JBGG cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van JBGG te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van JBGG.

Bekijk het origineel

1. Festus en Agrippa

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

1. Festus en Agrippa

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

In dit hoofdstuk willen we nagaan wie de mensen waren waarmee Paulus in aanraking is gekomen toen hij in Cesaréa in de gevangenis zat. Festus, de opvolger van de stadhouder Felix, was één van de rechters van Paulus, maar ook koning Agrippa werd met zijn rechtszaak geconfronteerd.

Festus

Waarschijnlijk is Porcius Festus (de opvolger van Felix) in 55 of 56 na Christus als stadhouder aangesteld.

Hij krijgt de opdracht van de keizer orde op zaken te stellen in de provincie Judea. Stadhouder Felix heeft namelijk een grote chaos achtergelaten. In het gebied vindt een politieke machtsstrijd plaats tussen de Romeinen en de zeloten. De zeloten willen met alle geweld onder het juk van de Romeinen uit. Een klein deel van deze nationalistische partij is zó fanatiek, dat men de gewoonte heeft om een dolk mee te nemen op reis en iedereen die Romeins is of die konnekties met de Romeinen heeft, neer te steken.

Deze sicarieërs (sicarius = dolk; letterlijk dus: dolkdragers) trekken de dorpen in, plunderen deze, stichten er brand en vermoorden delen van de bevolking.

Met behulp van een handlanger (een soort spion) is het Festus vrij goed gelukt de akties van deze groepering te onderdrukken. Festus' regeringsperiode is echter te kort om de chaos van zijn voorganger Felix geheel op te ruimen.

Eén van de problemen die Festus van Felix over heeft genomen, is de zaak van Paulus, die nog steeds gevangen zit.

Festus heeft echter niet zo'n vrouw zoals Felix die had.

De vrouw van Felix was, als Jodin, goed thuis in de Joodse ceremoniën, waardoor Felix ervaring had opgedaan met religieuze zaken. Fes- tus en zijn vrouw zijn echter onervaren in Joodse zaken.

Gedurende zijn hele regeringsperiode probeert Festus een goede relatie op te bouwen met de hogepriester en het Sanhedrin in Jeruzalem.

Een paar dagen nadat hij in Judea is gearriveerd, gaat hij naar Jeruzalem om met het Sanhedrin en de hogepriester kennis te maken.

Nadat dezen hem beleefd hebben ontvangen, schilderen ze hem de situatie van Paulus voor. Festus stemt toe de rechtszaak opnieuw te openen. De Joden willen dat dit in Jeruzalem gebeurt. Als het verhoor daar zal plaatsvinden, kunnen ze Paulus op de reis daar naar toe vermoorden. Daarom vragen ze aan Festus of ze niet voor een vreemde rechtbank hoefen te verschijnen.

Het is tenslotte gemakkelijker Paulus met een kleine militaire escorte naar Jeruzalem te brengen dan dat zij allemaal naar Cesaréa moeten komen. Het is bovendien de gewoonte dat misdadigers op die plaats worden gevonnist waar de misdaad is gepleegd. En Paulus' beschuldiging gaat over

En Paulus' beschuldiging gaat over de verontreiniging van de tempel in Jeruzalem.

Festus weigert in eerste instantie het verzoek... Een rechtsprocedure?

Prima! Maar dan wel in Cesaréa, de plaats waar Paulus gevangen zit.

Natuurlijk wil Festus een oplossing zoeken voor het probleem van het Sanhedrin. Omdat vele leden oud zijn, laat hij hen zelf vrij om uit te zoeken wie ze naar Cesaréa zullen afvaardigen als getuigen. "Die onder u kunnen, dat ze mede afreizen" (25: 5).

Daarop komt er een deputatie van het Sanhedrin naar Cesaréa om de aanklachten tegen Paulus opnieuw te uiten. Ze beschuldigen hem ook nu weer zonder bewijsvoering:

"Deze is de mens, die tegen het volk, en de wet en deze plaats allen man overal leert; en bovendien heeft hij ook Grieken in de tempel gebracht, en heeft deze heilige plaats ontheiligd" (Hand. 21: 28).

Paulus reageert weer hetzelfde. Alle drie de aanklachten weerlegt hij: "Ik heb noch tegen de wet der Joden, noch tegen de tempel, noch tegen de keizer iets gezondigd" (25: 8).

Paulus' situatie is onzeker. Stel dat de stadhouder zou beslissen dat hij schuldig is aan heiligschennis (onteren van de tempel), dan zou hij onmiddellijk overgeleverd worden aan de rechtsspraak van het Sanhedrin.

De procedures in Paulus' dagen waren al net zo als in onze tijd. Als er twisten op kerkelijk gebied zijn, worden die beoordeeld door kerkelijke overheden (bijv. synodes). Voor burgerlijke rechtsprocedures is men op de burgerlijke overheid aangewezen. Festus is rechter voor de burgerlijke zaken; zaken over de religie horen bij het Sanhedrin thuis.

