JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

Wie moeten we eren?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wie moeten we eren?

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

"Ach, pa, voor één keertje; echt hoor alleen deze keer". "Je weet wat ik gezegd heb. Blijf nu niet doorzeuren. Afspraak is afspraak!" Gerben druipt af: "Zijn vader ook; hij mag nooit iets van zijn vader. Maar wacht eens even Zou hij het niet nog eens bij zijn moeder proberen? Een paar maanden geleden mocht hij van zijn vader niet met zijn vriend Martijn mee, maar van zijn moeder wel... Het is het proberen waard...".

Vader en moeder

Bovenstaande opmerkingen geven aan hoe vader en moeder soms tegen elkaar uitgespeeld worden. Hoe moet de verhouding tussen de beide ouders zijn volgens het vijfde gebod? Moeten we zeggen dat moeder een heel andere plaats inneemt? Dat we haar mening toch niet nodig hebben, omdat ze eigenlijk helemaal niet meetelt? Of juist dat we haar mening nodig hebben omdat die mening beter in ons straatje past?

Het vijfde gebod plaatst vader en moeder naast elkaar: "Eer uw vader en uw moeder". In het Hebreeuws, de taal waarin het Oude Testament geschreven is, wordt heel duidelijk over "vader" èn "moeder" gesproken. En niet over "ouders". Over "ouders" wordt pas in het Nieuwe Testament gesproken. Zo lezen we over de "ouders" van Jezus, die Hem kort na Zijn geboorte naar de tempel brachten (Luk. 2:27).

Zakelijk gezien maakt het geen enkel verschil of we nu "vader en moeder" of "ouders" gebruiken. We bedoelen precies hetzelfde. Daarom kan Paulus ook de woorden door elkaar gebruiken. In de brief aan de heiligen, die te Eféze zijn, schrijft hij: "Gij kinderen, zijt uw ouders gehoorzaam in de Heere" (Ef. 6: 1). En meteen daarna "Eert uw vader en moeder" (Ef. 6: 2).

Toch mag het best wel even onze aandacht hebben dat "moeder" heel nadrukkelijk genoemd wordt. En dan niet af en toe, maar vanaf het begin van de Bijbel. Dat God man en vrouw een eigen positie geeft, betekent niet dat kinderen met hun vader anders zouden kunnen omgaan dan met hun moeder. De praktijk van het leven leert, dat kinderen hier vaak anders over denken. Aan het begin van dit hoofdstuk staat daarvan een voorbeeld. Het blijkt ook dat het een ander effect heeft als er tegen ons gezegd wordt: "Ik zal het tegen je vader zeggen", dan dat er gezegd wordt: "Ik zal het tegen je moeder zeggen". Als kind maak je bewust of onbewust dankbaar gebruik van dit gegeven. Toch is dat niet volgens het vijfde gebod. Dat gebod zegt niet dat wi| alleen de stérkere moeten eren. Volgens het vijfde gebod doet moeder niet onder voor vader. Wat nog meer is: kinderen moeten zelfs voor hun lichamelijk en psychisch afgetakelde moeder respect hebben. "En veracht uw moeder niet, als zij oud geworden is" (Spr. 23: 22). Als kinderen moeten we dus gelijke eer bewijzen, onverschillig of het nu onze vader of onze moeder is.

