hem lof bewizen
Al metten souterzank (7) .
Looft Hem zeer wel
Met herpenspel (8).
Looft Hem zeerwel uw leven lank.

4.
Hem loven tot allen tijen (9)
Wilt met tamboeren fijn (10);
Met dansen, met melodijen,
Met snaren vrolijk zijn.
Laat loven Hem
Die orgelstem.
Laat loven Hem met bliden schijn (11)

5.
In cimbalen die wel luiden
Hem looft toch altijd meer,
In cimbalen die beduiden
Geneugt en blischap zeer.
Laat alle geest
Hier aldermeest,
Laat alle geest loven den Heer.

(1) Looft God in zijn heiligdom; (2) machtig heiligdom; (3) gemoed: (4) deugden; (5) geest, gedachten;

(6) in overeenstemming met; (7) met het psalmgezang; (8) harpspel; (9) te allen tijde; (10) voortreffelijke

(10) op blijde wijze.


De berijming van Petrus Datheen
Over Petrus Datheen zelf zou heel veel te vertellen zijn. In deze schets komen alleen die dingen aan de orde die van belang zijn voor het begrijpen van zijn berijming en voor het begrijpen van de invloed die zijn berijming in ons land gehad heeft.
In de jaren 1562-1566 was Datheen predikant van de Nederlandse vluchtelingengemeente in Frankenthal in de Paltz. Naast zijn gemeentewerk verrichtte hij daar uiterst belangrijk werk: hij vertaalde de Heidelbergse Catechismus in het Nederlands. Vervolgens zette hij in zo'n anderhalfjaar ook nog eens de psalmberijming van Genève over in onze taal. Daarmee gaf hij aan ons land een psalmberijming die het op vele plaatsen ruim 200 jaar heeft volgehouden en in sommige plaatsen nog steeds gezongen wordt.
In 1566 werd hij van Frankenthal naar de Zuidelijke Nederlanden geroepen. Gent werd zijn standplaats. Hij genoot grote bekendheid als hagenprediker. Zijn invloed op het volk was groot, vooral door zijn vurige prediking.

Er zijn twee redenen waarom Datheen een nieuwe psalmberijming wilde. Allereerst kon hij zich niet zo vinden in de berijming van Utenhove, die bovendien nog steeds niet af was. Hij vond het taalgebruik te moeilijk en had al eens bepaalde wijzigingen voorgesteld, bijvoorbeeld het woord "Du" veranderen in "Gij". De Duitse vluchtelingengemeenten deelden Datheens standpunt. Utenhove hield echter onwrikbaar vast aan zijn standpunten. Datheen was een man van het volk en meer een herder dan een geleerde. Hij gebruikte in zijn berijming de taal van het volk en het volk heeft zich in zijn woordgebruik herkend. Datheen heeft wel twee gezangen van Utenhove overgenomen: de Berijmde geloofsbelijdenis en de Bedezang voor de predikatie, het lied dat in Londen voor de preek werd gezongen.
Een andere belangrijke reden die Datheen tot een nieuwe berijming deed besluiten was, dat hij nauw wilde aansluiten bij de gemeentezang van de gereformeerde Franse kerken, waarmee de Nederlandse vluchtelingengemeenten in leer en liturgie overeenstemden. De Nederlandse gereformeerden voelden zich nauw verbonden met Calvijn en de Franse gereformeerden. Datheen wilde die verbondenheid benadrukken.

Kenmerkend voor de berijming van Datheen is het volgende:

1. Het is een letterlijke vertaling van het Franse, Geneefse psalter. Datheen had in deze berijming een onbegrensd vertrouwen. Calvijn stond er immers volledig achter? Dat Datheen heel dicht bij zijn voorbeeld bleef, blijkt bijvoorbeeld uit het letterlijk volgen van de zinsbouw en woordkeuze. Ook toevoegingen van Marot aan de bijbel tekst nam Datheen getrouw over. Een voor beeld hiervan is Psalm 1 : 2 : "Hij zal gelijk zijn enen schonen boom, Geplant bij enen klaren waterstroom", "schonen" boom, "klaren" waterstroom, details die niet in de grondtekst te vinden zijn en bij Marot vandaan komen.
Datheen gebruikte veel 'stoplappen', nietszeggende woorden die de regel vol moeten maken. Dit kun je bijvoorbeeld zien in Psalm 122 : 1: "Zo haast als ik hore spreken, Welaan, laat ons allen zeer zaan, In dat huis onzes Heeren gaan, Met vreugd is mijn hart ontsteken, Dat ons voeten zullen hiernaar, Staan binnen de poorten eerbaar", "zeer zaan" en "hiernaar" zijn stopwoorden.
De accenten van woord en zin vallen niet altijd samen met de accenten in de melodie. Bijvoorbeeld in Psalm 42:

Als een hert gejaagd, O Heere,
Dat versé watér begeert,
(............)
En zien Uw aanschijn geprezen.

Woord en toon botsen. Deze vaak voorkomende botsingen (zo'n 7000) maken het uitermate moeilijk Datheens berijming ritmisch te zingen op de melodieën van de Geneefse psalmberijming, die wel ritmisch werd gezongen. Dit is een belangrijke oorzaak geweest van het feit dat de gemeentezang omstreeks 1700 niet-ritmisch is geworden. Men zong de psalmen 'op hele noten'.

Datheen wordt te kort gedaan als het alleen bij deze kritiekpunten gelaten wordt. Zijn berijming heeft veel meer ingang gevonden dan die van Utenhove en Marnix en daar zijn redenen voor geweest, die verderop in deze schets nog aan de orde zullen komen. Eerst iets over de berijming van Marnix van Sint Aldegonde. Zijn berijming verschijnt 14 jaar na die van Datheen.