Stadhouders hadden in die tijd zóveel vrijheid in hun eigen machtsgebied, dat ze niet gebonden waren aan de uitspraken van hun voorgangers. Ze konden daarvan afwijken, zelfs als een voorganger zijn beslissing had gemaakt op grond van harde feiten. Waarschijnlijk hebben Paulus' aanklagers sterk de nadruk gelegd op de beschuldiging dat hij de vrede in het rijk verstoort; dat is iets dat bij de Romeinse rechtspraak thuis hoort en niet bij die van het Sanhedrin.

Daar Festus zich geliefd wil maken bij de Joodse leiders, stelt hij voor de rechtszaak naar Jeruzalem te verplaatsen. Let wel: nu stelt Festus zélf voor naar Jeruzalem te gaan.

De vorige maal, toen de Joden dit voorstelden, weigerde hij het. Festus handelt hier tegenstrijdig. Waarschijnlijk was dit het gevolg van het onervaren zijn in religieuze kwesties. Jeruzalem is de plaats waar de "kerkelijke" rechtbank is en dat is dus de plaats waar de aangehaalde heiligschennis moet worden geoordeeld. Hij zal zélf de leiding blijven houden.

Festus vind dit een geschikt voorstel, maar Paulus denkt er anders over. Als Festus op één punt toenadering zoekt met het Sanhedrin, dan zal hij dit op andere punten ook wel doen. En elke toenadering zal voor Paulus een groter risiko opleveren. Er is nog één weg open om niet in de handen van de fanatieke Joden te komen. Paulus wil niet de Romeinse wet omzeilen of de straf ontlopen voor alles wat hij heeft gedaan. Nee, als hij inderdaad een grote misdaad heeft begaan, zoals zijn aanklagers beweren, dan is hij bereid de zwaarste straf te ondergaan.

Maar... als hun beweringen niet waar zijn, wil hij niet aan hen overgeleverd worden. En daarover moet het Romeinse Recht beslissen! Is Festus de vertegenwoordiger van de keizer? Dan is het gerechtshof in Cesaréa ook namens de keizer!

Maar omdat Paulus niet voldoende vertrouwen in het provinciale gerechtshof heeft, beroept hij zich op het hoogste gerechtshof. "Ik beroep mij op de keizer" (25: 11).

Festus houdt ruggespraak met de voorname burgers. Waarom hij dit doet, is onbekend. I lij wint zo ad vies in bij die rechters, terwijl hij zelf geen enkel besluit in die rechtszaak meer kan nemen. De beklaagde heeft zich namelijk op de keizer beroepen!

Waarschijnlijk heeft Festus met enige opluchting aangehoord dat Paulus zich beroept. Hij is nu niet meer verplicht te oordelen in een rechtszaak die wel eens zijn politieke ondergang zou kunnen betekenen. Want als hij de steun van de Joden zou verliezen, dan is het met zijn rijk gedaan. Eén plicht heeft hij nog te verrichten: hij moet met de beschuldigde man een ver klaring naar Rome zenden. Die ver klaring moet de reden van beroep aangeven en de rechtsprocedure die tot op hel moment van beroep is gevolgd. Festus is daarom erg blij dal hij bij het opstellen van de be geleidende brief hulp krijgt van le mand die bekend is met de Joodse religieuze zaken: koning Agrippa.

Niet lang nadat Paulus zich heeft beroepen, komen de jonge Agrippa en zijn zuster Bernice naar Cesaréa om Feslus te feliciteren met zijn nieuwe funktie als stadhouder. De jonge Agrippa (Agrippa II) was 17 jaar oud toen zijn vader in ± 44 na Chr. stierf. De keizer Claudius, die toen regeerde, én het Romeinse hof, vonden Agrippa te jong om de heerschappij van zijn vader over te nemen. Hij kreeg een zeer klein gebied, veel noordelijker dan dat van zijn vader (in het huidige Turkije) toegewezen. Daar mocht hij als koning regeren. In ± 48 na Chr. benoemde de keizer Agrippa tot opvolger van zijn oom Herodes in het gebied Chalkis. Tegelijkertijd kreeg hij het toezicht op de tempel en dat gaf hem het recht de hogepriester te benoemen.

Agrippa was niet tevreden met de gebieden die hij beheerde en ruilde het gebied Chalkis in voor "de vroegere tetrachieën van Philippus en Lysanias". Zo kreeg hij de landen ten oosten van het meer van Gennésareth en een deel van Syrië.

Korte tijd daarna voegde keizer Nero delen van Galilea en Perea aan dit komplex van landen toe.

Het was algemeen bekend dat Agrippa met zijn zuster Bernice sa menwoonde. Ook toen zijn zus, nadat ze weduwe werd, nogmaals trouwde, hield ze een intieme ver houding met haar broer.

Nadat Agrippa en Bernice Festus op de gebruikelijke wijze hebben begroet, confronteert Festus hen met zijn probleem. De zaken tegen Paulus, die in de gevangenis zit, concentreren zich rond "ene Jezus, Die gestorven is, welke Paulus zeide te leven" (25: 19).

Agrippa's interesse is direkt gewekt.