Allen die over mij gerteld zijn

Komen in het vijfde gebod ook andere vormen van gezag ter sprake? Of gaat het alleen om onze ouders? Olevianus en Ursinus, de schrijvers van de Heidelbergse Catechismus, menen dat ook andere gezagsdragers onder dit gebod vallen. In Zondag 39 schrijven ze: "Dat ik mijn vader en moeder en allen die over mij gesteld zijn alle eer, liefde en trouw bewijze...". En als ze schrijven "allen die over mij gesteld zijn" dan bedoelen ze de (Nederlandse) overheid, de ouderling, de werkgever en de leraar. In de Bijbel wordt daar al over gesproken. In de Bijbel worden velen "vader" genoemd, ook al gaat het niet direct om de biologische vader. Vaders kunnen stamvaders zijn zoals Sem (Gen. 10: 21) en Abraham (Gen. 1 7: 4). Maar ook tussen "ouder" en "oudste" is de grens in de Bijbel vloeiend. Familiehoofden en oudsten oefenen gezag uit in de samenleving (Ex. 12: 21 en Deut. 5: 23). Het vaderlijk gezag vloeit op natuurlijke wijze over van het gezin via de familie en de rechtspraak naar het bestuur in de stad. Daarom kan David koning Saul "vader" noemen (1 Sam. 24: 12) en kunnen de dienaren van Naaman hun legeroverste met "vader" aanspreken (2 Kon. 5: 1 3). De eer die kinderen aan ouders moeten bewijzen, moeten dus ook aan al die andere "vaders" en "moeders" bewezen worden, ledereen die iets over ons te zeggen heeft, moet geëerd worden: onze ouders thuis, de ouderlingen in de kerk, onze leraren op school, de agent op straat en ga zo maar door.

Overheid, kerk werkkring en school

De overheid vraagt om eerbied. Men bewijst de koningen eer. "Gij, o koning, zijt een koning der koningen; want de God des hemels heeft u een koninkrijk, macht en sterkte en eer gegeven" (Dan. 2: 37). Daarom buigt men zich voor de koning neer (2 Sam. 18: 28, 1 Kon. 1: 23). Een koning behoort niet gevloekt te worden. "Vloek de koning niet, zelfs in uw gedachte" (Pred. 10: 20a). En Petrus schrijft: "Vreest God, eert de koning" (1 Petr. 2: 1 7).

In de kerk moeten we de predikanten, ouderlingen en diakenen eren (Hebr. 1 3:1 7). Als Elisa ziet dat de profeet Elia ten hemel vaart, roept hij uit: " Mijn vader, mijn vader, wagen Israëls en zijn ruiters!"(2 Kon. 2:12). En als teken van rouw, scheurt hij zijn kleren. Hij eerde hem. Paulus, we zouden zeggen de "predikant" van Korinthe, noemt zichzelf hun (geestelijke) vader (1 Kor. 4: 15). De ouderlingen hebben ook iets over ons te zeggen. Zij zijn mede-regeerders, beschermers en verzorgers van de kerk (1 Tim. 4:6-16). Paulus houdt de kinderen voor dat ze op grond van het vijfde gebod hun ouders moeten gehoorzamen. Maar direct daarna schrijft hij over de gehoorzaamheid van slaven tegenover heren (Ef. 6: 1 e.v.). Het gebod beslaat ook het terrein van het dienst-verband. Het gaat over de verhouding tussen de werkgever en de werknemer, de leraar en de leerling (Kol. 3: 22, 23 en 4: 1,3).

Het vijfde gebod heeft dus betrekking op veel relaties. Toch moeten we er voor oppassen dat we de regel "en allen die over mij gesteld zijn", niet losmaken van "vader en moeder". Daarom zegt Olevianus, de schrijver van deze regel: "De overheid behoort een vader- en moederhart te hebben". Eigenlijk wil hij zeggen dat de overheid (en dus iedereen die de plaats van vader en moeder inneemt) zó voor haar onderdanen moet zorgen als ouders voor hun kinderen doen.

Gezagsdragers door de tijd been

In de loop van de tijd hebben vele verhoudingen in het kerkelijke en maatschappelijke leven een andere invulling gekregen. Voor de Tweede Wereldoorlog moest je je pet afnemen als je de burgemeester, de dokter of de dominee een hand wilde geven, deed je dat niet dan had je geen eerbied voor die mensen. En daarmee zondigde je tegen het vijfde gebod. Landarbeiders en boerenknechten toonden eerbied aan de boer door apart hun brood op te eten en apart te slapen. Sommigen hadden het goed getroffen: zij mochten in de keuken komen en zij mochten bij het Bijbellezen bij meneer en mevrouw aan de tafel komen zitten om te luisteren. Men sprak tegen elkaar in termen van "vader" en "kind" of "baas" en "knecht". In het gezin, in de kerk en in de maatschappij liepen de lijnen van boven naar beneden. Wilde je bijvoorbeeld verkering, dan moest je toestemming vragen aan je ouders. Het was daarbij geen uitzondering wanneer ouders dan in de "nette" kamer zaten in hun zondagse kleding. Pas als een jongen toestemming had gekregen, mocht hij zijn meisje "laten zien". In onze tijd daarentegen maken we er bijna geen probleem meer van als iemand thuiskomt en zegt dat hij verkering heeft.