De berijming van Marnix van Sint Aldegonde
Het feit dat Datheen niet regelrecht terug gaat naar de grondtekst, is al snel als bezwaar tegen zijn berijming aangevoerd. Een berijming op basis van een vertaling geeft onherroepelijk meer afstand tot de oorspronkelijke tekst. Marnix van Sint Aldegonde, een 16e eeuwse edelman (hoogstwaarschijnlijk ook de dichter van het Wilhelmus), is daarom al vrij snel na het verschijnen van de berijming van Datheen aan de slag gegaan met een nieuwe berijming. Deze verschijnt in 1580. De volledige titel van zijn berijming geeft ons informatie over zijn werkwijze: Het boeck der Psalmen Davids. Uit de Hebreische spraecke in Nederduytschen dichte, op de ghewoonlijcke Francoische wyse overghesett. Net als Datheen wilde hij qua melodie aansluiten bij de psalmberijming van Genève, maar hij wilde beslist geen vertaling van Marot en Beza geven. Marnix begon dan ook met een nauwgezette prozavertaling van de Hebreeuwse grondtekst. Ook Marnix ontkomt echter niet aan toevoegingen, al maakt hij hier maar zeer beperkt gebruik van.
Ook wat betreft dichterlijke aspecten had Marnix kritiek op Datheen en ging hij anders te werk. Marnix had ook de gave daarvoor. Als dichter was hij een vakman. Stoplappen komen bij hem niet voor en de accenten van de melodie komen overeen met de woordaccenten. Zijn berijming is dan ook veel beter te zingen dan die van Datheen. Als je Marnix vergelijkt met Datheen staat de berijming van Marnix op een aanzienlijk hoger plan. Marnix is tekstgetrouwer en dichterlijk veel beter. Toch is men Datheen blijven zingen'

Vergelijking Utenhove, Datheen, Marnix
Dat de berijming van Utenhove spoedig werd verdrongen door die van Datheen had verschillende oorzaken. Allereerst moet niet onderschat worden dat in die tijd de vurige Datheen een populair hagenprediker en leider was. Hij werd alom gewaardeerd. In de tweede plaats was de berijming van Datheen eenvoudiger en daardoor spontaner. Verder sloot de berijming van Datheen helemaal aan bij de Geneefse psalmberijming van Calvijn, dit was bij Utenhove niet het geval. Tenslotte heeft het lang geduurd voordat de psalmberijming van Utenhove compleet was. De volledige psalmberijming verscheen zelfs een paar maanden na die van Datheen.
Toch is het werk van Utenhove niet voor niets geweest. Hij heeft tijdelijk in een behoefte voorzien in de periode tussen de Souterliedekens en Datheen.
Ook Marnix' berijming heeft het niet van die van Datheen 'gewonnen', ondanks het feit dat er bij het verschijnen van de berijming van Marnix al vrij algemeen kritiek was op die van Datheen. Ook behoudende predikanten als Koelman, Smijtegelt en Brakel deelden die kritiek. Wilhelmus a Brakel schrijft in de 'Redelijke Godsdienst' naar aanleiding van Datheens psalmberijming: '"t Was te wenschen, dat een kunstig en godzalig dichter zijn werk er van maakte, om ze beter, en met den grondtekst beter overeenkomende, op dezelfde wijzen te dichten, en dat ze in de kerken tot het publiek gebruik aangenomen werden."
Op de nationale synode van 1581 te Middelburg kwam de berijming van Marnix al uitvoerig ter sprake. Van alle kanten waren er echter bezwaren, onder meer tegen het gebruik van "Du" in plaats van "Gij" en "U" (net als bij de berijming van Utenhove).
Op de volgende synode ('s Gravenhage, 1586) ging men een stap verder. Er werd gesproken over de noodzaak om de psalmen die in de kerk gezongen worden (die van Datheen) te verbeteren. De synode sprak zelfs uit dat Marnix' berijming beter was dan die van Datheen. Marnix' naam was inmiddels echter in diskrediet, omdat hij de stad Antwerpen had overgegeven aan Parma en de zijnen. De synode nam uiteindelijk het besluit, dat de "Psalmen Davidts" in de kerk gezongen moesten worden zonder de naam van de berijmer te noemen. De keuze werd dus overgelaten aan het volk. Ook de bekende nationale synode van Dordrecht (1618/1619) bepaalde dat wel de 150 psalmen gezongen moesten worden, maar noemde evenmin de naam van een berijmer. Weer werd dus de beslissing overgelaten aan het kerkvolk en het kerkvolk koos voor Datheen! Redenen hiervoor waren:
1. De gehechtheid van het kerkvolk aan Datheens berijming, ondanks de tekortkomingen. Datheen had zijn berijming niet alleen met grote haast gemaakt, maar hij had zijn verzen ook een grote bezieling en ademloze vaart meegegeven. Zijn psalmen waren in de strijd ontstaan. Datheen kon zich in zijn omstandigheden bij bepaalde psalmen heel goed vereenzelvigen met de psalmdichter in zijn benauwde omstandigheden en hijgende roep naar God (zie Psalm 42). Datheen kende persoonlijk de zorgen van de gemeente. Kortom: er waait een storm doorzijn berijming en dat sprak het volk aan. De keerzijde van de nauwgezette werkwijze van Marnix was, dat zijn berijming soms wat onbewogen is in vergelijking met de bezieling van Datheen.
2. Kritiek op het taalgebruik van Marnix. Zijn voorkeur voor verouderde woorden, in het bijzonder het al eerder genoemde "Du" in plaats van "Gij", werd niet gewaardeerd. Utenhove en Marnix kenmerkten zich door intellectueler taalgebruik. Datheen sprak de taal van het volk.
3. De boekhandelaren verzetten zich heftig tegen de invoering van Marnix' berijming, omdat ze bang waren met grote partijen Datheen te blijven zitten.
4. De persoon van Marnix zelf. In 1585 had hij als burgemeester van Antwerpen de stad overgegeven aan de Spaanse belegeraar Parma. Dit heeft zijn reputatie ernstig aangetast. Men ging twijfelen aan zijn politieke betrouwbaarheid. Marnix moest zich daarna in stilte terugtrekken op zijn kasteel te West-Souburg op Walcheren.