Hij heeft vaker over deze kwestie gehoord. Daarbij gaat het over de vraag of die Jezus nu levend of dood is. Hij wil iemand, die beweert dat die Jezus levend is, zelf wel eens horen. Hij maakt dan ook duidelijk dat hij Paulus wil ontmoeten.

Twee mensen zijn blij: Festus, omdat hij op deze wijze het "probleemgeval" kan afschuiven. En Agrippa, omdat hij nu eens van dichtbij zich kan verdiepen in de affaire van Jezus van Nazareth.

Reeds de volgende dag wordt Paulus voorgeleid voor Festus, Agrippa, Bernice en andere welgestelden.

Festus geeft in het kort aan wie de aangeklaagde is. Opvallend is het dat hij zegt: "Maar ik bevonden hebbende dat hij niets des doods waardig gedaan had, en dewijl hij ook zichzelven beroepen heeft op de keizer, heb besloten hem te zenden".

Misschien heeft Festus dit gezegd om op listige wijze een reaktie van Agrippa en de voornaamsten van de stad uit te lokken. Als Paulus zou worden vrijgesproken, zou hij de schuld op hen kunnen werpen. Als Paulus dus niet voor de kerkelijke rechtbank zou komen, was het niet de schuld van Festus. Hij heeft geen bewijzen kunnen vinden. De Joden zouden hem dat niet kwalijk kunnen nemen. Hij wil de overpriesters niet tegen zich in het harnas jagen.

Aan het slot van zijn korte reden vraagt Festus de aanwezigen hulp bij een onpartijdig onderzoek. Hij heeft nu nog niets zekers over Paulus te schrijven; daarom wil hij het oordeel van Agrippa.


Tijdens de Romeinse periode waren er 3 soorten gevangenschap:

a. de militaire hechtenis;

b. de publieke hechtenis (opsluiting in de algemene kerker, bijv, Paulus in Fïlippi);

c. de vrije hechtenis {mikte vorm, gebruikt bij hooggeplaatste per-

De militaire hechtenis gold voor Paulus. De gevangene werd met zijn rechterhand aan de linkerhand van een soldaat geketend. Deze soldaat was verantwoordelijk voor de veiligheid var» de hein loclHtouwde per• soon. Hij werd mei de dood bestraft als deze zou ontkomen. Soms kon zo'n gevangene in een particulier huis wonen, zoals Paulus dit in Rome deed (28: 16, 20, 30}. Uit Handelingen 24: 27, 25: 17 en 26: 29 blijkt dat de apostel niet vrij bleef van de ketenen. Wel kreeg hij (Handelingen 24: 23) zoveel vrijheid van stadhouder Felix. dat hij door zijn vrienden mocht worden bezocht.


ZELOTEN, afgeleid van het Gr. woord voor „ijvei-aar" is de aanduiding van de fel patriottische party onder de Joden in de le eeuw n. C.

De naam zal wel samenhangen met het „ijveren" voor God, zijn eer en Wet, die door de bezetting van Palestina door de Romeinen in de ogen der Joden gesehonden werden en die met inzet van alle kracht en geweld moesten hooggehouden worden. Josephus duidt hen wel aan als de „vierde filosofie" der Joden (Oudh. XVIII 1, 6), die in veel met de Farizeeën overeenstemden, maar zich onderscheidden door hun ontembare vrijheidsliefde. Hij stelt het begin in de tijd van de census door Quirinius Met name in de tyd van de Joodse opstand (67—70) greep deze radicale partij onder Johannes van Giskala met geweld en terzgdestelling van gematigd© elementen de macht.

Alle ellende die over Jeruzalem en de tempel gekomen is, wijt Josephus aan hen. Zeer waarschijnlijk worden zij ook aangeduid door „rovers" en „sicarii" (— dolkmannen) die sluipmoorden op collaborateurs met de Romeinen pleegden. Vgl. ook Josephus, Joodse Oorlog IV 3, 9 v„ VII 8, 1. Farmer ziet in de Z. een voortzetting van de Makkabeeën Onder Jezus' discipelen wordt een zekere Sinaon zo genoemd (vgl. Luc. 6 : 15; Mare. 3 : 18). In de evangeiiën ziet men duidelijk, hoe Jezus

het optreden der Z. 'wel niet met zoveel woorden, doch wel metterdaad beslist afgewezen heeft. Tegen de achtergrond van dit patriottisch drijven krijgen veel woorden des Heren een scherp relief.


Het uitspreken van het woord "Apello", dat is: "Ik beroep (me)" maakte een einde aan de verdere rechtsprocedure. Het beroep op de keizer was één van de grootste voorrechten van een Romeins "burger". Het beschermde hem tegen willekeurige uitspraken van de plaatstelijke stadhouders. Er was geen officieel schriftelijk verzoek voor nodig. Alleen al de uitspraak was voldoende. De desbetreffende stadhouder diende ervoor te zorgen dat de beschuldigde in Rome kwam en dat deze een brief bij zich had. In die brief stond wat de oorzaak van de gevangenneming en van het beroep was.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1991

Mivo +16 | 24 Pagina's

1. Festus en Agrippa

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1991

Mivo +16 | 24 Pagina's