Onze houding ten aanzien van de gezagsdragers is dus veranderd. Onder invloed van de emancipatiebewegingen heeft er in onze eeuw een radicale omwenteling plaatsgevonden. We denken niet meer in termen van lijnen van boven naar beneden. We denken nu in termen van democratie. Tot op een zekere hoogte terecht. Men dacht voorheen dat je beter was voor God als je een hogere positie in het gezin, in de kerk of de maatschappij had. Was je schoolmeester dan was je meer als een leerling en je was ook meer voor God. Mensen die een verschillende plaats innamen, werden als ongelijkwaardig beschouwd. Natuurlijk heeft de vrouw een andere plaats als de man, en heeft een werkgever een andere positie dan een werknemer. Maar noch de vrouw is waardiger dan de man, noch de man waardiger dan de vrouw. Terecht dus dat men nu meer denkt in termen van democratie. Aan de andere kant schuilt daarin ook een gevaar. Het streven naar de erkenning van gelijkwaardigheid is overgegaan in een najagen van totale gelijkheid. Het gezag kan alleen nog op erkenning rekenen als het in ieders ogen goed functioneert. Gezag is geen absolute grootheid meer. ledereen is mondig en kan dus meebeslissen. Een kerkeraad is een democratisch gekozen bestuur, en als ouderling Jan of dominee Henk niet goed zijn best doet, moeten we met elkaar maar iets anders verzinnen. In deze gedachtengang staat de kerkeraad niet meer van Godswege boven de gemeente.


Tutoyeren

Douma wijst er op 'dat het zgn. tutoyeren, waarin de kinderen hun ouders met 'jij' en 'jou' aanspreken, geen bewijs hoeft te zijn van gebrek aan respect. We kunnen naar het duitse taalgebied wijzen, waar men niet alleen de ouders, maar ook God met 'Du' aanspreekt. In de talen waarin de Bijbel geschreven is, bestaat niet een aparte persoonsvorm die respect en beleefdheid uitdrukt, zoals Duits-sprekenden die wel hebben ('Sie'). Dat wij in de Statenvertaling en ook nog in de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap alleen maar 'u' tegenkomen en nooit 'jij' (zelfs niet als ouders tegen hun k inderen spreken), komt niet omdat de Bijbel zo plechtig spreekt, maar omdat die beide vertalingen het zo plechtig weergeven! [...]

Daarmee is nog niet gezegd dat het geen enkel verschil maakt of kinderen hun ouders met 'u' of met 'jij' aanspreken. Wat in Duitsland gewoon is, hoeft het hier nog niet te zijn, en is het onder ons ook (nog) niet. Ik [Douma, red.] spreek mijn voorkeur uit voor het gebruik van de beleefdheidsvorm, niet alleen omdat het goed aansluit bij onze traditie, maar ook omdat respect en gezag toch al niet bijster hoog genoteerd staan in het huidige Nederland. Achter het bevorderen van het gebruik van 'jij' en 'jou' gaat soms het motief schuil dat men op gelijke voet als vrienden en niet als ouders met de kinderen moet omgaan. Als ik echter mijn voorkeur uitspreek, is dat wat anders dan stellen dat het per se zo moet. Ook aan de 'jij'-vorm kan een stijl verbonden worden die in overeenstemming is met het Vijfde Gebod.'

(Douma, pp. 89 - 90)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 1995

Mivo +16 | 24 Pagina's

Wie moeten we eren?

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 februari 1995

Mivo +16 | 24 Pagina's