De Staatsberijming van 1773
Het synodebesluit van 1586 ten gunste van Marnix is door geen enkele latere synode opnieuw bekrachtigd. Wel werden de bezwaren tegen Datheens berijming in de 17e en 18e eeuw sterker en sterker. Na Marnix hebben dan ook vele dichters geprobeerd een betere psalmberijming te geven. Aan het eind van de 17e eeuw waren er zelfs meer dan 17 psalmberijmingen, zoals bijvoorbeeld die van Jacobus Revius die in 1640 uitkwam. Revius heeft niet zozeer de woordkeus en de inhoud van Datheen willen verbeteren, maar wel het metrum, ritme enz. Zijn mooie berijming heeft echter geen ingang gevonden in de kerken. Een ander voorbeeld is de berijming van Trommius, de samensteller van de bekende Concordantie.

Inmiddels werd door de verschillende synoden nu herhaaldelijk Datheen voorgeschreven. De herhalingen waren nodig. In de praktijk bleek namelijk, dat er in de eredienst ook wel andere liederen dan de psalmen van Datheen werden gezongen. In Emden was bijvoorbeeld ir 1574 een boekje verschenen waarin naast de psalmen van Datheen ook verschillende liederen van Lutherse herkomst gedrukt waren. Uit verschillende bronnen blijkt dat deze door de synode afgekeurde liederen toch in de kerkdiensten gezongen werden, met name in Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel. In de stad Groningen vormde bijvoorbeeld het lied "O Lam Gods onschuldig" tot ver in de 17e eeuw een vast onderdeel van de viering van het Avondmaal.
In een aanzienlijk deel van ons land werd dus de hand gelicht met de synodebesluiten.

De psalmberijming kwam opnieuw aan de orde toen de synoden van Noord- en Zuid-Holland van oordeel bleken dat een herziening van Datheens psalmberijming noodzakelijk was. Het was inmiddels 1755. Pas in 1762 kwam de toestemming van de Staten-Generaal om het werk aan een nieuwe psalmberijming te beginnen. De Staten-Generaal wilde in die tijd graag zelf de touwtjes in handen houden met het oog op de rust in het land. Hoewel alle synoden van mening waren dat Datheen vervangen moest worden, had elke provincie voorkeur voor een bepaalde berijming. Na kennis genomen te hebben van deze voorkeuren besloot de Staten-Generaal in 1772 dat een selectie gemaakt zou worden uit de berijmingen van Johannes Eusebius Voet, Hendrik Ghijsen en het Kunstgenootschap Laus Deo, Salus Populo. Het maken van deze selectie werd opgedragen aan enkele predikanten die niet door de synoden, maar door de Staten van iedere provincie werden gekozen. Voor in je psalmboek kun je de namen van de predikanten vinden die afgevaardigd waren om de berijming samen te stellen. Het waren allen predikanten "met vereiste bekwaamheden op het gebied van taal- en letterkunde". De berijmers stelden zich ten doel: "De Statenvertaling zo nabij mogelijk te volgen, aan de zwier van de dichtkunst niet te veel toe te geven en de zuiverheid van de Nederlandse taal in een zachtvloeiende dichtmaat te bewaren." Uit de drie psalmbundels maakten de afgevaardigden per psalm een keuze en daarna begon men met het "beschaven derzelve". Honderden veranderingen werden in de geselecteerde psalmen aangebracht. Toen deze nieuwe berijming in 1773 verscheen was in de titel te lezen wie de opdracht had gegeven: "Door last van de Hoog Mogende Heeren Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden..." Vandaar de naam Staatsberijming of Statenberijming.
Direct na het verschijnen van deze berijming werd de opdracht tot invoering gegeven. Op de meeste plaatsen gebeurde dit zonder ernstige tegenstand (alle synoden waren het immers met een vervanging van Datheen eens geweest). Verzet rees er wel in verschillende plaatsen in Zeeland. Ook van Maasluis en Vlaardingen is bekend, dat er sterk verzet was tegen de invoering van de nieuwe psalmberijming. Sommige Maassluise vissers hadden al gemerkt dat "de Salmen in de rivier zoo vermindert waren, sedert men de nieuwe Salmen in de kerk zong."
Tot op de dag van vandaag zingt men in onder andere de Gereformeerde Gemeenten uit de berijming van 1773. Enkele gemeenten, met name in Zeeland, vormen hierop een uitzondering. Daar wordt nog steeds gezongen uit de berijming van Datheen. Deze berijming herleefde in de tweede helft van de 19e eeuw onder de Zeeuwse predikanten H.J. Budding en L.G.C. Ledeboer, die de berijming van 1773 verwierpen. Er wordt wel eens gezegd: Datheen staat vaak voor de rechtvaardigmaking, de nieuwe berijming staat er vaak achter, "'t Hijgend hert der jacht ontkomen" is dan een stap verder dan "Als een hert gejaeght 0 Heere".

Iedere psalmberijming verraadt de invloed van de tijd waarin zij tot stand kwam. Voor Datheen was dat de tijd van beeldendienst, vervolging en brandstapels. Hij berijmde psalm 115 zodanig dat die wel aangeduid wordt als de 'beeldenstormerspsalm'. In de berijming van 1773 vinden we duidelijk elementen terug uit het gedachtegoed van de achttiende-eeuwse Verlichting. Bijvoorbeeld een wat verheven taalgebruik, zoals de aanduiding van God als Opperwezen of Eeuwig wezen. Opvallend is ook dat principieel gekozen is voor HEER in plaats van voor HEERE. Heel duidelijk is dat te zien bij Psalm 25 : 2: "HEER, ai, maak mij Uwe wegen". "Heere, maak mij Uwe wegen" was mooier geweest... Verder zijn sommige woorden gedateerd en voor kinderen niet meteen te begrijpen.
Een voorbeeld is het woord 'afmalen' uit Psalm 19 : 1 in de regel "Dus weet ons nacht bij nacht Zijn onbegrensde macht En wijsheid af te malen." 'Malen' of 'afmalen' is vandaag de dag niet meer een gebruikelijke uitdrukking voor schilderen. In het Duits is het nog wel gangbaar. 'Afmalen' wil dus zeggen: schilderen of ergens een beschrijving van geven. Zo staat het ook in Psalm 139 : 10 "Uw wond'ren zijn niet af te malen."

