Afscheid als richter
Verzoek om een koning
Als Samuël oud wordt stelt hij zijn twee zonen, Joël en Abia, aan als zijn helpers. Met name houden zij zich bezig met het rechtspreken. Zij doen hun . werk vanuit Ber-Seba in het zuiden van Kanaän. Helaas verrichten zij hun taak op een andere manier dan hun vader.
Bij het rechtspreken laten zij zich omkopen en verdraaien het recht, iets wat door God streng verboden was: "Gij zult de menigte tot boze zaken niet volgen; en gij zult niet spreken in een twistige zaak, dat gij u neigt naar de menigte, om het recht te buigen" (Ex. 23:2) en "Ook zult gij geen geschenk nemen; want het geschenk verblindt de zienden, en het verkeert de zaak der rechtvaardigen" (Ex. 23:8).
Het is voor de oudsten van Israël een aanleiding om naar Samuël te gaan en te vragen om een koning: "Zie, gij zijt oud geworden, en uw zonen wandelen niet in uw wegen; zo zet nu een koning over ons, om ons te richten, gelijk al de volken hebben" (1 Sam. 8:5).
Het verzoek valt bij Samuël niet in goede aarde, want hij voelt dat hiermee de Heere verworpen wordt.
Het vragen om een koning is op zichzelf niet verkeerd. God had immers Zelf in Deut. 1 7:14-20 voorgeschreven aan welke eisen een koning moest voldoen. Alleen staat er in Deut. 17:15 nadrukkelijk geschreven dat de Hèère die koning verkiezen zal. De zonde van de oudsten is hier dat ze zélf het tijdstip willen bepalen om een koning te kiezen. Daarmee verwerpen ze niet alleen Samuël maar bovendien de Heere Zelf. Ze wantrouwen daarmee het beleid van de Heere (zie de verklaring van Calvijn bij 1 Sam. 8:1-6).
Als Samuël bidt om te vragen wat hij het volk moet zeggen geeft de Heere hem het antwoord dat hij hen moet vertellen op welke manier zij dan geregeerd zullen worden:
De koning zal de zonen van het volk nemen als soldaten, akkerbouwers en knechten om wapens te maken. De dochters zullen dienstbaar moeten zijn in de hofhouding, als apothekeressen, als baksters en kooksters. De beste akkers en wijngaarden zal de koning in beslag nemen om te geven aan zijn raadsheren. Bovendien zal hij belasting heffen om zijn knechten te kunnen betalen. Hij zal van het vee zijn deel eisen, evenals van hun slaven en slavinnen. De slotsom is: "...en gij zult hem tot knechten zijn".
Als het volk dan zal gaan klagen over de gevolgen van hun keuze zal de Heere niet meer antwoorden. Ze hebben het zelf immers zo gewild?
Hun wens gaat over in een eis. De oudsten blijven op hun strepen staan, op Samuëls woorden gaan ze niet in. Als ze een eigen koning hebben zullen ze tenminste meetellen bij de omliggende volken. Die hebben immers ook een koning die over hen regeert, hen beschermt en voor hen strijdt. Ze beseffen niet wat een voorrecht het is om door God Zelf geregeerd te worden, Die de allerhoogste Koning is. Samuël antwoordt hen niet maar gaat met hun redeneringen naar de Heere, Die hem antwoordt een koning aan te stellen. Israël zal door bemiddeling van Samuël een koning krijgen. De oudsten worden weggestuurd
De oudsten worden weggestuurd zonder verdere mededelingen. Maar het is alsof Samuël zegt "Ga voor ditmaal heen, ik zal mij over deze zaak nader bedenken en God vragen wie hij u tot koning geven zal" (kanttek. bij vers 22).
Samuël zalft Saul
God Zelf gaat Samuel in aanraking brengen met de man die Hij aan zal stellen als koning.
Op zekere dag openbaart de Heere aan Samuëi dat hij de man die Samuël tot koning zalven moet, de volgende dag op dezelfde tijd tot hem zal zenden. Het zal een man uit Benjamin zijn en hij zal Israël verlossen van de Filistijnen (1 Sam. 9:15).