Om deze redenen gaan er soms stemmen op om de berijming van 1773 te herzien. Mocht het ooit nog eens komen tot een herziening, dan zal dit volgens de principes van Marinx' berijming moeten gebeuren (vanuit de grondtekst). Hiervoor is een breed draagvlak binnen de gereformeerde gezindte absoluut noodzakelijk, anders zal het een herziene veisie net zo vergaan als die van Jacobus Revius, die nooit in de kerken is ingevoerd.

Vergelijking Datheen (1566) en 1773

1. De berijming van Datheen is in woordgebruik concreter dan de berijming van 1773. Zo gebruikt hij bijvoorbeeld het woord "gemeente", terwijl de Staatsberijming hier meer algemene omschrijvingen gebruikt zoals "velen", "talrijk volk", "Gods gunstgenoten" (vergelijk Psalm 40:5, 89:3 en 4,109:18). Datheen is in zijn berijming ook zelf een van de kerk-gangers, hij zit zelf in de kerk te zingen en te bidden, temidden van burger en koopman (Psalm 72:9), van vissers en buitenlui.

Voorbeelden:

Psalm 40 : 5 laatste drie regels
Ik prijs, HEER, Uw goedheid,                 1566
En Uw getrouwigheid,
Midden in Uw gemeent'.

Uw gunst, Uw trouw, Uw woord          1773
en Godsgeheimen hoort
Uw talrijk volk in 't rond.

Psalm 133 : 3
Zo zal de vreedzame gemeente wezen,                           1566
En ondervinden Gods goedheid geprezen,
Tot allen tijde voor en naar.

Waar liefde woont, gebiedt de HEER den zegen;          1773
Daar woont Hij zelf, daar wordt Zijn heil verkregen,
En 't leven tot in eeuwigheid.

2. Datheen noemt in zijn berijming "stormen en baren", "geweld en overlast" (Psalm 46 : 4). De Staatsberijming noemt zoiets samenvattend "gevaren", wat een veel zwakkere weergave is. Datheen is ook directer, hij gebruikt veel werkwoordsvormen in de tegenwoordige tijd. Datheen zit zelf in de problemen en lijdt vanwege vervolgingen, dat proefje in 1773 niet. In elke berijming zie je wel iets van de tijdgeest van die dagen terug.

3. God wordt in 1773 hoger en verhevener aangeduid dan in 1566.
Voorbeelden hiervan zijn:

Psalm 25 : 8
Zie mij aan met goeder harte          1566
Zie op mij in gunst van boven          1773

Psalm 77 : 8
Niemand kan U spreken tegen                 1566
Niemand spreek' Uw hoogheid tegen    1773

In de berijming van 1773 wordt God aangeduid als het "Hoogste wezen", de "Hemelmajesteit", "Oppermajesteit", "Opperwezen", "Eeuwig wezen" en de "Alzegenaar" (18e eeuws). Datheen heeft het over "God" en "Heere". De "hemel" in Datheens berijming is in 1773 een "troonzaal" geworden (Psalm 18 : 2).

4. Ook is in de berijming van 1773 een zekere 'braafheid' op te merken, wat ook te maken heeft met de tijd van de 18e eeuw. De deugd stond hoog in het vaandel, de mens moest tot deugd worden opgevoed. Voorbeelden hiervan zijn:

Psalm 1 : 4
De HEER toch slaat der mensen wegen ga,
En wendt alom het oog van Zijn gena
Op zulken, die, oprecht en rein van zeden,
Met vasten gang het pad der deugd betreden;
God kent hun weg, die eeuwig zal bestaan,
Maar 't heilloos spoor der bozen zal vergaan.

Is God hier slechts hen genadig die "met vasten gang het pad der deugd betreden" of is Hij het die zondaren rechtvaardigt? De berijming van Psalm 1 lijkt toch niet vrij te zijn van remonstrantse invloeden.

Uit Psalm 14 : 3
Geen sterveling wil 't pad der deugd betreen;
Ja zelfs niet één.

Uit Psalm 105 : 10
De vrome Jozef, rijk in deugd,
Tot slaaf verkocht in zijne jeugd

Uit Psalm 127 : 4
Zo zijn ook, tot der vaad'ren vreugd,
De brave zonen hunner jeugd.

5. Verder komt enkele malen het stopwoordje "ai" voor (Psalm 25 : 2). Ook bevat de Statenberijming een groot aantal woorden, die typisch 18e eeuws zijn en nu vaak niet meer begrepen worden: samenrotten (samenscholen), prangen (knellen, benauwen), derven (missen).

Samengevat: De berijming van Datheen is een hortende en weerbarstige berijming, maar de onderhuidse harteklop is echt en dat heeft z'n uitwerking gehad op het gemoed van het zingende volk. De berijming van 1773 is kundiger, kunstiger en evenwichtiger.

De nieuwe berijming 1968
De psalmberijming van 1773 bleef in gebruik, ondanks dat er voortdurend alternatieve berijmingen verschenen, totdat in 1967 een berijming het licht zag van de Interkerkelijke Stichting voor Psalmberijming. Deze werd ondermeer door de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken ingevoerd. Ook bij deze berijming werd vastgehouden aan de melodieën van Genève. De definitieve versie verscheen in 1968. Samen met 491 gezangen kreeg deze psalmberijming in 1973 een plaats in het Liedboek voor de Kerken.

Kenmerken:
1. De Geneefse melodieën kunnen bij deze berijming in hun oorspronkelijke ritme gezongen worden (ritmisch). Bij de berijming van 1773 is dat ook mogelijk en dat is in veel kerken in de tweede helft van deze eeuw ook weer ingevoerd. Met het ritmisch zingen van de berijming van 1773 kun je soms merken dat de berijmers zelf wel het zingen op hele noten in gedachten hebben gehad. De nieuwe berijmingvan 1968 is makkelijker ritmisch te zingen dan die van 1773.
2. Onvolmaaktheden in de taal van de berijmingvan 1773 zijn in de nieuwe berijming weggewerkt.
De vraag wat de gemeente dient te zingen is in de geschiedenis van de kerk van tijd tot tijd een heet hangijzer geweest. Er zijn enkele zaken die in 1773 niet op grond van de Bijbel toegevoegd zijn. De berijming als totaal is zeker schriftgetrouw te noemen en heeft haar levenskracht bewezen tot op de dag van vandaag. Het is een berijming van mensen met inzicht in de dichtkunst en met poëtisch vermogen. In de verklaring voorin het psalmboek verzekert men dat niets in deze berijming strijdig is met de aangenomen leer der Gereformeerde Kerken zoals die naar Gods Woord is en de drie formuleren van Enigheid. In ons taalgebied zijn tientallen berijmingen verschenen, waarvan alleen de berijming van Datheen, de berijming van 1773 en de berijming van 1968 algemeen zijn ingevoerd in de kerken.
3. De berijming gaat uit van de nieuwe vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap. Deze vertaling is niet altijd even zuiver, zowel vanuit geloofsstandpunten als vanuit wetenschappelijk standpunt gezien. Uit de berijming spreekt een vrij eenzijdige theologische visie met een optimistisch mensbeeld.

Voorbeelden:

Psalm 130 : 3 Statenvertaling
"Zo Gij, HEERE! de ongerechtigheden gadeslaat; HEERE! wie zal bestaan?"

Psalm 130 : 2 eerste regels
Zo Gij in 't recht wilt treden,     1773
O HEER, en gadeslaan
Onz' ongerechtigheden;
Ach wie zal dan bestaan?

Zoudt Gij indachtig wezen       1968
al wat een mens misdeed,
wie zou nog kunnen leven
in al zijn angst en leed?

Psalm 119 : 10b Statenvertaling
"laat mij van Uw geboden niet afdwalen" 

Psalm 119 : 5/4 laatste regels
Laat mij van 't spoor, in Uw 
geboón vervat,                                               1773
Niet dwalen, HEER;
laat mij niet hulp'loos varen.
leid mij niet af ter zijde en ten kwade.     1968

Samengevat: Deze berijming is minder zuiver dan die van 1773. Het dichterlijke staat soms boven de bijbelgetrouwheid.

20/21e-eeuwse dichters
Ook in onze tijd zijn er talloze dichters die zich geïnspireerd hebben gevoeld door de psalmen. Willem de Mérode heeft 30 psalmen berijmd. De dichteres Ida Gerhardt heeft de psalmen uit het Hebreeuws in dichtvorm vertaald. Ook ds. C.J. Meeuse, predikant in onze gemeenten, heeft verschillende psalmen opnieuw gedicht.

Psalm 23
De Heere is mijn Herder

De Heere is mijn Herder op de heide
van deze wereld, waar Hij mij wil leiden;
mijn ziel verzadigt Hij met zoete rust
als, aan het stille water, Hij mij kust.

Hij leidt mij op de smalle weg, waar vrede,
door recht verworven, 't spoor is voor mijn treden;
mijn ziel verkwikt Hij minzaam en bekwaam
tot eer van Zijn beminde, grote Naam.

Al gaat mijn pad door duist're, diepe dalen,
waar ik in schaduwen des doods moet dwalen,
dan vrees ik niet dat 't kwade mij ooit smart:
Gij zijt bij mij., Uw staf vertroost mijn hart.

Gij richt de tafel toe, waar ik, gezeten,
mijn vijanden ten spijt, Uw Brood mag eten.
Gij zalft mijn hoofd: Uw Geest houdt mij geboeid
en vult mijn beker tot zij overvloeit.

Het goede, dat Gij mij uit gunst wilt geven,
zal zeker volgen, waar ik ga in 't leven:
ik woon, waarheen mijn Herder mij ook leidt,
in 's Heeren huis, bij Hem, in eeuwigheid.

Opnieuw gedichte psalmen met gebruikmaking van de berijming van Marnix van st. Aldegonde:

Psalm 6 : 1

Gij, HEERE, zijt rechtvaardig.
Ik ben uw gunst niet waardig;
straf in Uw toorn mij niet.
Hoewel om mijn gebreken
Uw gramschap kan ontsteken:
kastijd niet naar Gij ziet

Psalm 32 : 1

Welzalig is de man wiens overtreden
vergeven is door Gods goedgunstigheden,
wiens zonden nooit verschijnen in 't gericht,
daar God ze heeft bedekt voor Zijn gezicht.
Welzalig is die het heeft ondervonden,
dat God hem niet meer aanspreekt voor zijn zonden;
en die van harte eerlijk en oprecht
geveinsdheid, leugen en bedrog bevecht.