Samuël gaat door met zijn werk. Hij is namelijk in de stad omdat het volk een offerfeest heeft. Dat feest bestaat uit een offerplechtigheid met daaropvolgend een maaltijd. Het vindt plaats op de 'barna', een hoogte buiten de stad. Samuëls taak daarbij is waarschijnlijk hieraan leiding te geven en voor te gaan in gebed en dankzegging.
De volgende dag gaat Samuël de stad uit op weg naar de hoogte. In de poort van de stad ontmoet hij een man. De Heere openbaart hem dat dit de man is die Hij over het volk zal zetten. De man blijkt Saul, een zoon van Kis uit Benjamin, te zijn. Hij is op zoek naar een aantal ezelinnen en is op weg naar Samuël om te vragen of die weet waar ze zich bevinden. Want "al wat Samuël spreekt dat komt zekerlijk" (1 Sam. 9:6).
Samuël vertelt hen dat hij de man Gods is die ze zoeken en nodigt Saul uit om deel te nemen aan de offermaaltijd. Verder vertelt hij dat de ezelinnen gevonden zijn en maakt hij een toespeling op het toekomstige koninkrijk: "en wiens zal zijn al het gewenste, dat in Israël is? Is het niet van u, en van het ganse huis uws vaders?" (vers 20). Maar Saul wijst in bescheidenheid de hoge eer af die Samuëi hem toekent. Bij de offermaaltijd krijgt Saul de voornaamste plaats onder de genodigden en een speciaal stuk vlees dat Samuëi tevoren weg heeft laten zetten,
's Nachts blijft Saul bij Samuël overnachten en wanneer hij de volgende morgen weer naar huis gaat begeleidt Samuël hem een eindje. De knecht wordt vooruit gestuurd zodat Samuël hem bekend kan maken wat de wil des Heeren is in de verkiezing van hem tot koning (kanttek. bij vers 27).
Samuël neemt een kruik met olie en giet de inhoud daarvan uit op het hoofd van Saul. Het is een teken dat hij afgezonderd en bekwaamd wordt tot het ambt. De koning heet voortaan ook de gezalfde des Heeren. Daarna huldigt Samuël Saul door hem te kussen. Als bevestiging zullen er op Sauls thuisreis drie ontmoetingen plaatsvinden.
Saul voorgesteld aan het volk
Samuël roept het volk te Mizpa samen en deelt hun mee dat zij nu een koning zullen ontvangen. Hij drukt hen daarbij wel met de neus op de feiten. Met heilige verontwaardiging zegt hij dat zij de Heere, Die hen al van zoveel onderdrukkers verlost heeft, hebben verworpen. Zij hebben een aardse koning begeerd. Nu zal de Heere hun wens vervullen.
Dit gebeurt door middel van het werpen van het lot. Uiteindelijk valt het lot op Saul. Maar deze is nergens te bekennen.
De Heere wordt om raad gevraagd en God maakt hun bekend dat Saul zich tussen de bagage verstopt heeft. Hij wordt gevonden en door Samuël aan het volk voorgesteld. Als het volk hem ziet juichen zij allemaal: "De koning leve!"
Samuël geeft dan nog een aantal wetten voor het koningschap, mogelijk een uitbreiding van Deut. 17:14-20. Deze voorschriften worden in een boek vastgelegd en door Samuël voor het aangezicht des Heeren, waarschijnlijk in de tabernakel, neergelegd. Dan gaat iedereen naar huis.
Afscheidstoespraak als richter
1 Sam. 10 beschrijft hoe Saul op gaat treden als koning. Hij geeft leiding aan een leger dat tegen de Ammonieten moet vechten. De Ammonieten hebben namelijk Jabes belegerd. Wanneer de Israëlieten de overwinning behalen geeft Saul de Heere daarvan de eer: "de HEERE heeft heden een verlossing in Israël gedaan" (11:1 3).