Uit: Uw staf vertroost mijn hart,
Ds. CJ. Meeuse, Den Hertog, Houten, 2002

3. Psalmen zingen

DE PSALMEN HEBBEN ALTIJD EEN GROTE PLAATS INGENOMEN IN HET LEVEN VAN GELOVIGEN. DIE GROTE WAARDERING ZIEN WE AL BIJ DE KERKVADERS. AMBROSIUS ZEGT VAN DE PSALMEN: "IN HET GEHEEL VAN DE BIJBEL ZIJN ZE ALS DE ZON AAN DE HEMEL" EN AUGUSTINUS ZIET DE PSALMEN ALS: "EEN STEM VAN DE GEHELE KERK". GOD GAF DE MENS EEN STEM OM TE SPREKEN, MAAR OOK OM TE ZINGEN. AUGUSTINUS ZEGT VAN DIT ZINGEN: "EÉN KEER ZINGEN IS TWEE KEER BIDDEN". HIJ WIL HIERMEE ZEGGEN DAT OPRECHT ZINGEN EEN BIJZONDERE UITING IS VAN HET HART VOOR GODS AANGEZICHT. IN ZINGEN KUN JE MEER KWIJT DAN IN SPREKEN. IN HET GEDICHT LIGT MEER ZEGGINGSKRACHT DAN IN DE GEWONE TAAL EN DE MELODIE RAAKT HET GEVOEL. LUTHER ERVAARDE HET PSALMGEZANG ALS EEN UITSTEKEND MIDDEL OM DE DUIVEL TE VERJAGEN.

Het zingen van psalmen brengt rust, versterkt saamhorigheid en onderstreept in de eredienst het gemeente-zijn. Zingen met het hart verlevendigt het geloof. Wie zingt is in de gelegenheid dingen te zeggen die anders ongezegd zouden blijven: "'k Bekend', o HEER, aan U oprecht mijn zonden". Het kan de weg zijn waarin God zich laat vinden. Gemeentezang is een middel om tot God te komen en moet niet gezien worden als een pauze of muzikale omlijsting. Uit notulen van eind 1500 begin 1600 blijkt dat men in een aantal gemeenten het psalmboek van voren naar achter doorzong, zonder te streven naar harmonie tussen preek en psalm. Waar men wel overeenstemming probeerde te bereiken, ontstond - en ontstaat ook nu - onvermijdelijk een selectie van geliefde psalmen. Het is belangrijk hier een evenwicht in te vinden.
Calvijn wilde in de eredienst de verkondiging van het Woord een centrale plaats geven. Hij zag de gemeentezang daarom als ondersteuning hiervan: als een middel om het Woord dieper te laten doordringen, als een antwoord op de preek. Hij heeft de gemeentezang met grote toewijding bevorderd en beschouwde haar als gewijde kunst van de kerk: "De zang heeft grote kracht om het mensenhart te doen ontvlammen, om God aan te roepen en te prijzen".

Ook de apostel Paulus geeft de Psalmen duidelijk een plaats In het godsdienstige leven van de nieuwtestamentische kerk, als hij schrijft: "Sprekende onder elkander met psalmen, en lofzangen, en geestelijke liederen, zingende en psalmende den Heere in uw hart" (Efeze 5 : 19) en "Het woord van Christus wone rijkelijk in u, in alle wijsheid; leert en vermaant elkander, met psalmen en lofzangen, en geestelijke liederen, zingende den Heere met aangenaamheid in uw hart" (Kolossensen 3 : 16). Hij kende persoonlijk de vertroosting en bemoediging erdoor zoals blijkt in de kerker in Filippi: "En omtrent middernacht baden Paulus en Silas, en zongen Gode lofzangen en de gevangenen hoorden naar hen" (Handelingen 6 : 25).
Jacobus beveelt de Psalmen aan als uiting van het geloofsleven, als hij schrijft: "Is iemand onder u in lijden? Dat hij bidde. Is iemand goedsmoeds? Dat hij psalmzinge" (Jakobus 5 : 13). Hier worden niet altijd alleen de oudtestamentische psalmen bedoeld. 'Ontwaakt gij die slaapt' is bijvoorbeeld een lied dat stamt uit de tijd van de eerste christengemeenten. In de Septuaginta (de Griekse vertaling van het Nieuwe Testament) worden dezelfde Griekse woorden gebruikt voor psalmen, lofzangen en geestelijke liederen. Later is in de kerken onenigheid ontstaan over de plaats van geestelijke liederen in de gemeente en er werd gepleit voor de invoering van het vrije lied in de eredienst. In de Gereformeerde Gemeenten wil men vasthouden aan de besluiten van de synode van Dordrecht en het spoor van de kerk van de Reformatie blijven volgen.

De synode van Dordrecht besloot in 1618/1619 dat tijdens de erediensten alleen de 150 psalmen Davids, de Tien geboden, het Onze Vader, de Twaalf artikelen en de Lofzangen van Maria, Zacharias en Simeon zullen worden gezongen. Het gezang 'O God die onze Vader zijt' (de Bedezang voor de predikatie, opgesteld door Jan Utenhove) wordt "in de vrijheid der kerken gesteld om het te gebruiken of ook niet te gebruiken." Onze huidige Avondzang, Morgenzang (pas van 1674) en onze Bedezang voor het eten en Dankzegging na het eten vallen dus buiten deze door de Synode genomen beslissing over de in de kerk geoorloofde gezangen.
Calvijn zegt over de psalmen in de eredienst het volgende: "Er zijn geen geschiktere liederen te vinden om te zingen in de gemeente dan de psalmen van David, die de Heilige Geest hem heeft gedicteerd. Wanneer wij deze zingen zijn wij er zeker van dat God ons de woorden in de mond legt, alsof Hijzelf in ons zingt om Zijn Glorie te verhogen." Dit is geen strikte veroordeling van het zingen van bepaalde gezangen in de christelijke eredienst, maar het geeft wel een sterk gereserveerde houding weer.

Een bezwaar wat in verband met het zingen van alleen psalmen vaak naar voren gebracht wordt, is dat in de psalmen de naam van Jezus niet wordt genoemd en dat hierin dus slechts een deel van de geloofsleer vertolkt wordt. Onze Statenvertalers zeggen echter van de Psalmen het volgende:
"...want het begrijpt (is: bevat, red.) eensdeels zeer heilzame leeringen van Gods Wezen, voorts van de Persoon en het zaligmakende ambt van de Messias, onze Heere ]ezus Christus, van Zijn eeuwige Godheid, menswording, lijden en sterven, opstanding, hemelvaart, zitten ter rechterhand Zijns Vaders en de uitbreiding van Zijn Koninkrijk onder de heiden door de prediking van het heilig Evangelie; wijders van de zondige staat van de mens, van de aard en eigenschap der wedergeboorte, ware bekering, liefde en vreze Gods van de gemeenschap der heiligen, vergeving der zonden, opstanding des vleses en het eeuwig leven".
De Messiaanse psalmen, zoals bijvoorbeeld Psalm 40 verwijzen duidelijk naar Christus. Ook voor Marnix was de aanwezigheid van Christus in de psalmen duidelijk. Bij niet minder dan 38 psalmen legt hij verband met de persoon of het werk van Christus. Was het ook Christus Zelf niet Die na Zijn opstanding sprak dat alles vervuld moest worden "wat van Mij geschreven is in de wet van Mozes, en de Profeten, en de Psalmen?" (Lukas 24 : 44).
De Heere lezus heeft dus wel degelijk een plaats in de psalmen, alleen vanuit Oudtestamentisch perspectief. De Psalmbundel is onderdeel van het Oude Testament. De verhouding tussen het Oude en Nieuwe Testament, tussen de oude en nieuwe bedeling is die van belofte en vervulling. Belofte en vervulling hebben betrekking op één zaak, namelijk op Gods genade, op één persoon namelijk jezus Christus. Hij werkt vandaag in zondaars nog steeds door Zijn Woord met beloften die Hij op Zijn tijd en wijze vervult. Psalmen zijn dus niet duf en achterhaald.

Het is goed en bijbels dat er ook in huiselijke kring psalmen en geestelijke liederen gezongen worden. Reeds bij de joden ten tijde van het Oude Testament maakte het zingen onderdeel uit van het dagelijks leven. Ze zongen in hun huisgezinnen, bij het opstaan (Psalm 3 en 108), op de sabbat (Psalm 92), bij het gaan naar de tempel (Psalm 120-134). Er moet in ons leven plaats zijn voor het zingen over Gods werken. Schaam je er niet voor om met vrienden de Heere op deze manier aan te roepen, te zoeken en te loven. Probeer elkaar juist te stimuleren om samen te zingen en zoek naar momenten waarop dat zou kunnen, bijvoorbeeld voorafgaand aan een JeV-avond of juist als afsluiting. Laat het ons verlangen zijn dat over heel de wereld het psalmgezang klinkt zoals Jesaja ervan voorzegt: 'Van het uiterste einde der aarde horen wij psalmen, tot verheerlijking des Rechtvaardigen' (Jesaja 24 : 16).


Voorbeeld van een berijming van een gedeelte uit het Nieuwe Testament

Hij blijft getrouw
(2 Timotheüs 2 : 11-13)

Als w' in dit leven zijn gestorven
met Jezus Christus door Zijn dood,
dan heeft Hij ons tot heil verworven
met Hem te leven, O, hoe groot!
Hij blijft getrouw en zal gewis
niet looch'nen dat Hij Heiland is.

Indien wij alle druk verdragen,
vertrouwend, in standvastigheid,
dan zal Hij ons tot heil doen dagen
met Hem te heersen in Zijn rijk.
Hij blijft getrouw en zal gewis
niet looch'nen dat Hij Heiland is.

Indien wij Christus niet belijden,
maar Hem verlooch'nen, ondanks licht,
dan zal Hij ons ook niet belijden
in 't hemelhof, in 't Godsgericht.
Toch blijft Hij trouw, Hij zal gewis
niet looch'nen dat Hij Heiland is.

Als ons vertrouwen is aan 't zinken,
omdat Zijn Woord niet wordt geloofd,
dan zal Zijn trouw nog schoner blinken,
want Christus doet wat Hij belooft.
Hij blijft waarachtig, zal gewis
niet looch'nen dat Hij Heiland is.

(te zingen op de wijs van: Wie maar de goede God laat zorgen)
Ds. C.J. Meeuse
Uit: Uw staf vertroost mijn hart, Ds. C.J. Meeuse, Den Hertog, Houten, 2002


Literatuur

Van de Souterliedekens tot Marnix, Stromingen en genres binnen de letterkunde de hervorming in de zestiende eeuw, Dr. J. de Gier, Kok-Kampen, 1987
Er staat nog koren op het land, ds. C.J. Meeuse, Den Hertog, Houten
Over psalmen en orgels, ds. C.J. Meeuse, Rotterdam, 1998
Is iemandt goedes moedes, die singe psalme, K.A. Gort, Gouda, 1965
Uw staf vertroost mijn hart, Ds. C.J. Meeuse, Den Hertog, Houten, 2002
Nederlandse Psalmberijmingen, A. Ros, De Banier, Utrecht, 1972
Nederlandse Psalmberijmingen, Deel II, A. Ros, De Banier, Utrecht, 1973
Uitleg van de berijmde psalmen, J.D. van Leeuwen, De Banier, Utrecht, 2002
Moeilijke woorden in de psalmen, (berijming 173), L.M.P. Scholten, GBS, Leerdam, 1993
Een psalm een lied, H. Bloemendal e.a., De Groot, Goudriaan-Kampen in samenwerking met Christelijke Hogeschool De Driestar, Gouda, 1998
Diverse krantenartikelen


De verenigingsavond 

Over de berijmde psalmen is door de eeuwen heen al heel wat te doen geweest. Kennelijk een belangwekkend onderwerp! Het Is belangrijk dat we thuis, in de kerk en in het jeugdwerk vaak psalmen en geestelijke liederen zingen, Een JeV-avond over psalmberijmingen kan daarbij dienstbaar zijn. Naar aanleiding van dit onderwerp kun je het natuurlijk breder trekken, naar 'wat zing je?' bijvoorbeeld. Een leuke werkvorm voor zo'n avond is het samen instuderen van een psalm. Onder de leden zitten vast jongelui met muzikale gaven, waardoor het mogelijk moet zijn om zelfs meerstemmig in te studeren,

Verwerking

Stellingen
1. Augustinus: "Een keer zingen is twee keer bidden."
2. Luther: "Psalmgezang is een uitstekend middel om de duivel te verjagen."
3. In de psalmen ontbreekt de Heere Jezus. Daarom moeten we ook Nieuwtestamentische liederen zingen.