Dit is voor Samuël een goed moment om terug te treden als richter. Hij zegt tegen het volk dat het naar Gilgal moet gaan "om daar het koninkrijk te vernieuwen", dat wil zeggen om het te bekrachtigen.
In Gilgal aangekomen wordt Saul als koning erkend en het volk verbindt zich aan hem. Aan de Heere worden dankoffers gebracht.
Nu is Saul feitelijk aangetreden en zal Samuël als richter terugtreden. Daarom spreekt hij een afscheidswoord:
Van jongsaf aan heeft hij onder het volk geleefd en gediend Maar hij wil eerlijk afscheid nemen. Als er iemand is die hern kan beschuldigen van onrechtmatig handelen, machtsmisbruik of diefstal dan zal hij alles teruggeven (1 Sam. 1 2:3). Het volk getuigt dat hij strikt rechtvaardig is geweest en niemand tekort heeft gedaan. Maar daarmee is Samuël nog niet helemaal tevreden. Hij roept de Heere en de koning aan als getuige van de gegeven verklaring. "En het volk zeide: Hij zij Getuige!" (1 Sam. 12:5).
Dan vervolgt Samuël zijn toespraak. Om aan te tonen wie de Heere voor Israël geweest is noemt hij een aantal gebeurtenissen uit Israëls geschiedenis: van de uitleiding uit Egypte tot de verlossingen onder de richters. Zo heeft de Heere geregeerd en is koning over hen geweest. Maar zij hebben een aardse koning begeerd en die nu van de Heere gekregen. Toch wil de Heere hen ook nu nog blijven zegenen wanneer zij en de koning Hem zullen dienen. Maar als zij de Heere verlaten zullen zij gestraft worden (1 Sam. 12:14,15).
Daarop kondigt Samuël een teken aan dat de Heere zal geven wanneer hij daarom bidt: de Heere zal onweer en regen geven, ondanks dat het de tijd van de tarweoogst is, de tijd waarin het nooit regent. Als de Heere inderdaad op Samuëls gebed laat onweren en regenen wordt het volk bevreesd en belijdt het dat het verkeerd heeft gedaan door een koning te begeren. Nogmaals doet Samuël een oproep om de Heere te dienen met hun ganse hart: "Vreest slechts den HEERE, en dient Hem trouwelijk met uw ganse hart; want ziet, hoe grote dingen Hij bij ulieden heeft gedaan. Doch zo gij naar de stem des HEEREN niet zult horen, maar den mond des HEEREN wederspannig zijn, zo zal de hand des HEEREN, tegen u zijn, als tegen uw vaders" (1 Sam. 12:14,15).
Samuël zelf zal niet ophouden voor het volk te bidden. Zijn werk als richter is beëindigd, maar als profeet blijft hij werkzaam!
Calvijn bij zijn commentaar op 1 Sam. 8:1-6 :
"Want God had in Deut. 17 eertijds door Mozes zó gesproken: Stel alleen maar een koning over u die de Heere uw God uitgekozen heeft, enz.
Wanneer God dus gewild heeft dat zij een koning over zich zouden stellen, schijnen zij niet van het woord van God afgeweken te zijn, en ook niet tegen de wet gezondigd te hebben, daar dat toch de wil van God was.
Wij antwoorden dat zij rekening hadden moeten houden met de tijden en gesteldheid die God voorgeschreven had, dat het ongetwijfeld zou gebeuren dat uiteindelijk de koninklijke macht onder het volk uitblonk. Daarom moesten zij, al is het dat die nog niet gevestigd was, de door God van tevoren gestelde tijd geduldig afwachten, maar niet plaats geven aan hun raadslagen en redeneringen buiten de wil van God. Zij hadden dus de raad van God niet moeten voorbijgaan, maar zó lang wachten totdat God Zelf met ondubbelzinnige tekenen toonde, dat de tevoren bepaalde tijd gekomen was, en hun raadslagen vóórging"
Ammonieten
De Ammonieten waren een volk dat ten oosten van de Jordaan woonde. Bij meerdere gelegenheden raakten de Ammonieten slaags met de Israëlieten.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1995
Mivo +16 | 24 Pagina's