Gespreksvragen
1. Wat is het doel van het zingen van psalmen in de eredienst?
2. Vergelijk de onderstaande berijmingen van Psalm 23 : 1 met elkaar en met de onberijmde tekst.
a. Wat zijn de voornaamste verschillen?
b. Wat vind je de beste berijming?
c. Aan welke voorwaarden moet een psalmberijming voldoen? (eventueel in volgorde van belangrijkheid)

Psalm 23 : 1 (Datheen)
Mijn God voedt mij als mijn Herder geprezen,
Dies zal ik geenes dinks behoeflijk wezen.
In 't groene gras zeer lieflijk mij weidet
End aan dat zoet water Hij mij geleidet,
Hij verkwikt mijn ziet die zeer is verslegen,
Om Zijns naams wil leidt Hij mij in Zijn wegen.

Psalm 23 : 1 (Marnix)
God is voorwaar mijn Herder, die mij hoedet.
Mij ontbreekt niet, ik word van Hem gevoedet.
Hij legert mij, op schoon begraasde weiden,
End zal mij voorts aan 't stille water leiden.
Hij stelt mijn ziel gerust, end uit genaden,
Om Zijns naams wil voert mij op rechte paden.

Psalm 23 : 1 (1773)
De God des heils wil mij ten Herder wezen.
'k Heb geen gebrek, 'k heb geen gevaar te vrezen.
Hij zal mij zacht, in liefelijke weiden,
Aan d' oevers van zeer stille waat'ren leiden.
Hij sterkt mijn ziel; richt, om Zijn Naam, mijn treden
In 't effen spoor van Zijn gerechtheden.

Psalm 23 : 1-3 (Statenvertaling)
1. Een psalm van David. De HEERE is mijn Herder, mij zal niets ontbreken.
2. Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtjes aan zeer stille wateren.
3. Hij verkwikt mijn ziel; Hij leidt mij in het spoor der gerechtigheid, om Zijns Naams wil.
3. Mag bij het berijmen gebruik worden gemaakt van Nieuwtestamentische gegevens?
4. Wat is in de praktijk voor jezelf belangrijker: de berijmde of de onberijmde psalm?

Moeilijke woorden
In een psalmberijming als van 1773 zitten soms moeilijke, vaak verouderde woorden. Hieronder staan in de eerste drie verzen van Psalm 91 strepen onder diverse woorden en zinnen. Probeer het te vertalen in hedendaags Nederlands en schrijf de betekenis van de verzen op. Vergelijk dit vervolgens met de onberijmde psalm.

Hij, die op Gods bescherming wacht,
Wordt door den hoogsten Koning,
Beveiligd in den duistren nacht.
Beschaduwd in Gods woning.
Dies noem ik God, zo goed als groot
Voor hen, die op Hem bouwen,
Mijn burg, mijn toevlucht in den nood,
Den God van mijn betrouwen.

Hij zal uit 's vogelvangers net
U veilig doen ontkomen.
Hij is het, die uw leven redt;
Gij hebt geen pest te schromen.
Hij zal, in lijfs- en zielsgevaar,
U met Zijn vleuglen dekken;
Zijn waarheid u ten beukelaar,
En ten rondas verstrekken.

De schrik des nachts doet u niet vlien,
Waarvoor de bozen beven.
Geen pijlen hoeft gij 's daags t' ontzien,
Die hevig om u zweven.
De pest, met welk een snellen spoed,
Zij moog' in 't duistre waren,
Noch 't streng verderf, dat 's middags woedt,
Zal uwe ziel vervaren.

Zie hiervoor ook het boekje 'Uitleg van de berijmde psalmen',
I.D. van Leeuwen en 'Moeilijke woorden in de Psalmen', uitgave GBS

Bijbelstudie

Efeze 5 : 19
'Sprekende onder elkander met psalmen, en
lofzangen, en geestelijke liederen, zingende en
psalmende den Heere in uw hart;'

Handelingen 16 : 25
'En omtrent den middernacht baden Paulus en
Silas, en zongen Gode lofzangen en de gevangenen
hoorden naar hen.'

Kolossensen 3 : 16
'Het woord van Christus wone rijkelijk in u, in alle
wijsheid; leert en vermaant elkander, met psalmen
en lofzangen, en geestelijke liederen, zingende
den Heere met aangenaamheid in uw hart.'

1 Korinthe 14 : 15
'Wat is het dan? Ik zal wel met den geest bidden, maar ik zal ook met het verstand bidden; ik zal wel met den geest zingen, maar ik zal ook met het verstand zingen.'

Jakobus 5 : 13
'Is iemand onder u in lijden? Dat hij bidde.
Is iemand goedsmoeds? Dat hij psalmzinge.'

Instuderen
Studeer -zo mogelijk vierstemmig- de bewerking van Psalm 93 in (zie de schets, laatste pag.).

1. Zoek elk van de bovenstaande teksten open lees ze in de context.
2. Wat betekent het zingen in de betreffende tekst?
3. Wat kun je daarvan leren?
4. Wat betekent zingen voor jou?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 februari 2005

Mivo +16 | 32 Pagina's

Met psalmen tot Gods eer. Psalmberijmingen door de eeuwen heen

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 februari 2005

Mivo +16 | 32 Pagina's